• No results found

5 ENQUÊTERESULTATEN

5.2 Resultaten

5.2.1 De beleving van het rondkomen en de maandelijkse woonlasten

In de enquête zijn vier stellingen opgenomen (bijlage B) die informatie geven over de beleving van de koopkracht en de maandelijkse woonlasten.

15a - Ik vind het lastig om elke maand rond te komen 15b - De maandelijkse woonlasten zijn hoog

15c - Ik verwacht dat ik door te huren/kopen er financieel beter voorsta over 10 jaar dan wanneer ik zou kopen/huren

15d - Doordat ik een huis heb gekocht ben ik er nu al financieel op vooruit gegaan

Met deze subjectieve metingen wordt getracht een realistisch beeld te krijgen van de financiële situatie van de respondent. De resultaten worden per stelling besproken. De antwoorden op de eerste stelling, 15a, laten zien dat huurders het lastiger vinden om elke maand rond te komen in verhouding tot de slimmer kopers en de voormalig huurders (tabel 15). De resultaten zijn gevisualiseerd met de staafdiagram in figuur 5.3. De getallen op de Y-As in die figuur geven percentages weer. Wanneer de twee groepen slimmer kopers naast elkaar worden gelegd, blijken de voormalig huurders het zelfs vaker oneens met deze stelling dan de slimmer kopers, in totaal 60% ten opzichte van 53,6%. Op de ordinale schaal scoren de huurders een gemiddelde van 2,96, slimmer kopers 3,54 en voormalig huurders 3,76. Een lagere individuele score betekent dat een persoon meer moeite heeft met rondkomen.

Figuur 5.3, resultaten stelling 15a in percentages: Ik vind het lastig om elke maand financieel rond te komen. Met behulp van de Kruskal-Wallis toets wordt gekeken naar de verschillen in gemiddelde rangorde. Zijn deze gelijk of ongelijk aan elkaar? De uitslag van de toets bevestigt dat de groepsgemiddelden ongelijk zijn aan elkaar (tabel 16). Met de Mann-Whitney toets zijn de gemiddelde rangordes van de slimmer kopers en voormalig huurders vergeleken. De nulhypothese dat deze twee groepen gelijk

50 scoren wordt aangenomen (Asymp. Sig. > 0,05). De huurders en voormalig huurders scoren niet gelijkwaardig (tabel 17 en 18).

Waardoor zouden deze uitslagen worden beïnvloed? Mogelijk bestaat er een verband tussen de scores op stelling 15a en het inkomen. We voeren daarom een χ² toets uit. De resultaten van deze toets zijn te zien in tabel 19 t/m 21. Met een betrouwbaarheid van 95% is er sprake van een statistisch significant verband tussen de variabelen 15a en de inkomensklasse. De associatiemaat Cramér’s V van 0,305 laat zien dat er een matig sterke samenhang bestaat. Het blijkt dat het inkomen bepalend is voor de waardering op de stelling over de ervaring van het maandelijks financieel rondkomen. Welvarendere mensen hebben minder moeite met rondkomen dan minder welvarendere mensen.

Een tweede veronderstelling is dat de maandelijkse woonlasten van invloed zijn op het financieel rondkomen. Dit wordt op dezelfde manier getoetst. Opnieuw is sprake van een statistisch significant verband, ditmaal tussen de variabelen 15a (ervaring rondkomen) en 15b (ervaring woonlasten). De Cramér’s V waarde bedraagt 0,415, wat duidt op een matig sterke samenhang tussen beide variabelen.

Figuur 5.4, resultaten stelling 15b in percentages: De maandelijkse woonlasten zijn hoog

Waar stelling 15a iets zegt over de mogelijkheid om uitgaven te kunnen doen, spreekt de tweede stelling over de ervaring van de woonlasten. Een respondent kan in principe het maandelijks rondkomen als ‘gemakkelijk’ ervaren, terwijl hij/zij de woonlasten hoog vindt. Dat is ook terug te zien aan de resultaten in tabel 25. Daaruit blijkt dat zowel huurders als slimmer kopers het vaker eens zijn met de stelling 15b in verhouding tot stelling 15a (tabel 15). Dit verschil is nog beter te zien door figuur 5.3 met 5.4 te vergelijken.

Van de drie groepen ervaren de huurders de maandelijkse woonlasten gemiddeld het hoogst. In totaal is 43,9% van de huurders het eens gebleken met de stelling, tegenover 26,7% van de slimmer kopers en 20,4% van de voormalig huurders. Deze percentages worden verkregen als de antwoordopties zeer eens en eens in tabel 25 worden samengenomen.

Er zijn duidelijke verschillen in gemiddelde rangscores waar te nemen in figuur 5.4. Uit de Kruskal-Wallis toets in tabel 26 valt op te maken dat de rangscoreverdeling van de groepen niet (alle

51 drie) aan elkaar gelijk zijn. Het verschil tussen de slimmer kopers en de voormalig huurders is iets kleiner. De Mann-Whitney toets van tabel 27 wijst uit op een gelijke verdeling tussen slimmer kopers en voormalig huurders (Asymp. Sig. > 0,05, namelijk 0,859).

Misschien bestaat er een verband tussen de woonvorm, huren of slimmer kopen en de beoordeling van de maandelijkse woonlasten. Opnieuw is de Mann-Whitney toets een geschikte toets om dat te bewijzen. In de output (tabel 28) is te zien dat slimmer kopers en voormalig huurders samengevoegd zijn tot één groep (slimmer kopers). Dat is gerealiseerd met het transformeren van variabele 0 groep (zie hoofdstuk 4 en bijlage D). De huurders beoordelen de maandelijkse woonlasten significant hoger dan de slimmer kopers.

Het verband tussen 15b en groep wordt getest met een χ² toets (tabel 29). De overschrijdingskans dat de variabelen waardering woonlasten en groep statistisch onafhankelijk zijn, bedraagt 0,000. Dus met een betrouwbaarheid van 95% is er sprake van een statistisch significant verband tussen de twee variabelen. Het verband is matig sterk.

Figuur 5.5, resultaten stelling 15c in percentages: Ik verwacht dat ik er door te huren/kopen over 10 jaar beter voorsta dan wanneer ik zou huren/kopen

De derde stelling bekeek de verwachtingen van het product huren en Slimmer Kopen®. De resultaten zijn te zien in figuur 5.5. Deze figuur bevat de gegevens van tabel 30. De vraag is lastig gebleken. Negen procent van de respondenten wist geen antwoord te geven op deze vraag. Dit is te zien aan het totaalaantal van 565/621 in de tabel. Vooral huurders (16,8%) hebben geen antwoord gegeven op deze vraag. De resultaten laten zien dat slimmer kopers zekerder achter hun besluit staan dan de huurders. 44,8% Van de huurders was het eens of zeer eens met de stelling, dat is minder ten opzichte van de slimmer kopers (71%) en voormalig huurders (66,6%).

De vierde stelling is alleen bij slimmer kopers en voormalig huurders voorgelegd. De respondenten reageerden verdeeld op deze stelling (fig. 5.6), hoewel de voormalig huurders iets meer richting eens dan oneens neigen. Toch wijst de Mann-Whitney toets van tabel 32 op een gelijke verdeling van de scores op de ervaren financiële vooruitgang.

52

Figuur 5.6, resultaten stelling 15d in percentages: Doordat ik gekocht heb ben ik er nu al financieel op vooruit gegaan