• No results found

overige graasdieren en ‘staldieren’

3.2.9 Ammoniakverlies bij mestaanwending

Het ammoniakverlies bij mestaanwending wordt berekend op basis van de aangewende TAN in combinatie met de EF voor de verschillende aanwendingstechnieken.

De aangewende TAN (kg N) in de vorm van melkveemest wordt binnen BEA berekend door de TAN in mestopslag (TAN-stalmest) te corrigeren voor eventuele mest aan- en afvoer. De mest aan- en/of afvoer wordt in BEA opgegeven in kg N. Hierbij wordt verondersteld dat zowel de aan- als afgevoerde mest dezelfde hoeveelheid TAN per kg N bevatten als de mest in de opslag van het bedrijf.

De hoeveelheid TAN (kg N) die wordt aangewend wordt berekend als percentage van de aangewende kg N:

TAN-aanwending (kg) = %TAN-mest x kg N mestaanwending, waarin: %TAN-mest = TAN-’stalmest’ / Netto N-excretie

Kg N mestaanwending = Netto N-excretie + N-mestaanvoer – N-mestafvoer TAN-’stalmest’ = TAN-productie – totale gasvormige Nemissiehuisvesting+externe opslag

De aangewende TAN (kg N) in de vorm van mest van ‘staldieren’ (‘intensieve tak’) wordt binnen BEA berekend als:

TAN-aanwending (kg) = %TAN-mest x kg N mestaanwending, met:

Kg N mestaanwending = Netto stalbalans + N-mestaanvoer – N-mestafvoer + N-beginvoorraad – N-eindvoorraad, en

Tabel 3.12 Normatieve TAN-aandeel (%) in mest voor staldieren.

Diersoort TAN-mest (%)

Kraamzeugen 67

Guste en dragende zeugen 67

Gespeende biggen 67

Vleesvarkens 64

Leghennen 76

Vleeskuikens 62

Witvleeskalveren 72

Vervolgens wordt de totale TAN-aanwending uit melkveemest (melkkoeien inclusie bijbehorende jongvee), uit mest van de overige graasdieren en uit ‘staldier’-mest verdeeld over het uitrijden op bouwland en het uitrijden op grasland. Dit gebeurt volgens opgave van het bedrijf in BEA waarbij de kg N mestaanwending op grasland en bouwland zijn opgegeven. Tenslotte wordt ook de wijze van aanwending (zie Tabel 3.13) opgegeven, waarmee de EF bij aanwending wordt vastgesteld. In de BEA-module van de KringloopWijzer moet worden aangegeven welk percentage van de mest met een bepaalde methode is aangewend. Daarbij worden zowel op grasland als op bouwland drie

aanwendingsmethodes onderscheiden.

Tabel 3.13 Gemiddelde emissiefactoren (kg NH3-N per 100 kg TAN toegediend) per mestsoort en

toedieningsmethode voor grasland en bouwland (naar Velthof et al., 2012; Van Bruggen et al., 2017). Grondgebruik Methode van

toediening

Mestsoort Vaste mest &

dikke fractie Drijfmest, dunne fractie, digestaat Drijfmest met half deel water1 Mineralen- concentraat en spuiwater Compost Grasland Bovengronds 71 71 71 69 Sleepvoet - (31) 193 10 Sleufkouter2 - 25 9 Zodebemester - 19 8 Bouwland Bovengronds 46 69 69 69 In een werkgang onderwerken - 22 22 Sleepvoet - 36 12 Diepe injectie > 10 cm - 2 3 Ondiepe injectie (< 10 cm) 24 8

1) Half deel water wil zeggen: twee delen mest met één deel water (meer water mag maar leidt niet tot een emissie die lager is dan die van

zodebemester).

2) Voor de emissiefactor van een sleufkouter wordt het gemiddelde aangehouden van de emissiefactor voor sleepvoeten en zodenbemester. 3) Voor de emissiefactor bij toediening van verdunde mest met een sleepvoetenmachine op grasland wordt een vergelijkbaar niveau

aangehouden als voor zodenbemesting. De minimale verdunning is 2 delen mest en 1 deel water.

Uit de combinatie van de aangewende kg TAN en de EF uit Tabel 3.13 wordt de ammoniakemissie berekend:

NH3-N mestaanwending (kg) = TAN-aanwending1...n x EF_aanwending1...n

Waarbij 1...n = aanwendingsmethoden uit Tabel 3.13

3.2.10

Ammoniakverlies bij kunstmesttoediening

Ook uit kunstmest kan ammoniak vervluchtigen. Daarom wordt in BEA opgegeven hoeveel kg N kunstmest is aangewend. Bij het schatten van de emissie wordt geen onderscheid gemaakt in grondsoorten of grondgebruik. Wel wordt gedifferentieerd naar de soort kunstmest-N (Tabel 3.14).

