• No results found

overige graasdieren en ‘staldieren’

5 BEP: bedrijfsspecifieke P-stromen

5.1

Inleiding

BEP heeft tot doel te becijferen hoeveel P (P2O5) van het land wordt afgevoerd via weidende dieren

(‘via de bek’), oogstproducten van gewassen (‘via de dam’) en eventueel meevretende ganzen. Met dat kengetal wordt inzichtelijk gemaakt hoeveel P in de vorm van mest en/of kunstmest aangevoerd moet worden om aanvoer en afvoer met elkaar in evenwicht te laten zijn.

Figuur 5.1 Nutriëntenstromen betrokken bij de berekening van de hoeveelheid door machines en

5.2

Berekeningswijze

In het kader van BEX wordt op basis van veestapelsamenstelling en productie de totale VEM-behoefte van de melkveestapel op het bedrijf berekend. Daarbij wordt een opsplitsing gemaakt tussen

aangekochte voeders (krachtvoer, aangekocht ruwvoer), en zelf geteelde ruwvoeders (weidegras, kuilgras, maïskuil (snijmaïs, MKS en CCM), luzerne, veldboon, GPS). Door elk van deze voeders met hun bedrijfsspecifieke P/VEM verhouding te vermenigvuldigen, wordt berekend hoeveel P (kg P2O5) uit

eigen voer is opgenomen en ‘via bek of dam’ is geoogst. Figuur 5.1 verduidelijkt een en ander.

P opname uit eigen voer = totale P opname – P opname uit aangekocht voer, (Eq 5.1)

met: P opname uit eigen voer = P in ruwvoer geoogst via bek of dam -

P voerresteigenvoer, (Eq 5.2)

↔ P in ruwvoer geoogst via bek of dam = P opname uit eigen voer + P voerresteigenvoer

en:

P opname uit aangekocht voer =

P in aangekocht voer – P voorraadsvorming – P voerrestaangekochtvoer (Eq 5.3)

Hierbij wordt aangenomen dat het vervoederingsverlies 2 tot 5% bedraagt, afhankelijk van de aard van het voer (Tabel 1.1), en de voerrest vervolgens becijferd wordt als:

Voerrest-P = 0.05 x (P-opname in de vorm van geconserveerd gras en snijmaïs / (1- 0.05)) + 0.03 x (P-opname in de vorm van overig zelf geteeld ruwvoer en natte bijproducten/ (1-0.03)) + 0.02 x (P-opname in de vorm van krachtvoeders, mengvoer en

melkproducten / (1- 0.02)) (Eq 5.4)

Verder wordt aangenomen dat bij de conservering van aangekocht of zelf geteeld ruwvoer geen P verloren gaat. De som van de P in ruwvoer geoogst via bek of dam en P in aangekocht voer, komt terecht in hetzij voorraden, hetzij de mest van het melkvee, hetzij de voerrest van het melkvee, dan wel in de melk en het vlees van melkvee:

P in ruwvoer geoogst via bek of dam + P in aangekocht voer gecorrigeerd voor voorraadswijzigingen =

P in mest (inclusief voerrest) + P in melk en vlees van melkvee (Eq 5.5)

De hoeveelheid P in ruwvoer geoogst via bek of dam wordt gecorrigeerd voor opgave/invoer van voorraadswijzigingen en aangekocht voer. Aangezien via de BEX-berekening een modelafwijking ontstaat, wordt de voorraadswijziging en aangekocht voer gecorrigeerd met een zogenaamde ‘ruwvoerfactor’. Deze factor komt overeen met de verhouding tussen P opname uit graskuil en maïskuil volgens de BEX-module, en de P-opname uit eigen graskuil en maïskuil volgens opgave. Die opgave is gelijk aan P voorraadsvorming in graskuil en maïskuil vermeerderd met aangelegde voorraad graskuil en maïskuil. Het gevolg van deze correctie is ook dat de hoeveelheid P in ruwvoer geoogst via bek of dam (alleen de aandelen graskuil en maïskuil) wijzigen. In formule vorm:

factor_aankoop_mutatie = (BEX_Popn_gksm_mlk + BEX_Popn_gksm_ovg) / (Voorraad_Pverbr_gksm * (1-PcVoerverliesRuwvoer/100))

factor_aankoop_mutatie = Factor voor de verhouding tussen de opgegeven P-aanvoer en P-voorraadmutatie in de vorm van graskuil en snijmaïs en de P-opname volgens BEX

BEX_Popn_gksm_mlk = P-opname melkvee uit graskuil en snijmaïs

BEX_Popn_gksm_ovg = P-opname overige graasdieren uit graskuil en snijmaïs

PcVoerverliesRuwvoer = Percentage vervoederingsverlies ruwvoer

Hierbij wordt aangenomen dat, anders dan bij N, geen betekenisvolle verliezen van P via de lucht plaatsvinden. Verder geldt dat de aanvoer naar de bodem en de afvoer vanuit de bodem in evenwicht zijn als:

P in kunstmest toegediend aan land voor ruwvoerteelt + P in aangekocht voer voor de melkveestapel gecorrigeerd voor voorraadswijzigingen = P in melk en vlees van melkvee ↔

P in aangekocht voer voor de melkveestapel gecorrigeerd voor voorraadswijzigingen = P in melk en vlees van melkvee– P in kunstmest toegediend aan land voor

ruwvoerteelt. (Eq 5.6)

Substitutie van vergelijking Eq 5.6 in Eq 5.5 geeft:

P in ruwvoer geoogst via bek of dam + (P in melk en vlees van melkvee) – P in kunstmest toegediend aan land voor ruwvoerteelt =

P in mest van melkvee (inclusief voerrest) + (P in melk en vlees van melkvee) ↔

P in mest van melkvee (inclusief voerrest) + P in kunstmest toegediend aan

land voor ruwvoerteelt = P in ruwvoer geoogst via bek of dam (Eq 5.7)

Dat betekent dat van evenwichtsbemesting voor wat betreft het land bestemd voor de teelt van het ruwvoer sprake is als de P aanvoer via (kunst)mest voor toediening aan land voor ruwvoerteelt in overeenstemming is met hetgeen via bek of dam aan P in de vorm van ruwvoer geoogst is.

