• No results found

Benutting restwarmte (warm water) zonder warmtepomp

In document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2021 (pagina 154-158)

In figuur 14-2 is een illustratie gegeven van het referentieproject horend bij deze categorie. In deze figuur is te zien welke onderdelen binnen het referentieproject vallen.

In deze categorie wordt uitgegaan van een referentieproject waar warm water vanuit de warmtebron in een warmteoverdrachtstation (WOS) via warmtewisselaars overgedragen wordt aan het warmwatercircuit van een transportleiding, die de warmte uiteindelijk naar de afnemer(s) transporteert. Er wordt uitgegaan van een verschil tussen de aanvoertempera- tuur die het WOS verlaat en de retourtemperatuur bij het WOS, oftewel de delta T, van 30 °C. In het referentieproject is aangenomen dat warm water van 75 °C het WOS verlaat en met 45 °C retour komt. Verder wordt er aangenomen dat er bij de bron tussen de 75 °C en 120 °C warm water beschikbaar is. Let wel: dit zijn enkel de cijfers waarmee is gerekend voor de referentie-installatie; deze temperatuurniveaus worden gebruikt om de dikte van de pijpleidingen te bepalen en worden niet als specifieke vereisten voor de aanvraag van de subsidie geadviseerd.

Er wordt net als bij het conceptadvies uitgegaan van 6000 vollasturen per jaar voor deze ca- tegorie. Uit de marktconsultaties is niet gebleken dat deze waarde aangepast zou moeten worden. Hierbij is aangenomen dat de winterpiek en een eventuele downtime van de rest- warmteleverancier worden opgevangen met een piek- of hulpketel. Deze voorziening maakt geen onderdeel uit van het referentieproject.

Voor de tracélengte op het terrein van de warmteproducent wordt, net als in het conceptad- vies uitgegaan van circa 250 meter aan bovengrondse leidingen. Voor de pompenergie wordt uitgegaan van een teruggekoppelde waarde uit de marktconsultaties en volgens de

NEN7125: 0,0018 MJe/MJth * lengte transportleiding (kilometer tracé). In tegenstelling tot het conceptadvies, wordt er nu van uitgegaan dat het project elektriciteit kan afnemen van een bestaande aansluiting en daar dus geen meerkosten voor heeft.

Het ministerie van EZK heeft in nieuwe uitgangspunten aangegeven dat het advies wil over een mogelijke staffel met betrekking tot de verhouding tracélengte transportleiding (in me- ters) en het thermisch outputvermogen na de warmteoverdracht (kWth).42 Een staffel kan namelijk beter aansluiten bij de subsidiebehoeftes van verschillende soorten projecten. In dit eindadvies zijn we uitgekomen op vier subcategorieën met betrekking tot de verhouding. De aanvrager van de subsidie komt met een project in aanmerking voor subsidie wanneer de verhouding van het project binnen één van de volgende subcategorieën valt:

1. Verhoudingsklasse 1: Lengte/vermogen verhouding ≥ 0,20 en < 0,30; 2. Verhoudingsklasse 2: Lengte/vermogen verhouding ≥ 0,30 en < 0,40; 3. Verhoudingsklasse 3: Lengte/vermogen verhouding ≥ 0,40 < 0,50; 4. Verhoudingsklasse 4: Lengte/vermogen verhouding ≥ 0,50.

Per verhoudingsklasse wordt een ander basisbedrag toegekend. Deze basisbedragen zijn be- paald op basis van vier verschillende referentieprojecten:

• Verhouding ≥ 0,20 en < 0,30: Tracélengte = 5.000 m, Vermogen = 20.000 kWth; • Verhouding ≥ 0,30 en < 0,40: Tracélengte = 7.000 m, Vermogen = 20.000 kWth; • Verhouding ≥ 0,40 en < 0,50: Tracélengte = 9.000 m, Vermogen = 20.000 kWth; • Verhouding ≥ 0,50: Tracélengte = 11.000 m, Vermogen = 20.000 kWth.

De uiteindelijke bijbehorende basisbedragen per subcategorie worden verderop in deze para- graaf gepresenteerd. Met deze nieuwe opzet verwachten we een kleinere kans op oversubsi- diëring. In figuur 14-3 worden deze verhoudingslijnen en de posities van de bijbehorende referentieprojecten in een grafiek weergegeven.

