• No results found

Beoordelingscriteria bebouwingsthema "De traditionele boerderij in het buitengebied”92

In document Huidige welstandsnota (pagina 92-98)

5.14. Thema 10 Buitengebied

5.14.4. Beoordelingscriteria bebouwingsthema "De traditionele boerderij in het buitengebied”92

Voor de traditionele boerderijen wordt verwezen naar bijlage 7.5.

Voor de tradtionele boerderijen zijn de onderstaande criteria van toepassing op het hoofdgebouw en de bijgebouwen, mits deze bijgebouwen niet als “moderne agrarische bedrijfsgebouwen” kunnen worden gekenmerkt conform

onderstaande definitie.

Voor (eventueel) aanwezige vrijstaande gebouwen naast het hoofdgebouw waarvoor geldt dat het “moderne agrarische bedrijfsgebouwen” zijn wordt verwezen naar de criteria gesteld bij “overige agrarische bedrijven” in paragraaf 5.14.5 . Onder “moderne agrarische bedrijfsgebouwen” wordt in deze verstaan gebouwen die na 1940 tot stand zijn gekomen en waarin agrarische

bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. De onderstaande criteria die (in deze paragraaf 5.14.4 ) gesteld worden ten aanzien van “plaatsing en situering” dienen

eveneens voor deze moderne agrarische bedrijfsgebouwen in achting te worden genomen.

Hoofdaspecten (van toepassing bij welstandsniveau 1, 2 en 3) Algemeen

De stedenbouwkundige en architectonische samenhang staat bij elke ingreep voorop.

Voor zover niet in tegenspraak met de in deze paragraaf gestelde criteria zijn de sneltoetscriteria van toepassing voor aan- en uitbouwen,

bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, erfafscheidingen, dakramen, zonnepanelen en –collectoren, spriet-, staaf-en schotelantstaaf-ennes, rolhekkstaaf-en, luikstaaf-en staaf-en rolluikstaaf-en zoals deze zijn gesteld in hoofdstuk 6.

Plaatsing en situering

Nieuwbouw dient qua plaatsing te passen binnen het bestaande bebouwingspatroon.

In een lint moet de openheid tussen twee bebouwingselementen of complexen bewaard blijven.

De afstand tot de vestigingsas van het lint (de weg/waterloop waaraan wordt gebouwd) dient overeen te komen met die van de belendende bebouwingselementen of -complexen.

Bij lintbebouwing en vrij liggende bebouwing moet aansluiting worden gezocht bij de (al dan niet historisch bepaalde) structuurlijnen in het landschap.

Specifiek voor agrarische bedrijven is de clustering van meerdere gebouwen (woonhuis, stallen, loodsen) op een bouwperceel. De

positionering van deze gebouwen ten opzichte van elkaar heeft vaak een bedrijfsmatige achtergrond maar is ook uit een oogpunt van de beleving van het complex een belangrijk uitgangspunt. Woonhuizen en boerderijen in het buitengebied dienen deze karakteristiek te respecteren.

Nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen moeten achter het bestaande hoofdgebouw worden gesitueerd.

Massa en vorm

Bij renovatie van boerderijen dient de originele vorm(geving) het uitgangspunt te zijn.

Bij (vervangende) nieuwbouw de oorspronkelijke eenvoudige hoofdvorm van de boerderij als beeld bepalend element in het landschap bewaren.

De hoofdvormen, die moeten bestaan uit liggende staafvormige bouwmassa's met lage goothoogte en forse, hoogoplopende kappen, dienen ervoor te zorgen dat de gebouwen passen bij de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek.

Elke bouwmassa moet zijn eigen karakteristiek hebben, maar moet passen bij de bouwmassa's in de omgeving.

De bouwhoogte is aangepast, en past in het landschap: woningen worden in 1 tot 1,5 bouwlaag met kap gebouwd.

De kapvorm bestaat uit een zadeldak of een afgeleide van dit daktype.

