• No results found

De Belgische wetgeving kent geen met art. 539a lid 1 Sv vergelijkbare algemene bepaling. Op onderdelen wordt extraterritoriaal optreden wel geregeld, maar ten aanzien daarvan ontbreekt een bepaling die regelt dat dergelijk optreden alleen plaats kan vinden voor zover het volkenrecht dat toelaat. België biedt drie relevante mogelijkheden voor de toepassing van extraterritoriale strafvordering: een tuchtrechtelijke, strafrechtelijke en militaire.219 De bevoegdheden die in deze kaders zijn gecreëerd, hebben enkel betrekking op situaties die zich voordoen op zee en niet op incidenten in de lucht, ruimte of op buitenlands territoir. De Belgische wetgeving besteedt daarnaast aandacht aan de toelichting van kernbegrippen als ‘schip’, ‘piraterij’ en ‘piratenschip’, voor zover het gaat om de bestrijding van maritieme piraterij.220

Daarnaast zijn geen

217 Art. 84 Policing and Crime Act 2017.

218 Dit is op zichzelf niet verwonderlijk, nu de politie in het Verenigd Koninkrijk een zeer zelfstandige rol inneemt en de officier van justitie (Crown Prosecutor) pas in een later stadium bij de zaak betrokken wordt.

219 Zie hiervoor de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij, de Wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de Wet van 16 januari 2013 houdende diverse maatregelen betreffende de strijd tegen maritieme piraterij en de Wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.

220 Onder andere art. 68 en 69 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij en de art. 2 en 3 van de Wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek.

69

aanwijzingen gevonden dat implementatie van het VN-zeerechtverdrag in de Belgische nationale regelgeving heeft plaatsgevonden. Gezien het monistische stelsel is dit ook niet noodzakelijk.

4.2 Strafvorderlijk optreden op zee

4.2.1 Regulier: de kapitein

Op grond van art. 5 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij heeft de kapitein over ieder die zich aan boord bevindt, het gezag dat vereist is voor de handhaving van de orde, voor de veiligheid van schip, opvarenden en lading, alsmede voor de goede afloop van de reis. De kapitein kan alle daartoe dienstige dwangmiddelen gebruiken en ieder die aan boord is, opvorderen om hem daarin bij te staan; in havens dient hij samen te werken met de politie221 of de consul.

Art. 77 van deze wet bepaalt dat de kapitein, bijgestaan door de rapporterende officier, een summier vooronderzoek instelt en eventuele getuigen hoort wanneer gedurende een reis een misdaad of een wanbedrijf is gepleegd.222 Aan de processen-verbaal is expliciet bewijskracht toegekend.223 De naar aanleiding van het onderzoek opgestelde processen-verbaal worden zo spoedig mogelijk overhandigd aan de politie in de eerste Belgische haven die het schip aandoet en aan de consul in de eerste buitenlandse haven.224 De processen-verbaal worden hierna door de politie doorgezonden aan de procureur des Konings.225 De politie heeft daarna de mogelijkheid het onderzoek voort te zetten. Het buitengaats achterwege laten van onderzoek is kennelijk niet (per definitie) problematisch, omdat in dat geval de reguliere politie onderzoek zal uitvoeren.226 In een buitenlandse haven kan de consul het onderzoek zo nodig voortzetten.227

Tegen deze achtergrond oogt de bevoegdheid van de kapitein ruim.228 Bovendien is de bevoegdheid tot het vaststellen in een proces-verbaal van het misdrijf van piraterij – evenals de bevoegdheid tot inbeslagneming van alles aan boord van het schip dat kan dienen als bewijs van piraterij – toegekend aan de kapitein, onverminderd de bevoegdheden van de commandant (mochten zij zich tezamen op een schip bevinden).229

221 In deze wet wordt met ‘politie’ bedoeld de met de politie te water belaste overheid van de federale politie.

222 Art. 77 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

223 Art. 77 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

224 Art. 78 en 79 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

225 Art. 79 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

226 Art. 82 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij. Er staat geen sanctie op het niet aanleveren van de processen-verbaal.

227 Art. 78 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

228 Evenals in Nederland is de term ‘commandant’ voorbehouden aan bevelvoerders van een militaire eenheid.

70

Ten aanzien van alle geconstateerde misdrijven geldt dat de kapitein in het scheepsdagboek melding dient te maken van het instellen van onderzoek en opmaken van processen-verbaal.230 Art. 5 van de Wet van 16 januari 2013 houdende diverse maatregelen betreffende de strijd tegen maritieme piraterij gebiedt de kapitein, geregistreerde eigenaar of exploitant van het schip dat slachtoffer is geworden van piraterij zo snel mogelijk te melden bij het crisiscentrum van de regering.231