Tabel 3.14 Emissiefactoren voor kunstmest (EF_NH3-Nkunstmest, kg N per 100 kg N-totaal toegediend

(Van Bruggen et al., 2017; Vonk et al., 2018).

Kunstmestsoort Grondgebruik Emissiefactor

N-meststoffen, 100% ammonium Grasland en bouwland 11,3 N-meststoffen, 100% nitraat Grasland en bouwland 0.0 N-meststoffen, combinatie van ammonium en nitraat Grasland en bouwland 2,5

Ureum, gekorreld, zonder urease-remmer Grasland en bouwland 14,3 Ureum, gekorreld, met urease-remmer Grasland en bouwland 5,9 Vloeibaar ureum zonder urease-remmer of zuur Grasland en bouwland 7,5 Vloeibaar ureum met urease-remmer of zuur Grasland en bouwland 3,1 Vloeibaar ureum toegediend via injectie Grasland en bouwland 1,5

Uit de combinatie van de aangewende kg aangewende kunstmest-N en de EF uit Tabel 2.2.12 wordt de ammoniakemissie berekend:

NH3-N kunstmestaanwending (kg) = kg kunstmest-N aanwending1...n x EF_aanwending1...n,

waarbij 1...n = kunstmestsoort uit Tabel 2.2.12

3.2.11

Ammoniakverlies uit gewassen

In Figuur 1.3 zijn de op eigen land geproduceerde gewassen opgenomen als de ‘oogst- en maaibare hoeveelheid voer gegroeid’ (dat wil zeggen: akkerbouwmatige ruwvoedergewassen zoals maïs (snijmaïs, MKS, CCM), kuilgras, vers gras ten behoeve van stalvoedering, steeds exclusief wortels, stoppels en vanggewassen maar inclusief de oogst- en maaiverliezen), en de ‘gegroeide hoeveelheid weidegras’ (inclusief het deel dat eventueel door ganzen gevreten wordt en de beweidingsverliezen). Op bedrijven met een neventak akkerbouw komen daar nog bij de af te voeren niet-

ruwvoergewassen. In onderdeel BEN (paragraaf 2.3.2.1) wordt de berekening van deze posten beschreven onder Af1maïs, Af3maïs, Af1maaigras, Af3maaigras, Af1weidegras, Af3weidegras, Af1overigruwvoer,

Af3overigruwvoer, Af1marktakkerbouw en Af3marktakkerboouw (kg N per ha). Af1 termen slaan steeds op de netto

afvoer (via dam of bek) ingeval van ruwvoeders (maïs, ‘maaigras’, ‘weidegras’, ‘overigruwvoer’ en ‘ganzenvraat’) en de afvoer van hoofdproducten van marktbare akkerbouwgewassen

(‘marktakkerbouw’). Af3 termen slaan op de oogst-, maai- en beweidingsverliezen van ruwvoeders (maïs, ‘maaigras’, ‘weidegras’ en ‘overigruwvoer’) en de (eventueel af te voeren) bijproducten van marktbare akkerbouwgewassen (‘marktakkerbouw’), zoals stro. Ammoniakverliezen (kg N) uit al deze gewasvormen worden becijferd op 3% (Vertregt & Rutgers, 1987) van:

(GO x (Af1maaigras + Af3maaigras + Af1weidegras + Af3weidegras)+

SO x (Af1maïs + Af3maïs) +

ORO x (Af1overigruwvoer + Af3overigruwvoer) +

AMO x (Af1marktakkerbouw + Af3marktakkerbouw),

met GO, SO, ORO en AMO zijnde, respectievelijk, de oppervlakten (ha) grasland, maïsland, overige ruwvoeders en marktbare akkerbouwgewassen.

Voor wat betreft Af1marktakkerbouw en Af3marktakkerbouw worden de areaal-gewogen gemiddelde N-afvoeren

gebruikt. Ingeval het bijproduct van laatstgenoemde gewassen (Af3marktakkerbouw) op het land

achterblijft, wordt voor de N-opbrengst van het bijproduct een verstekwaarde aangehouden. Ongeacht of bijproducten worden afgevoerd, wordt aangenomen dat hoofd- en bijproducten ammoniak al voor de oogst verliezen.