• No results found

Op het NCP zijn de meeste walvissen schaars of uiterst zeldzaam (Geelhoed en van Polanen Petel, 2011). Van de 27 soorten zeezoogdieren die hier voorkomen, zijn de meeste dwaalgast (tabel 9.2) en komen daarom niet in aanmerking voor selectie. In Nederland kan slechts een aantal soorten

zeezoogdieren als regelmatige voortplanter beschouwd worden, te weten bruinvis, dwergvinvis, gewone zeehond, grijze zeehond en witsnuitdolfijn. De tuimelaar is op het NCP weliswaar als ‘bewoner’ gekwalificeerd (Geelhoed en Van Polanen Petel, 2011), maar aangezien er in de afgelopen jaren geen aanwijzingen zijn voor voortplanting, is de soort op de Nederlandse Rode Lijst (2006) in de categorie ‘In het wild verdwenen uit Nederland’ geplaatst. De tuimelaar komt dan ook niet in aanmerking voor selectie.

Dwergvinvis en witsnuitdolfijn komen niet op de Nederlandse Rode Lijst voor en zijn niet bedreigd volgens de Internationale Rode Lijst. Deze soorten zijn daarom in het kader van deze studie niet geselecteerd als kwetsbare soort. Omdat deze soorten wel regelmatige voortplanters zijn op het NCP, wordt hier een korte toelichting gegeven over het voorkomen van de soorten.

De dwergvinvis is een soort met een wereldwijde verspreiding. Kwantitatieve data over het voorkomen van de soort op het NCP zijn schaars. Waarnemingen op het NCP zijn grotendeels beperkt tot het westelijk en noordwestelijk deel van het NCP (figuur 9.2). De soort kan gekwalificeerd worden als een bewoner in lage aantallen (Geelhoed en Van Polanen Petel, 2011). Hoewel de dwergvinvis niet op de Nederlandse Rode Lijst voorkomt, is het belangrijk om de status en verspreiding van de soort te blijven volgen, aangezien de soort wel degelijk gevoelig is voor verstoring door de bouw van windparken op zee (Middel en Verones, 2017). Echter, de effecten van verstoring zijn voor de dwergvinvis waarschijnlijk minder groot dan voor de bruinvis (Middel en Verones, 2017).

Figuur 9.2 Verspreiding van dwergvinvis (links) (Reid et al., 2003) en waarnemingen in 2016

(rechts) (Hammond et al., 2017).

De witsnuitdolfijn bereikt in de Noordzee de zuidgrens van zijn verspreidingsgebied (Geelhoed en Van Polanen Petel, 2011). In de Noordzee ligt het zwaartepunt van de verspreiding van witsnuitdolfijnen in het westelijk deel van de centrale en noordelijke Noordzee (figuur 9.3). Er zijn uit het gehele jaar waarnemingen bekend, met een dip in de nazomer en herfst. Op het NCP zijn niet veel waarnemingen van kalfjes bekend, zodat aangenomen kan worden dat daar geen of nauwelijks voortplanting

plaatsvindt (Geelhoed en Van Polanen Petel, 2011). Desondanks staat de soort in de Nederlandse soortendatabase (http://minez.nederlandsesoorten.nl/soorten) wel als regelmatige voortplanter geregistreerd. Er lijkt een noordwaartse terugtrekking van witsnuitdolfijnen te zijn ingezet en voortzetting van deze trend is te verwachten als de Noordzee warmer wordt (Geelhoed en Van Polanen Petel, 2011). Daarom zal het NCP voor de soort naar verwachting in de toekomst geen belangrijke rol vervullen en dus ook niet relevant zijn in het kader van mogelijke effecten van menselijke activiteiten op het NCP.

Figuur 9.3 Verspreiding van witsnuitdolfijn (links) (Reid et al., 2003) en waarnemingen (incl.

witflankdolfijn) in 2016 (rechts) (Hammond et al., 2017).

Bruinvis, gewone zeehond en grijze zeehond zijn wel geselecteerd als potentieel kwetsbare soorten op basis van de criteria regelmatige voortplanter op het NCP, kwalificatie op de Nederlandse Rode Lijst als ‘kwetsbaar’, ‘gevoelig’, 'bedreigd' en 'ernstig bedreigd’. Bovendien zijn alle drie de soorten gevoelig voor sommige hernieuwbare energie-infrastructuren, met name geluidsemissie tijdens de bouw van windparken op zee kan een negatief effect op zeezoogdieren hebben (o.a. ICES, 2010).

Tabel 9.2 Overzicht van soorten zeezoogdieren die genoemd zijn in Bijlage II, IV en/of V van de

Habitatrichtlijn en die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen8.

