• No results found

7. Aanbevelingen voor aanpassingen van bestaande monitorprogramma’s en

7.2 Beoordeling lopende monitoring: habitattypen

In Hoofdstuk 6 is een overzicht gegeven van de lopende monitoringprogramma’s in de habitattypen 1110, 1130, 1140 en 1160. Op basis hiervan, en een inschatting welke informatie nodig is om een beoordeling te kunnen geven van de Staat van Instandhouding van soorten en habitats en de “Structuur en Functie” (Structure and Function) en “Toekomstverwachtingen” (Future prospects) wordt hier, per habitattype, een overzicht gegeven van welke monitoring er ontbreekt:

Ontbrekend in huidige surveys habitattype 1110

• Verschillende menselijke ingrepen (zandsuppleties, baggerwerkzaamheden, visserij) kunnen effect hebben op de sedimentsamenstelling van de bodem. De effecten van deze ingrepen worden tot op heden niet

structureel in kaart gebracht en gemonitord

• De bemonsteringen van abiotische parameters vinden plaats op een beperkt aantal locaties binnen het habitattype. Met name de frequentie waarmee deze bemonsteringen worden uitgevoerd zou moeten worden verhoogd

• Zoöplankton wordt op slechts op 1 locatie in de Waddenzee bemonsterd (NIOZ steiger, het Horntje). Op de Noordzee en op de oceanen is bemonstering van zoöplankton veel meer gebruikelijk en sommige

meetreeksen worden al vele decennia gecontinueerd (zie monitorprogramma P5 in Bijlage 3). Hierbij wordt vooral gebruik gemaakt van torpedo’s die achter schepen worden voortgesleept en waarbij automatisch gegevens uit verschillende delen van het gevaren traject worden verzameld. Zoöplankton kan een belangrijke rol spelen als early warning groep en heeft bovendien een belangrijke ecologische functie als begrazer van fytoplankton en als voedselbron voor hogere trofische niveaus en is om die reden belangrijk voor het kunnen bepalen van een gezond ecosysteem (Structuur en Functie)

• Monitoring van de begeleidende fauna van sublitorale mosselvoorkomens (ten dele bestaande uit voor harde structuren kenmerkende soorten)

• Lanice-voorkomens worden niet specifiek bemonsterd

• De aanwezigheid van litorale banken van de Platte oester (potentieel) en van Ensis worden onvolledig meegenomen in de bestaande surveys

• Er bestaan geen monitorprogramma’s voor macroalgen (TMAP-parameter) en meiofauna

• Monitoring van migrerende soorten die niet worden meegenomen in reguliere vismonitoring, zoals Fint en Rivierprik

• De aanwezigheid van rondvis die gebruik maakt van de waterkolom die ook tot dit habitattype wordt gerekend wordt onvoldoende bemonsterd

• De aanwezigheid van kwetsbare niet- of slecht vliegende ruiende eenden (zoals Eiders en Bergeenden), een specifieke functie van delen van de Waddenzee en de Westerschelde, wordt niet systematisch in kaart gebracht

• Verstorende effecten van menselijke activiteiten op vogels en zeehonden (recreatie, militaire oefeningen, visserij, scheepvaart, vliegverkeer) zijn en worden ten dele systematisch in kaart gebracht (zie Craeymeersch

et al. 2008).

• De huidige bemonstering van kenmerkende soorten van de bodem van het sublitoraal is gebaseerd op een zeer beperkt aantal locaties. Dit geldt zowel voor bodemdieren als voor een aantal kenmerkende vissoorten. Gelet op de eisen die er worden gesteld aan de monitoring van kenmerkende soorten (European Commission 2006) is dit echter voldoende intensief

• Er is (vanwege het momenteel ontbreken van deze soorten) geen bemonstering opgezet voor soorten of structuren die nu niet of niet meer in de Waddenzee voorkomen. Hierbij moet worden gedacht aan bemonsteringen gericht op Sabellaria en sublitoraal Groot zeegras. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet uit te sluiten

Ontbrekend in huidige surveys habitattype 1130

• Fytoplankton en zoöplankton worden niet bemonsterd

• Kenmerkende soorten worden maar zeer beperkt meegenomen in de jaarlijkse monitoring. Dit geldt zowel voor bodemdieren als voor een aantal kenmerkende vissoorten. Bemonstering van kenmerkende soorten in het sublitoraal ontbreekt

• De aanwezigheid van rondvis die gebruik maakt van de waterkolom die ook tot dit habitattype wordt gerekend wordt onvoldoende bemonsterd

• Lanice-voorkomens worden niet systematisch bemonsterd

• Monitoring van migrerende soorten die niet worden meegenomen in reguliere vismonitoring, zoals Fint en Rivierprik

• Meeuwen en sterns worden niet meegenomen in de maandelijkse watervogeltellingen in de Westerschelde • Broedsucces wordt in de Westerschelde sinds 2006 niet meer bepaald

• Verstorende effecten van menselijke activiteiten op vogels en zeehonden (recreatie, militaire oefeningen, visserij, scheepvaart, vliegverkeer) worden niet systematisch in kaart gebracht

Een meer gedetailleerde analyse van ontbrekende parameters voor dit habitattype wordt gegeven in Craeymeersch et al. 2008.

