• No results found

Van der Steen (2016) biedt hiervoor handvatten. Hij stelt in zijn oratie over de omgang met onzekerheid, het nieuwe en verrassende in toekomstgericht bestuur en beleid, de volgende vraag centraal (Van der Steen 2016: 8): ‘hoe maken we ons klaar voor wat we niet kennen?’ Zijn antwoord vergt niet het ‘oplossen’ van wat onzeker of onkenbaar is – dat is immers inherent aan vraagstukken waarin de langere termijn centraal staat; hij wil dit soort kwesties beter hanteerbaar en bespreekbaar maken. Om te beginnen constateert hij dat bestuurders en beleid- smakers vaak ‘gevangen zitten in de toekomst, opgesloten in de onzekerheid over wat er gebeurt, verstrikt in arrangementen die ooit zinvol waren maar niet meer passen bij de snel veranderende omstandigheden’. Daarom is een andere taal nodig; zonder goede woorden voor de toekomst, is toekomstgericht beleid moeilijk. Er is een taal nodig die een ‘ruimer repertoire voor beleidsontwerp’ mogelijk maakt (Van der Steen 2016: 11).

Hiervoor maakt Van der Steen (2016: 12-14) in het vervolg van zijn betoog een onderscheid dat vaker figureert in studies over toekomstbenaderingen, namelijk die tussen de zogeheten known-knowns, unknown-knowns,

known-unknowns en unknown-unknowns. Alle vier kunnen in toekomstgericht strategisch beleid een relevante rol spelen, maar komen niet altijd aan bod. De eerste categorie (het ‘bekende bekende’) betreft zaken waarvan je weet dat je ze weet: dat wat gemeengoed is en waarvoor in sommige gevallen ook wetenschappelijk bewijs is. De tweede categorie (het ‘onbekende bekende’) betreft dingen die je zelf niet weet, maar anderen wel. Dit is bijvoorbeeld een gevolg van sectorale verkokering: wat in het ene beleidsdomein bekend is, is niet automatisch ook in het andere domein bekend. Het kan ook zijn dat bepaalde kennis uit het ene domein niet als zodanig wordt geaccepteerd in het andere domein, waardoor het niet wordt toegelaten in beleidsvormingsprocessen. De vraag is dus niet alleen wat er wordt gezien, maar ook wie er mee praat, wat er serieus wordt genomen en of het zijn weg vindt naar waar het nodig is.

23 Plausibiliteit wordt door Dammers et al. (2013: 37) ook consistentie genoemd: logische samenhang. Een goede balans tussen realisme en verbeeldingskracht wordt besproken onder de noemer werfkracht. Daarnaast dienen scenario’s nog drie kwaliteiten te hebben: contrast (scenario’s moeten onderling voldoende verschillen), vergelijkbaarheid (ze moeten over dezelfde thematiek gaan) en uitwerking (de specificiteit van de uitspraken over de toekomst moet aansluiten bij de behoefte van de doelgroep, waarbij moet worden aangetekend dat scenario’s minder specifiek zijn dan een prognose).

De derde categorie (het ‘bekende onbekende’) betreft dingen waarvan je weet dat je ze niet weet. ‘We weten het niet, maar door het te benoemen ‘is’ het er wel’, schrijft Van der Steen (2016: 13). Zo kunnen ‘randen om de onbekendheid’ worden geplaatst, waardoor de onzekerheid op de kaart staat en onderdeel kan worden van de te maken afwegingen in strategische beleidsvorming. De randen bieden houvast bij verdere invullingen, bij- voorbeeld in scenario’s, wat beleidsmakers helpt om er grip op te krijgen en er rekening mee te houden. De vierde en laatste categorie is het ‘onbekende onbekende’: datgene waarvan je niet weet dat je het niet weet. Het gaat om fenomenen die je niet kent, maar er wel zijn. In feite is dit een onmogelijke categorie, merkt Van der Steen op; zodra je een ‘onbekende onbekende’ benoemt, is het immers ‘bekend’. Het benoemen ervan is dan ook niet bedoeld om het vervolgens alsnog te definiëren, maar door het een label te geven kan ook dit onderdeel worden van het gesprek. ‘Niet door het te omlijnen, maar door het open te houden: de onbekendheid ‘heel hou- den’, maar toch bespreekbaar maken’. Dat is van belang, betoogt Van der Steen, omdat de geschiedenis keer op keer laat zien dat zich in het domein van het ‘onbekende onbekende’ fenomenen bevinden die het succes of falen van goedbedoeld beleid kunnen bepalen. ‘Het toelaten van het label verrijkt het gesprek over de toekomst. (…) Door het bespreekbaar maken van het onbekende onbekende ontstaat een rijker beeld van de toekomst’ (Van der Steen 2016: 14).

Te vaak, stelt Van der Steen (2016: 15-16), vertrekt toekomstgericht beleid bij het bekende: hierdoor wordt het onbekende een ‘verlengstuk (…) van wat we kennen’; de toekomst wordt erdoor gereduceerd tot de kennis, cate- gorieën en concepten van nu. Wie vertrekt bij het onbekende, komt anders uit: ‘het onbekende staat op zichzelf, staat los van wat we kennen’. Dit klinkt misschien abstract en ingewikkeld (dat is het ook), maar Van der Steen geeft een aantal voorbeelden, die bovendien goed passen bij de scenario’s in deze Ruimtelijke Verkenning:

‘Uber is geen ‘taxi 2.0’, maar een andere manier van denken over vervoer. Airbnb is geen nieuw hotel. Circulaire economie is geen ‘recycling’. Platforms zijn niet ‘de nieuwe winkels’. Bitcoin is geen ‘andere munt’. Blockchain is geen nieuwe beveiligingscode. Wat het is, wat het wordt, wat het doet, dat weten we niet. De kunst van rijke toe- komsttaal is om de betekenis van die fenomenen open te houden en als onbekend-onbekend te blijven denken.’

