• No results found

Beleid rond de sociale inbedding van gezinnen

In document Investeren rondom kinderen (pagina 41-44)

4 Gezinsbeleid als investering rondom kinderen

4.2 Beleid rond de sociale inbedding van gezinnen

Gezinnen hebben een betrokken sociale omgeving nodig waarin zij volop participeren. Dat is waar de overheid op in kan zetten. Dat vraagt om inspan-ningen die raken aan de inrichting van onze sociale omgeving, die soms pas op de langere termijn invloed zullen hebben. Maar die invloed kan belangrij-ker zijn en omvattender, dan wat met het huidige algemeen preventief jeugd-beleid of het integrale jeugdjeugd-beleid wordt nagestreefd.

Figuur 2 De weg achter (A) en voor ons (B)

Meer direct

overheids-ingrijpen

Meer sociale inbedding van gezinnen

A

Meer direct B

overheids-ingrijpen

Meer sociale inbedding van gezinnen

A

B

Figuur 2 illustreert hoe wij dat voor ons zien. We constateerden in hoofdstuk 3 dat de sociale inbedding van gezinnen de afgelopen decennia is afgenomen.

In hoofdstuk 2 concludeerden we dat de overheid tegelijk vaker en directer is gaan ingrijpen. In de figuur is dat route A. Het einde lijkt nog niet in zicht.

Maar route A heeft allerlei nadelen, waarbij het grootste nadeel de steeds meer uitdijende groep probleemkinderen en daardoor groeiende vraag naar jeugdzorg is. Naast de zorg voor probleemkinderen en kinderen met proble-men richt de overheid zich ook op de sociale inbedding van gezinnen. Door die te stimuleren, zal de behoefte aan direct overheidsingrijpen afnemen: de weg van route B.

Hierbij is er sprake van communicerende vaten: hoe meer de overheid in het gat springt en inzet op direct ingrijpen via monitoring en risicotaxaties, hoe minder de sociale omgeving zich als verantwoordelijke actor gaat gedragen.

Hoe meer de sociale omgeving als actor de ruimte krijgt en gestimuleerd

wordt via voorwaardenscheppend beleid, hoe minder de overheid via direct

beleid in dat gat hoeft te springen. Met andere woorden en kort geformuleerd:

beleid B ontlast de jeugdzorg, vermindert wachtlijsten en zorgt ervoor dat de overheid minder direct hoeft te interveniëren (beleid A).

Hiermee ontsnappen we ook aan het dilemma waarin het huidige jeugdbeleid zich steeds meer vast lijkt te draaien: de overheid moet op afstand blijven, maar wil tegelijkertijd eerder en krachtiger ingrijpen met behulp van risico-profielen, monitors, diagnostiek, interventies, professionele hulp en – niet te vergeten – middelen.

Ook in de uitvoering van de plannen voor de Centra voor Jeugd en Gezin kan veel meer uitgegaan worden van het brede perspectief in het gezinsbeleid (Hooghiemstra 2009) en het versterken van de sociale inbedding van gezinnen (Van Vliet en Kesselring 2009).

Manieren om sociale inbedding te stimuleren

Beleid dat er op gericht is om de sociale inbedding van gezinnen te vergroten is een vorm van indirect beleid. Indirect, omdat het de noodzaak van ingrijpen via direct jeugdbeleid helpt verminderen. Met indirect beleid volgen we ei-genlijk een omweg: we bevorderen een toestand die problemen helpt voorko-men. Het pleidooi van De Vos, Glebbeek en Wielers spreekt dan ook over omwegbeleid (De Vos, ea. 2009). Indirect beleid of omwegbeleid komt over-een met het bekendere voorwaardenscheppende beleid. De sociale inbedding van gezinnen is een voorwaarde voor het gunstig opgroeien van kinderen en we willen zoveel mogelijk bevorderen dat die voorwaarde aanwezig is.

Daarvoor staan twee mogelijkheden open.

De eerste, minst ingrijpende, mogelijkheid is om beleid te ontwikkelen dat de achterliggende oorzaken ongemoeid laat, maar via andere wegen probeert om de sociale inbedding van gezinnen te bevorderen. Kinderen brengen een groot deel van de dag door buiten de beslotenheid van het gezin en huis. Daar wor-den ze begeleid door professionals op school of in de vrije tijdsbesteding.