Zoals te zien, is er voor de referentieprojecten een hoger vermogen genomen dan het ver- mogen dat is genomen in het referentieproject van het conceptadvies (10000 kWth). Naar aanleiding van informatie uit de marktconsultatie lijkt 20000 kWth namelijk meer in overeen- stemming met de praktijk. De bijbehorende tracélengtes volgen uit de gekozen verhoudin- gen en vermogen. Deze zijn naar verhouding korter dan vorig jaar (10000 meter bij 10000 kWth). Ook dit is meer in overeenstemming met de praktijk aangezien er bij de meeste rest- warmteprojecten, waar restwarmte bij een industrie wordt uitgekoppeld, de volledige pijplei- dingtracés niet geheel zelf worden aangelegd, maar er vaak uiteindelijk wordt aangesloten op een bestaand of in ontwikkeling zijnd warmtenet.

In Tabel 14-2 zijn de technisch-economische parameters voor de subcategorieën weergege- ven.

Tabel 14-2. Technisch-economische parameters benutting restwarmte (warm wa- ter) zonder warmtepomp

Parameter Eenheid Concept- advies SDE++ 2021 Advies SDE++ 2021 Verhou- ding ≥ 0,20 en < 0,30 Verhou- ding ≥ 0,30 en < 0,40 Verhou- ding ≥ 0,40 en < 0,50 Verhou- ding ≥ 0,50 Thermisch out- putvermogen [MWth,output] 10 20 20 20 20 Vollasturen [uur/jaar] 6000 6000 6000 6000 6000 Investerings- kosten [€/kWth,output] 1411 789 995 1202 1408 Vaste operatio-

nele kosten [€/kWth,output/jaar] 29 16,3 20,6 24,9 29,2 Variabele opera-

tionele kosten [€/kWhth,output] 0,0010 0,0004 0,0006 0,0007 0,0009 Relatief elektri-

citeitsgebruik [kWhe/kWh,output] 0,018 0,0090 0,0126 0,0162 0,0198 Zoals te zien in Tabel 14-2 zijn vooral de investeringskosten afwijkend van de investerings- kosten zoals gepresenteerd in het conceptadvies. Dit heeft ten eerste te maken met het feit dat er in het conceptadvies uit is gegaan van een relatief lange tracélengte ten opzichte van het vermogen, terwijl deze lengte nu naar verhouding korter is per subcategorie. Hierdoor worden de investeringskosten per kWth lager. Daarnaast is er nieuwe informatie verkregen uit de marktconsultatie. Dit heeft geresulteerd in een hogere aanname voor de investerings- kosten per meter tracé transportpijpleiding, die toch circa 70-80% van de totale investe- ringskosten uitmaken, ten opzichte van wat is aangenomen in het conceptadvies. Door de hogere investeringskosten zijn de vaste operationele kosten automatisch ook hoger, aange- zien deze kosten worden bepaald als percentage van de investeringskosten (2% van de in- vesteringskosten). Aangenomen is namelijk dat de kosten die gepaard gaan met de aanleg en het onderhoud van de transportleidingen recht evenredig met elkaar oplopen, omdat de kosten voornamelijk zitten in het graafwerk en het openbreken van de grond.

Tabel 14-3. Overzicht subsidieparameters benutting restwarmte (warm water) zon- der warmtepomp

Conceptadvies SDE++ 2021 Advies SDE++ 2021

Subcategorie Basisbedrag (€/kWhth) Vollasturen (uur/jaar) Basisbedrag (€/kWhth) Vollasturen (uur/jaar) CO2-besparing emissiefactor (kgCO2/kWhth)1 Verhouding ≥ 0,20 en < 0,30 0,033 6000 0,0188 6000 0,2011 Verhouding ≥ 0,30 en < 0,40 0,033 6000 0,0238 6000 0,2003 Verhouding ≥ 0,40 en < 0,50 0,033 6000 0,0287 6000 0,1995 Verhouding ≥ 0,50 0,033 6000 0,0337 6000 0,1987

1 De emissiefactor van warmwaterproductie op basis van een gasketel met terugwinning van condensa- tiewarmte. Deze is: [56,4 (kgCO2/GJ) * 3,6 (GJ/MWh) /1000(kWh/MWh)] /100%. De emissiefactor van de elektriciteit die gebruikt wordt in het project is vastgesteld op 0,216 kgCO2/kWh,e. Deze specifieke CO2-emissiefactor is berekend op basis van data uit de KEV 2020, waarbij voor elk uur de marginale pro- ductie-eenheid is bepaald. Het ongewogen gemiddelde van de specifieke CO2-emissiefactor van al deze marginale productie-eenheden voor het gekozen aantal uren in 2030 (8760 voor baseload) vormt de specifieke CO2-emissiefactor.

In document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2021 (pagina 154-158)