Daarnaast is een specifieke regeling getroffen voor het geval een misdrijf wordt gepleegd door de kapitein zelf.232 De Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij bevat een aantal specifieke strafbaarstellingen met betrekking tot het handelen van de kapitein.233 De politie, de consul of de bevoegde ambtenaar stelt in dat geval ambtshalve of op aangifte een summier vooronderzoek in en zendt zijn verslag zo snel mogelijk aan de bevoegde procureur des Konings.234 De politie en de consul doen de kapitein ontschepen, op het moment dat dit noodzakelijk is voor de veiligheid van het schip of opvarenden, vanwege de ernst van de betreffende feiten.235

4.2.2 Militair: de commandant

De commandant heeft volgens art. 5 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee ruimere bevoegdheden dan de kapitein wanneer het om piraterij gaat. De commandant mag namelijk naast het uitvoeren van onderzoek tevens schepen begeleiden, misdrijven van piraterij opsporen en vaststellen in processen-verbaal, voorwerpen en schepen in beslag nemen en zich begeven aan boord van schepen waarvan wordt vermoed dat deze voorwerp zijn van daden van piraterij.236 Ditzelfde artikel geeft de commandant de mogelijkheid de nodige en passende dwangmaatregelen te nemen met het oog op de veiligheid van het schip en de mensen aan boord.237 Hierbij is opgenomen dat zijn bevoegdheden niet afdoen aan de bevoegdheden van een officier van de gerechtelijke politie (de hoofdinspecteur, aspirant-commissaris, commissaris of hoofdcommissaris van de politie).

De Belgische wetgeving schenkt geen aandacht aan overige bijzondere dwangmiddelen zoals aanhouding, arrestatie, vasthouden, bewaren, verhoren en onderzoek aan lichaam of kleding. De beperkte aard van het rechtsvergelijkend onderzoek heeft geen zicht geboden op de vraag of dergelijke ‘instrumenten’ (inderdaad) niet extraterritoriaal mogen worden toegepast, of wellicht ressorteren onder ‘opsporen van misdrijven’ of ‘de

230 Art. 77 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

231 Art. 5 van de Wet van 16 januari 2013 houdende diverse maatregelen betreffende de strijd tegen maritieme piraterij.

232 Art. 83 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

233 Zie afdeling II (scheepvaartmisdaden en -wanbedrijven).

234 Art. 82 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

235 Art. 83 van de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij.

236 Art. 5 van de Wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee.

71

nodige en passende maatregelen nemen met het oog op de veiligheid van het schip en de mensen aan boord’. Deze conclusie geldt zowel voor de reguliere regelingen als de regels met betrekking tot de commandant.

4.3 Luchtvaart

In België bepaalt art. 27bis Wet houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der Luchtvaart dat de gezagvoerder van een vliegtuig alle redelijke maatregelen mag treffen ter voorkoming of verhindering van de voorzetting van een strafbaar feit aan boord van zijn luchtvaartuig. Dit geldt onverminderd de bepalingen in het Verdrag van Tokio. Nadere strafvorderlijke bevoegdheden met betrekking tot de luchtvaart zijn niet geregeld.

4.4 Vergelijking met Nederland

De Belgische wetgeving kent een ruime bevoegdheid tot optreden toe aan de kapitein van een schip; hij mag immers zelf een summier onderzoek starten en in dat kader getuigen verhoren en van de resultaten een proces-verbaal opstellen waaraan expliciet bewijskracht wordt toegekend. Hoewel hiermee een grote verantwoordelijkheid wordt neergelegd bij de kapitein, is het nalaten van het uitvoeren van een onderzoek kennelijk niet (per definitie) problematisch, nu de Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij hierop geen sanctie stelt en geen gesanctioneerde meldplicht bevat.238 Tevens zijn ruime bevoegdheden toegekend aan de commandant. Slechts ten aanzien van de kapitein is geregeld dat de processen-verbaal dienen te worden verstrekt aan de politie of de consul. Een vergelijkbare regel wat betreft de commandant (bij piraterij) ontbreekt. Overleg met strafvorderlijke functionarissen ten aanzien van de onderzoekhandelingen lijkt derhalve niet voorgeschreven. Over de toepassing van dwangmiddelen zoals aanhouding, verhoor van verdachten of het doen van onderzoek aan lichaam of kleding spreekt de wetgeving niet. Daardoor is niet duidelijk geworden of deze bevoegdheden bestaan en, als dat het geval is, op welke wijze de bevoegdheden kunnen worden ingezet. Evenals het Nederlandse systeem biedt de Belgische wetgeving bevoegdheden aan personen die deze bevoegdheid normaliter op land niet zouden hebben en daarmee wordt afgeweken van het reguliere strafvorderlijke rechtssysteem.

238 In Nederland is daarentegen bijvoorbeeld in art. 471a Sr een sanctie gesteld op overtreding van art. 539u Sv (het onverwijld in kennis stellen van de officier van justitie van een misdrijf aan boord). De Belgische Wet van 5 juni 1928 bevat overigens wel een meldplicht met betrekking tot tuchtvergrijpen in art. 76, die verwijst naar art. 61 van Boek II van het Wetboek van Koophandel (naar huidig recht art. 61 van het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen), de verplichting een scheepsdagboek bij te houden. Niet nakoming daarvan kan leiden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid (art. 65 Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen).

72