Grote ingrepen aan bestaande boerderijen dienen zo veel mogelijk op één punt, bij voorkeur aan de achterzijde, te worden geconcentreerd, rekening houdend met de originele hoofdvorm en kapvorm.

Aan- en uitbouwen dienen de hoofdvorm intact te houden.

Toevoegingen als dakkapellen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa van de woning.

Gevelopbouw

De gevels moeten een duidelijke plint en een beëindiging aan de bovenzijde hebben.

De bebouwing heeft een duidelijke relatie met de (oorspronkelijke)

agrarische functie: dit uit zich in eenvoudige hoofdvormen en een duidelijke gevel indeling, aansluitend op het oorspronkelijk boerderij type van dit gebied.

Toevoegingen zoals aan- en uitbouwen, zijn ondergeschikt of aangepast aan de hoofdstructuur en de gevelritmiek van het pand. Deze toevoegingen zijn afgestemd op het specifieke architectonische karakter van de

bebouwing.

Kleuren en materialen (hoofdvlakken)

De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek in het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop staan.

Daken gedekt met riet/stro en/of (gebakken) pannen, gevels van

(rode/bruinrode) baksteen eventueel in combinatie met houten horizontale delen. De plankengevel(s)(-delen) zijn groen geschilderd of zwart geteerd.

Glas, spiegelende oppervlakken, kunststof en volkernplaat mogen niet worden toegepast.

Deelaspecten (van toepassing bij welstandsniveau 1 en 2) Compositie massa onderdelen

-Gevelindeling

Bij bestaande gevels moet de oorspronkelijke (traditionele) indeling blijven domineren, waarbij de gevelopeningen verticaal gericht zijn.

Uit de gevelindeling moet de (oorspronkelijke) verdeling tussen bedrijfsdeel (de stal) en het woonhuis herkenbaar zijn.

Grote vlakken moeten een structuur of onderverdeling hebben.

De (gevel-)indeling van toevoegingen zoals aan- en uitbouwen, dakkapellen en dakramen is afgestemd op de gevelindeling van de hoofdbouw.

Materialen (deelvlakken)

Bij nieuwbouw, verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke

materiaalgebruik uitgangspunt, zoals hout voor puien, (voor-)deuren, luiken en garagedeuren. Glas, spiegelende oppervlakken, kunststof en

volkernplaat mogen niet worden toegepast.

Kleuren (deelvlakken)

Puien, (voor-)deuren, luiken en garagedeuren zijn donker geschilderd.

Detailaspecten (van toepassing bij welstandsniveau 1) Materialen (details)

Bij nieuwbouw, verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke

materiaalgebruik uitgangspunt, zoals hout voor kozijnen, draaiende delen, lijsten, boeiboorden en eventuele gootomtimmeringen. Glas, spiegelende oppervlakken, kunststof en volkernplaat mogen niet worden toegepast.

Hemelwaterafvoeren en goten die in het zicht blijven alsmede muurafdekkingen zijn uitgevoerd in zink.

Kleurgebruik (details)

Kozijnen en draaiende delen zijn (gebroken) wit geschilderd, of zijn

geschilderd in de traditionele combinatie van okergeel, wit en donkergroen.

Boeiboorden en eventuele gootomtimmeringen zijn (gebroken) wit of donkergroen geschilderd.

Muurankers zijn zwart geschilderd.

Detaillering

Authentieke detaillering zoals overstekken, geaccentueerde lijsten en siermetselwerk wordt bij verbouw behouden.

Bij verbouwing of renovatie wordt zorgvuldig omgegaan (herstel, interpretatie) met de detaillering van de kap, de gevelopeningen en het metselwerk.

De detaillering van toevoegingen zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen, dakkapellen en dakramen is afgestemd op de detaillering van de

hoofdbouw.

Serres en erkers worden met een zelfde aandacht voor detaillering als die voor het hoofdgebouw uitgevoerd.

5.14.5. Beoordelingscriteria bebouwingsthema "Overige agrarische bedrijven"

Er is sprake van "overige agrarische bedrijven' indien:

- het agrarische bedrijfsgebouwen/complexen betreft die niet vallen onder het bebouwingsthema "de traditionele boerderij in het buitengebied".