Kinderen en hun ouders hebben daardoor ook verschillende sociale netwer-ken. Veel professionals in instellingen hebben geen tijd en ruimte om een onderdeel van deze sociale omgeving van ouders en kinderen te kunnen zijn.

Ook zijn veel professionals daar weinig op ingesteld. Dat geldt overigens ook nog steeds voor inspanningen om ouderbetrokkenheid te bevorderen. Hierin is, zowel in de opleiding als later bij de beroepsuitoefening, nog een heel veld te winnen. Ook door het scheppen van mogelijkheden om het onderdeel van hun professioneel handelen te laten zijn.

Andere interventies op dit vlak zijn stimuleren van het lokale sociale leven.

Veel buurtwerk bestaat er uit om mensen te laten weten wat er aan contacten en activiteiten mogelijk is en vaak gebeurt dat ook met enig succes. Buurt-werk kan ook gericht zijn op het stimuleren van intergenerationele contacten.

Dat hoeft niet alleen op informeel, persoonlijk niveau te worden gedaan. Ook

formele instanties maken een buurt meer levendig en herkenbaar voor de

be-woners. Te denken valt aan verschillende vormen van de Brede School en dan

naar de samenleving en poogt verschillende generaties bij elkaar te brengen en van elkaar te laten profiteren (webdossier NJI). Ook de thuiszorgorganisa-tie Buurtzorg Nederland is een goed voorbeeld van een andere aanpak van thuiszorg.

“Buurtzorg is in 2006 opgericht als reactie op de schaalvergroting in de thuiszorg en de opkomst van de zogenoemde stopwatchzorg. De netwerkorganisatie bestaat uit zelfsturende teams van maximaal tien tot vijftien (wijk)verpleegkundigen en ziekenverzorgenden. De teams, die verspreid zijn over het hele land, leveren thuiszorg aan zelfstandig wonende cliënten in een bepaalde wijk of buurt. Dit doen ze in samenwerking met de huisartsen, het ziekenhuis en het sociale netwerk van de buurt. Ze regelen zelf een kantoor, scholing, de planning, het dienstrooster en de administratie. Medewerkers zijn verantwoordelijk voor de zorg voor hun cliën-ten en kunnen bepalen wat deze nodig hebben. De teams worden ondersteund door een landelijk kantoor in Almelo en kunnen zo nodig de hulp inroepen van een coach.” (NIVEL, 2008)

Deze vormen van stimulerend buurtwerk (zowel formeel, als informeel) ver-dienen meer aandacht. Dat houdt ook in dat ze een vanzelfsprekend alterna-tieve en onderdeel kunnen vormen binnen de huidige structuur van de Jeugd-zorg.

Dat geldt ook voor beleid uitgaande van de kracht van het gezin. Er zijn veel ouders die goed in staat zijn eigen verbanden en netwerken met andere ouders en professionals aan te gaan. Dat wordt niet altijd gestimuleerd door de struc-tuur van scholen of opvanginstellingen. Maar ook de Centra voor Jeugd en Gezin zijn (vooralsnog) niet ruim ingesteld op ontmoeting tussen ouders en tussen ouders en professionals. Dat geldt voor zowel tijd, geld en fysieke ruimte als een oudercafé.

Ten behoeve van de tweede mogelijkheid is het van groot belang de oorzaken van de afgenomen sociale inbedding aan te pakken. Dat vergt onder meer bevordering van ruimtelijke functiemenging, bestuurlijke schaalverkleining en schaalverkleining van detailhandel en uitgaansvoorzieningen.

De mogelijkheden en onmogelijkheden van dit beleid verdienen serieus te worden onderzocht, omdat niet alleen de sociale, maar ook de directe en indi-recte economische kosten van de geringe sociale inbedding van gezinnen zeer hoog lijken te zijn. De roep om functiemenging en schaalverkleining kan steeds moeilijker worden afgedaan als alleen maar voortkomend uit nostalgie en romantische verlangens.

Bij de beschrijvingen van investeringen rondom kinderen willen we niet

al-leen de sociale investeringen bespreken. In de volgende paragraaf zullen ook

een aantal casussen voorleggen waarin beleidsvoorstellen worden

onderwor-pen aan een kosten-batenanalyse (kba).

4.3 Kosten en baten van investeren in sociale netwerken rondom kin

In document Investeren rondom kinderen (pagina 41-44)