Op basis van de verhouding van de hoeveelheid aangelegde voorraden van eigen gras (productiegrasland en natuurgrasland afzonderlijk) en maïs (aanleg grasproducten, opname weidegras, aanleg maïskuilen (snijmaïs, MKS en CCM), aanleg overige ruwvoerkuilen (luzerne, veldbonen, GPS); zie BEX) wordt een afgeleide P-opbrengst van het grasland (productiegrasland en natuurgrasland afzonderlijk), het maïsland en overige ruwvoeders bepaald. Voor de hoeveelheid P van grasland (Pgrasland) geldt:

Pgrasland geoogst via bek of dam= P in ruwvoer geoogst via bek of dam /

(Pmaaigras + Pweide + Pmaïskuil + Poverig kuilen) * (Pmaaigras + Pweide) (Eq 5.8)

met:

Pmaaigras = de hoeveelheid P in aangelegde eigen graskuil of vers vervoederd,

Pweide = de hoeveelheid P opgenomen in weidegras inclusief vraat door ganzen (zie onderdeel

BEN),

Pmaïskuil = de hoeveelheid P in aangelegde eigen maïskuil, en

Poverige kuilen = de hoeveelheid P in aangelegde kuilen van eigen overige ruwvoeders.

Voor de hoeveelheid P van maïsland maïs geldt dan (Pmaïsland):

Pmaïsland geoogst via dam= P in ruwvoer geoogst via bek of dam /

(Pmaaigras + Pweide + Pmaïskuil + Poverig kuilen) * (Pmaïskuil) (Eq 5.9)

Voor de hoeveelheid P van overige ruwvoeders van eigen land geldt dan (Poverige kuilen):

Poverige kuilen geoogst via dam= P in ruwvoer geoogst via bek of dam /

Om op melkveebedrijven met een akkerbouwtak en/of een ‘staldier’-tak te kunnen bepalen of de aanvoer van mest-P en kunstmest-P in balans is met de afvoer van P in de vorm van melk en vlees van melkvee en van marktbare akkerbouwproducten, dient de via BEX berekende hoeveelheid rundveemest (weidemest, ‘stalmest’) vermeerderd te worden met de netto hoeveelheid mest-P afkomstig uit de ‘staldier’-tak en dient de P-afvoer met marktbare akkerbouwgewassen in rekening gebracht te worden. Dat laatste gebeurt door het opvragen van het aantal hectares van de in Tabel 4.3 genoemde akkerbouwgewassen en de gemiddelde opbrengst van die gewassen in het

desbetreffende jaar. Vervolgens wordt de P-afvoer berekend door de opbrengsten te vermenigvuldigen met gewas-specifieke verstekwaarden zoals vermeld in Tabel 4.3. Voor akkerbouwgewassen die niet in de tabel voorkomen, wordt aangenomen dat deze een verstekafvoer van 60 kg P2O5 /ha hebben. Dit

cijfer is gebaseerd op de gemiddelde forfaitaire afvoer van een bouwplan dat bestaat uit 25% wintertarwe, 25% consumptieaardappelen, 25% suikerbieten en vijf maal 5% van de gewassen zomergerst, zomertarwe, graszaad, korrelmaïs en zaaiuien, elk met veronderstelde gemiddelde opbrengsten zoals vermeld door het CBS voor de periode 2009-2013 waarbij alleen de hoofdproducten geacht worden te zijn afgevoerd. Aldus:

P2O5-afvoer van de akkerbouwtak (kg P2O5) = ∑ (BOn x ((YHn x CPHn) + (YBn x CPBn))n1 ),

Met BOn = oppervlakte bouwland met gewas n (ha), YHn = opbrengst van hoofdproduct van gewas n (ton vers/ha), YBn = opbrengst van afgevoerd bijproduct van gewas n (ton vers/ha), CPHn = P2O5

gehalte van hoofproduct (kg P2O5/ton vers) en CPBn = P2O5 gehalte van bijproduct (kg P2O5/ton vers).

5.3

Kanttekeningen bij BEP

Eerder onderzoek (Oenema et al., 2011) geeft aan dat er een goede overeenstemming bestaat tussen de aldus berekende P-oogst op basis van geschatte P-opname uit ruwvoer van eigen bodem en de daadwerkelijk geoogste hoeveelheid P. De overeenstemming tussen beide wordt vanzelfsprekend beter wanneer de berekende P-oogst volgens BEP gebaseerd wordt op meerdere jaren.

De gehanteerde cijfers voor veldverliezen (beweidingsverlies, maaiverlies, oogstverlies),

conserveringsverliezen en vervoederingsverliezen zijn afkomstig uit onderzoek in het verleden. Het valt sterk te overwegen om deze cijfers te updaten. De nauwkeurigheid van de schatting van de P- oogst volgens BEP is ook gediend met een nauwkeuriger bepaling van de kuildichtheden. Hiernaar loopt op dit moment dan ook onderzoek.

De betrouwbaarheid van de BEP wordt minder naarmate de neventak akkerbouw groter is. De P- afvoer in de vorm van marktbare akkerbouwgewassen wordt namelijk gebaseerd op gemiddelde forfaitaire mestproductie en gehalten. De werkelijke waarden zullen hiervan afwijken.