De vier categorieën maken duidelijk welk soort elementen ter sprake komt bij het maken van scenario’s. In de scenario’s in deze Ruimtelijke Verkenning maken we ruimte voor de eerste drie categorieën, bijvoorbeeld in de vorm van wetmatigheden, het doortrekken van trends en het verkennen van plausibele trendbreuken (discon- tinuïteiten, splitsingspunten) in omgevingsontwikkelingen en beleidsalternatieven. De vierde categorie kunnen we in onze scenario’s niet beschrijven, maar door deze te erkennen, kiezen we een heel ander uitgangspunt dan deze te negeren of verzwijgen. We geven ermee aan dat de scenario’s in dit onderzoek beslist niet het hele palet aan mogelijkheden bestrijken. Sterker nog, het zal in de toekomst zeker anders lopen.

Verhalend

Het onbekende agenderen vergt een flinke inspanning. Schwartz (2007: 6, 230) schrijft in zijn klassieker over scenario’s dat de neiging om de voorkeur te geven aan de illusie van zekerheid boven het begrijpen en erkennen van risico’s groot is. ‘Innovation is the center’s weakness’, schrijft Schwartz (2007: 69); veel organisaties pogen het onbekende en verrassende op afstand te houden; ze verdringen het ambigue en nieuwe naar de marge. Dit maakt ze kwetsbaar. Om het onzekere toch op tafel te krijgen, zoeken scenario’s de marge op.

Verhalen kunnen overtuigend over het voetlicht te brengen waarom ontwikkelingen in onvoorziene en wellicht onverwachte richtingen kunnen verlopen (zie onder andere EEA 2001; WRR 2010). ‘Stories can be a powerful way of avoiding the dangers of denial’, schrijft Schwartz (2007: 36). Verhalen kunnen wat zich in de marge van de aandacht (perceptie en voorstellingsvermogen) ophoudt tot leven brengen (Schwartz 2007: 43). Ogilvy (2002: 26, 128, 140-141, 217) onderschrijft dit. Verhalen presenteren geen kale redenering, maar zijn rijk aan details. Zo

maken ze zaken die nog nauwelijks zijn opgemerkt of nog niet volledig zijn doordacht concreet voorstelbaar. Dat doen ze door concrete plekken, verbindingen, gebeurtenissen, actoren, et cetera in samenhang te presen- teren, in een narratief geheel.24 Bovendien hebben verhalen op de lezer of toehoorder een ander effect dan bijvoorbeeld tabellen en grafieken, omdat ze informatie op een andere manier overbrengen (Dammers et al. 2013: 69).

De scenario’s in deze Ruimtelijke Verkenning zijn verhalend. Wagenaar (1997: 17) bespreekt het nut van verhalen expliciet in relatie tot de onzekerheid waarmee beleidsmakers te maken hebben (en waarmee we dit hoofdstuk begonnen).

‘De functie van verhalen in situaties van fundamentele onzekerheid is tweeërlei: ze bieden aanwijzingen voor handelen en ze verschaffen de verteller een bepaalde mate van zekerheid die hem in staat stelt om daadwerkelijk tot handelen over te gaan. Beide functies vloeien uit elkaar voort.’

De verhaalvorm is volgens Wagenaar (1997: 12, 13) bij uitstek geschikt om

‘dynamische situaties mee te beschrijven, situaties die volop in ontwikkeling zijn. En daarnaast om er gebeurte- nissen mee te beschrijven waarvan de samenhang op het eerste gezicht niet voor de hand ligt en om die reden verklaring behoeven. (…) Verhalen vervullen in deze context de functie van scenario. Door een verhaal te constru- eren kan de verteller een bepaalde configuratie van feiten, waarden, interpretaties en handelingsvoorkeuren als het ware uitproberen; op haar coherentie, op haar plausibiliteit, op de mate waarin deze acceptabel is voor de relevante omgeving.’

Dit betoog sluit nauw aan bij dat van Lyons waaraan we eerder refereerden. Ook Lyons (2015a: 16; vergelijk Goodwin & Van Dender 2013 en Schwartz 2007: 192) betoogt dat verhalen – in Lyons’ artikel specifiek scenario’s ten behoeve van mobiliteitsbeleid – betrokken actoren in staat stellen ‘to rehearse the future’.2526

24 Ogilvy (2002: 128) vergelijkt deze narrative whole of narrative synthesis met zijn rijke detaillering met de thick description uit de antropologie.

25 Nog op een ander punt sluit het betoog van Wagenaar (1997: 14) aan bij dat van Lyons, namelijk met betrekking tot het onderscheid tussen verhalen (scenario’s) en prognosemodellen: ‘De kracht van de verhalende vorm is erin gelegen dat de complexiteit, onzekerheid, en polarisatie die alledaagse situaties kenmerken niet bij voorbaat wordt gereduceerd tot een gestileerd, abstract en gesloten model van die werkelijkheid.’

26 Hajer (2017) en Hajer en Pelzer (2018) noemen verbeelding een sociale handelingspraktijk: mensen vormen gemeen- schappen rond een gedeelde toekomst. Via gedeelde verbeeldingen kunnen ze omgaan met onzekerheid. Hajer en Pelzer verwijzen hierbij naar de opvattingen van Beckert (2016) over het nut van verhalen: fictieve verwachtingen (in de vorm van verhalen over de toekomst) spelen een grote rol in het heden, omdat ze het actoren mogelijk maken om besluiten te nemen bij een hoge mate van onzekerheid.

Opbrengst van de scenario’s voor bestuurders en