Ontbrekend in huidige surveys habitattype 1140

• Verschillende menselijke ingrepen (zandsuppleties, baggerwerkzaamheden, visserij) kunnen effect hebben op de sedimentsamenstelling van de bodem. Deze wordt tot op heden niet structureel in kaart gebracht en gemonitord

• Verstorende effecten van menselijke activiteiten op vogels en zeehonden (recreatie, militaire oefeningen, visserij, scheepvaart, vliegverkeer) worden niet systematisch in kaart gebracht

• De aanwezigheid van litorale banken van de Platte oester (potentieel) en van Ensis worden onvolledig meegenomen in de bestaande surveys

• De aanwezigheid van een groot aantal soorten bodemdieren, inclusief de meeste kenmerkende soorten, wordt op slechts enkele plaatsen in het gebied systematisch bemonsterd

• Lanice-voorkomens worden niet systematisch bemonsterd

• Er bestaan geen monitorprogramma’s voor macroalgen (TMAP-parameter) en meiofauna

• Monitoring van migrerende soorten die niet worden meegenomen in reguliere vismonitoring, zoals Fint en Rivierprik

• Tellingen van dichtheden foeragerende vogels tijdens laag water

• Monitoring van steltlopers in de Waddenzee vindt momenteel alleen nog door de activiteiten van de

Ringgroep Calidris op Schiermonnikoog. Dergelijke ringactiviteiten leveren waardevolle informatie op over de conditie van vogels, van het percentage jonge vogels in de populatie en van de overleving van vogels (zie onder andere Engelmoer 2008), parameters die inzicht verschaffen over de Staat van Instandhouding van de betrokken soorten. Daarnaast kunnen de gevangen vogels worden gebruikt om inzicht te verschaffen in de gehaltes aan toxische stoffen in hun leefomgeving en hun voedselkeuzes (bijvoorbeeld door analyse van veermateriaal of stuitkliervet op de vetzuursamenstelling of op stabiele isotopen).

• Uitbreiding van het aantal soorten dat momenteel wordt meegenomen in het monitoringprogramma waarin het broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee wordt bepaald. De Eider, Scholekster,

Bontbekplevier en Strandplevier worden hierin vooralsnog onvoldoende meegenomen. • Er bestaat onvoldoende kennis van enkele specifieke gebruiksfuncties. Voorbeelden zijn:

o Slaapplaatsfunctie voor Kleine zwaan, Toendrarietgans, Zwarte stern

o De rol van de Waddenzee en het daar voorkomende voedsel (kleine schelpdieren) voor de Toppereend

o De rol van getijdewateren voor overwinterende en doortrekkende Goudplevieren en Grutto’s, met name de IJslandse ondersoort, die in toenemende aantallen van deze gebieden gebruik maken

Ontbrekend in huidige surveys habitattype 1160

• Sublitorale oestervoorkomens worden beperkt (en niet systematisch) meegenomen in de surveys • Lanice-voorkomens worden niet systematisch bemonsterd

• Kenmerkende soorten worden maar zeer beperkt meegenomen in de jaarlijkse monitoring. Dit geldt zowel voor bodemdieren als voor een aantal kenmerkende vissoorten. Bemonstering van kenmerkende soorten in het sublitoraal ontbreekt

• De aanwezigheid van litorale banken van de Platte oester (potentieel) en van Ensis wordt onvolledig meegenomen in de bestaande surveys

• De aanwezigheid van rondvissoorten die worden genoemd in de Bijlagen van de Habitatrichtlijn, die gebruik maken van de waterkolom die ook tot dit habitattype wordt gerekend, wordt onvoldoende bemonsterd • Verschillende menselijke ingrepen (baggerwerkzaamheden, visserij) kunnen effect hebben op de

sedimentsamenstelling van de bodem. Deze wordt tot op heden niet systematisch in kaart gebracht • Verstorende effecten van menselijke activiteiten op vogels en zeehonden (recreatie, militaire oefeningen,

visserij, scheepvaart, vliegverkeer) worden niet systematisch in kaart gebracht • Meeuwen en sterns worden niet meegenomen in de maandelijkse watervogeltellingen • Broedsucces van kustvogels wordt in het Deltagebied sinds 2006 niet meer bepaald • Er is geen systematische monitoring voor de Noordse Woelmuis en de Nauwe Korfslak

Ontbrekend in surveys van andere habitattypen

Vegetaties van (primaire) duinen worden momenteel niet opgenomen in monitorprogramma’s maar in TMAP-kader wordt momenteel gewerkt aan invulling van deze omissie. Momenteel bestaat er echter een duidelijke

kennislacune voor de recente verspreiding en kwaliteit van de Habitattypen 2110-2190, inclusief 2110 (Embryonale wandelende duinen en 2120 Wandelende duinen op de strandwal).