Wanneer het hoofdgebouw aan deze kenmerken voldoet, dan zijn de onderstaande criteria van toepassing.

Onderscheid wordt gemaakt in de woning of woningen en de agrarische bedrijfsgebouwen. Maatgevend hiervoor is de bestemming van de woning. De hier genoemde criteria gelden voor zowel de woning als de agrarische

gebouwen, tenzij anders vermeld.

Hoofdaspecten (van toepassing bij welstandsniveau 1, 2 en 3) Algemeen

De stedenbouwkundige en architectonische samenhang staat bij elke ingreep voorop.

Voor zover niet in tegenspraak met de in deze paragraaf gestelde criteria zijn de sneltoetscriteria van toepassing voor aan- en uitbouwen,

bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, erfafscheidingen, dakramen, zonnepanelen en –collectoren, spriet-, staaf-en schotelantstaaf-ennes, rolhekkstaaf-en, luikstaaf-en staaf-en rolluikstaaf-en zoals deze zijn gesteld in hoofdstuk 6.

Plaatsing en situering

Nieuwbouw dient qua plaatsing te passen binnen het bestaande bebouwingspatroon.

In een lint moet de openheid tussen twee bebouwingselementen of complexen bewaard blijven.

De afstand tot de vestigingsas van het lint (de weg/waterloop waaraan wordt gebouwd) dient overeen te komen met die van de belendende bebouwingselementen of -complexen.

Bij lintbebouwing en vrijstaande bebouwing moet aansluiting worden gezocht bij de (al dan niet historisch bepaalde) structuurlijnen in het landschap.

Specifiek voor agrarische bedrijven is de clustering van meerdere gebouwen (woonhuis, stallen, loodsen) op een bouwperceel. De

positionering van deze gebouwen ten opzichte van elkaar heeft vaak een

bedrijfsmatige achtergrond maar is ook uit een oogpunt van de beleving van het complex een belangrijk uitgangspunt. Deze karakteristiek dient te worden gerespecteerd.

Agrarische bedrijfsgebouwen moeten achter de woning worden gesitueerd.

Massa en vorm

De hoofdvormen moeten bestaan uit enkelvoudige bebouwingsmassa's met duidelijke kappen.

Elke bouwmassa moet zijn eigen karakteristiek hebben, maar moet passen bij de bouwmassa's in de omgeving.

De bouwhoogte is aangepast, en past in het landschap: woningen worden maximaal in 2 bouwlagen met kap gebouwd. Agrarische bedrijfsgebouwen zijn visueel opgebouwd uit één laag met een kap.

De kapvorm van de bebouwing bestaat uit een zadeldak of een afgeleide van dit daktype.

De hoofdvorm dient eenduidig te zijn en bij aanpassingen van individuele panden dient de hoofdvorm duidelijk herkenbaar te blijven.

Toevoegingen als dakkapellen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa van de woning

Gevelopbouw

Bij verbouwing of renovatie van de woning dient de oorspronkelijke gevelopbouw te worden gerespecteerd.

Bij splitsing van de woning moet de architectonische eenheid van het oorspronkelijke pand behouden blijven.

De toevoegingen aan de woning, zoals aan- en uitbouwen, dakkapellen en dakramen zijn ondergeschikt of aangepast aan de hoofdstructuur en de gevelritmiek van het bestaande pand en afgestemd op het specifieke architectonische karakter van het pand.

Zeer grote lengtes van agrarische bedrijfsgebouwen zijn door materiaal- en kleurgebruik geleed.

Materialen (hoofdvlakken)

Glas, spiegelende oppervlakken, kunststof en volkernplaat mogen niet worden toegepast.

Bij renovatie en/of verbouwing van de woning dient het oorspronkelijke materiaalgebruik uitgangspunt te zijn.

Daken van de woning gedekt met pannen, gevels opgebouwd uit baksteen en/of hout.