Soortnaam NL HR Bijlage Leefgebied in NL (NCP) Rode Lijst Rode Lijst- status Geselecteerd

Bruinvis II en IV * Regelmatige voortplanter NL + IUCN Kwetsbaar Ja Bultrug IV * Dwaalgast IUCN Kwetsbaar Nee Butskop IV * Dwaalgast IUCN Onvoldoende

gegevens

Nee Dwergpotvis IV * Dwaalgast Nee - Nee Dwergvinvis IV * Regelmatige voortplanter IUCN Thans niet

bedreigd

Nee Gestreepte dolfijn IV * Dwaalgast IUCN Thans niet

bedreigd

Nee Gewone dolfijn IV * Dwaalgast IUCN Thans niet

bedreigd

Nee Gewone spitsdolfijn IV * Dwaalgast IUCN Onvoldoende

gegevens

Nee Gewone vinvis IV * Dwaalgast IUCN Bedreigd Nee Gewone zeehond II en V** Regelmatige voortplanter NL + IUCN Kwetsbaar Ja Griend IV * Dwaalgast IUCN Onvoldoende

gegevens Nee Grijze dolfijn IV * Dwaalgast IUCN Thans niet

bedreigd Nee Grijze zeehond II en V** Regelmatige voortplanter NL + IUCN Gevoelig Ja Klapmuts V** Dwaalgast IUCN Kwetsbaar Nee Kleine zwaardwalvis IV * Dwaalgast IUCN Onvoldoende

gegevens

Nee Narwal IV * Dwaalgast IUCN Gevoelig Nee Noordse vinvis IV * Dwaalgast IUCN Bedreigd Nee Orca IV * Dwaalgast IUCN Onvoldoende

gegevens Nee Potvis IV * Dwaalgast IUCN Kwetsbaar Nee Ringelrob V** Dwaalgast IUCN Thans niet

bedreigd

Nee Spitsdolfijn van Gray IV * Dwaalgast IUCN Onvoldoende

gegevens Nee Tuimelaar II en IV * Dwaalgast IUCN Thans niet

bedreigd

Nee Walrus IV * Dwaalgast IUCN Kwetsbaar Nee Witflankdolfijn IV * Dwaalgast IUCN Thans niet

bedreigd

Nee Witsnuitdolfijn IV * Regelmatige voortplanter IUCN Thans niet

bedreigd

Nee Witte dolfijn IV * Dwaalgast IUCN Gevoelig Nee Zadelrob V** Dwaalgast IUCN Thans niet

bedreigd

Nee

* incl. Bern annex II en Bonn annex I ** incl. Bern annex III en Bonn annex II

Dit betekent dat deze drie soorten zeezoogdieren in onderhavig project verder moeten worden beschouwd betreffende hun kwetsbaarheid voor windturbines op zee (tabel 9.2).

8

9.4.1

Gevoeligheid voor onderwatergeluid

Op basis van de eerder in dit hoofdstuk beschreven literatuur is de gevoeligheid van de geselecteerde zeezoogdieren voor de energie-infrastructuur als volgt samen te vatten:

• Windturbines op zee

­ Onderwatergeluid tijdens de aanlegfase

Onderwatergeluid dat wordt geproduceerd tijdens heien van windturbinepalen (zogenaamd ‘impulsgeluid’) wordt beschouwd als de belangrijkste drukfactor. Mogelijke effecten van deze drukfactor zijn gehoorschade (indien zeezoogdieren dicht bij de bron aanwezig zijn) en vermijding. De drempelwaarde voor vermijdingsgedrag op basis van het geluidsniveau ligt voor de bruinvis iets lager dan voor zeehonden. De bruinvis is dan ook iets gevoeliger voor onderwatergeluid door heien dan de andere geselecteerde soorten. Ook de effecten van verstoring zijn door het kleine formaat en hoge metabolisme van de bruinvis naar verwachting groot (Middel en Verones, 2017). ­ Onderwatergeluid tijdens de operationele fase

Tijdens de operationele fase van windparken is geen sterfte van bruinvissen en zeehonden vastgesteld. Vermijding van de windparken is evenmin vastgesteld. Vanwege hun grotere gevoeligheid voor de lage geluidsfrequenties van een operationeel windturbinepark dan

bruinvissen, kunnen zeehonden potentieel een negatief effect ondervinden van geluidsemissie. Het is niet uitgesloten dat windturbineparken een barrière kunnen vormen voor uitwisseling van zeehonden tussen het Deltagebied en de Waddenzee (Aarts et al., 2013).

­ Elektromagnetische straling tijdens de operationele fase

Het is bekend dat sommige walvissoorten elektromagnetische straling kunnen detecteren, zoals de rivierdolfijn en de griend. Voor andere soorten, waaronder de bruinvis en de gewone en grijze zeehond, is het onbekend of ze elektromagnetische straling kunnen detecteren. Een effect kan daarom niet a priori uitgesloten worden.

• Waterkracht

­ Habitatverlies en barrière-effecten tijdens de operationele fase

De bouw van ieder object in de waterkolom leidt a priori tot habitatverlies, maar het gebruik ervan kan de aantrekkelijkheid van de habitat positief beïnvloeden. Bij de getijdencentrale in de

Afsluitdijk kan tijdelijk een hoge prooidichtheid aanwezig zijn door het uitspoelen van vis (Griffioen et al., 2015), waardoor zeezoogdieren aangetrokken kunnen worden. Geluidsemissie kan in potentie leiden tot vermijding. Dit is voor de gewone zeehond tot op 500 m afstand van de bron aangetoond (Hastie et al., 2017).

­ Sterfte tijdens de operationele fase

Onderzoek uitgevoerd naar effecten op zeehonden ten gevolge van de ontwikkeling van getijdenenergie in Schotland geeft aan dat er tientallen tot meer dan duizend sterfgevallen per jaar mogelijk zijn (Band et al., 2016). Hierbij is geen rekening gehouden met vermijdingsgedrag, waardoor verwonding en/of sterfte kan worden voorkomen (Hastie et al., 2017). Er is geen onderzoek bekend naar effecten van waterkracht op de bruinvis.

9.4.2

Ruimte-tijdsaspecten van zeezoogdieren om rekening mee te houden

tijdens de bouw van windturbineparken