Gevels van de agrarische bedrijfsgebouwen zijn opgebouwd uit één of een combinatie van de volgende materialen; geprofileerd stalen plaat (golfplaat of damwandprofiel), baksteen, houten delen. Indien geprofileerde stalen platen worden toegepast dient voor alle gevelvlakken van de agrarische bedrijfsgebouwen die tot één cluster behoren ofwel een verticale richting, ofwel een horizontale richting te worden toegepast.

Daken van de agrarische bedrijfsgebouwen zijn opgebouwd uit één of een combinatie van de volgende materialen; geprofileerd stalen plaat (golfplaat of damwandprofiel), dakpannen.

Kleuren (hoofdvlakken)

Bij renovatie en/of verbouwing van de woning dient het oorspronkelijke kleurgebruik uitgangspunt te zijn.

Bij nieuwbouw van de woning de hoofdmaterialen in aardkleuren of donkere kleur toepassen.

De kleuren van de agrarische bedrijfsgebouwen dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek van het landschap. Grijsgroen voor gevels en daken in het geval van een geprofileerde stalen plaat, baksteen (donker)rood, houten delen donker groen of zwart.

Grote vlakken mogen geen sterke kleurcontrasten tonen.

Deelaspecten (van toepassing bij welstandsniveau 1 en 2) Compositie massa onderdelen

-Gevelindeling

Bij nieuwbouw, verbouwing of renovatie wordt aangesloten bij de richting en de maatverhoudingen van de bestaande gevelopeningen.

De (gevel-)indeling van toevoegingen aan de woning zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen, dakkapellen en dakramen is afgestemd op de gevelindeling van de hoofdbouw.

Bij nieuwbouw, verbouwing of renovatie zijn gevels van de agrarische bedrijfsgebouwen afgestemd op de schaal en de maat van de belendende gebouwen.

Grote vlakken van de agrarische bedrijfsgebouwen hebben een structuur of onderverdeling.

Materialen (deelvlakken)

Glas, spiegelende oppervlakken, kunststof en volkernplaat mogen niet worden toegepast.

Bij verbouwing of renovatie van de woning is het oorspronkelijke

materiaalgebruik voor puien, (voor-)deuren en garagedeuren uitgangspunt.

Delen van de gevels van agrarische bedrijfsgebouwen zijn opgebouwd uit één of een combinatie van de volgende materialen; geprofileerd stalen plaat (golfplaat of damwandprofiel), baksteen, houten delen.

Kleuren (deelvlakken)

Bij verbouwing of renovatie van de woning dient het oorspronkelijke kleurgebruik van puien, (voor-)deuren en garagedeuren uitgangspunt te zijn.

De kleuren van de deelvlakken van agrarische bedrijfsgebouwen zoals delen van de gevel, deuren, poorten, bedrijfsdeuren etc. dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek van het landschap. Grijsgroen voor gevels en daken in het geval van een geprofileerde stalen plaat, baksteen

(donker)rood, houten delen donker groen of zwart.

Grote vlakken mogen geen sterke kleurcontrasten tonen.

Detailaspecten (van toepassing bij welstandsniveau 1) Materialen (details)

Bij nieuwbouw, verbouwing of renovatie van de woning is het

oorspronkelijke materiaalgebruik voor kozijnen, draaiende delen, lijsten, boeiboorden en eventuele gootomtimmeringen uitgangspunt.

Kleurgebruik (details)

-Detaillering

Authentieke detaillering zoals overstekken, geaccentueerde lijsten en siermetselwerk wordt bij verbouw van de woning behouden.

Bij verbouwing of renovatie van de woning wordt zorgvuldig omgegaan (herstel, interpretatie) met de detaillering van de kap, de gevelopeningen en het metselwerk.

De detaillering van toevoegingen aan de woning zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen, dakkapellen en dakramen is afgestemd op de detaillering van de hoofdbouw.

Serres en erkers aan de woning worden met een zelfde aandacht voor detaillering als die voor het hoofdgebouw uitgevoerd.

In document Huidige welstandsnota (pagina 92-98)