• No results found

4.6 B EHEERSGESCHIEDENIS

4.6.2 Middeleeuwen – 1650

4.6.4.3 Beheer en evolutie van de loofhoutbestanden na 1950

4.6.4.3.1 Het Hallerbos in de periode 1950-1990

Houtvester Colleaux, die heel de omvorming van in het begin had georkestreerd, besteedde in 1953 ruime aandacht aan de toestand van dennen- en eikenbestanden. Bij veel dennen werd toen ernstige sneeuw- en windschade vastgesteld, die in essentie het gevolg zou zijn van een voorbereidende bodembewerking (zie hoger) waarbij de omgeploegde zode van Pijpestrootje en Struikheide zeer slecht verteerde. Ook de evolutie naar een kroonsluiting in de eikenbestanden liet volgens Colleaux op sommige plaatsen te wensen over, inzonderheid waar men had gekozen voor een ruime plantafstand (2 x 2 m², zie hoger). Verder moesten in sommige percelen de dubbele toppen worden verwijderd die waren ontstaan bij het vellen van Robinia-spaartelgen.

Misson wees er in 1956 op dat hij bij het doorlopen van de loofhoutbestanden heel wat slecht gevormde exemplaren van Eik en Beuk had opgemerkt die hinderlijk waren voor ernaast groeiende waardevolle individuën (cit. in. Saey 1988).

In latere nota’s gaat de aandacht vooral uit naar de eikenbestanden. Naar aanleiding van massale rupsenaantastingen (b.v. Tortrix viridana) in de jaren 1957-1958 hield Herbignat bij Brichet een gedurfd pleidooi voor een herstel van het middelhout (cit. in Anonymys s.d.): ‘ik zou zelfs zo ver durven gaan mij de vraag te stellen of in deze eikenmonoculturen waar het vroeger hakhout op een systematische en hardnekkige manier vernietigd werd, de bescherming van de bodem niet beter gegarandeerd zou worden door terug te komen tot een middelhoutvorm, ook al zou dit de vroegtijdige en dure inbreng van begeleidende boomsoorten noodzakelijk maken’. In 1959 was de rupsenplaag echter verdwenen en werd het voorstel van Herbignat verworpen.

In 1961 werd een nieuwe exploitatietabel opgesteld, vergezeld van richtlijnen voor de behandeling van de belangrijkste boomsoorten (Janssen 1961). Het Hallerbos bestond toen uit 179 ha naaldhout en 369 ha loofhout, waarvan 215 ha Beuk en 153 ha Eik. De totale bosoppervlakte diende te worden behandeld in één reeks, met drie groepen van elk vier kappen (= 12 omheiningen = 12 kantons). De basisomlooptijd bedroeg 12 jaar met de mogelijkheid om na een halve omloop (loofhout) of reeds na 3 jaar (naaldhout) terug te komen. Terwijl de groei van Beuk als zeer bevredigend werd aanzien, werd de kwaliteit van Zomereik middelmatig tot slecht bevonden.’De inlandse eik kan waarlijk als het zorgenkind van het Hallerbos beschouwd worden’, schreef Janssen (1961) letterlijk. De aanwezigheid van veel ‘slecht materiaal’ werkte bovendien een sterk ingrijpen in de hand, waardoor het staakhout plaatselijk zeer ijl kwam te staan.

Het beheer in de jaren 1980 werd vooral gekenmerkt door een versnelde (en winstgevende) afvoer van de rijen Lork in de beuken- en eikenbestanden. Vooral in de eikenbestanden werd het loofhout op verschillende plaatsen door lorken onderdrukt. Omwille van de te verwachten velschade werd het voorbehouden van de zwaar betakte lorken niet langer verantwoord geacht (Saey 1988). Het meest recente beheerplan voor het domeinbos dateert uit 1988. Momenteel wordt aan een nieuw beheerplan gewerkt.

4.6.4.3.2 Bosevolutie, beheer en houtverkoop in Jansheideberg na 1950

Waardevolle details over de evolutie van Jansheideberg na de omvorming, zijn terug te vinden in diverse naoorlogse perceelsbeschrijvingen (b.v. ‘steekkaart van het perceel’, ‘beschrijvende staat der percelen’) en rapporten van houtverkopen. De hierin gebruikte benamingen van omheiningen (= kantons = kappen) en percelen zijn steeds dezelfde als op de basisplannen uit 1935 of 1943.

De voor het huidige bosreservaat meest relevante ‘omheining-perceelsbenamingen’ zijn dus: Acht Dreven III (plateaugedeelte) en Vlasmarkt V (deel), VI, VII, VIII en IX (vallei en helling, begrenzing zie Figuur 4-34).

Andere indelingen en –nummeringen zijn terug te vinden op het (sterk afwijkende) basisplan uit 1947 (Figuur 4-38), het beheerplan uit 1961, een bestandskaart uit de jaren 1970 (Figuur 4-39) en in het beheerplan uit 1988 (Figuur 4-40 en Figuur 4-41)

Een ‘steekkaart van het perceel’ uit 1961 van perceel Acht Dreven III (plateau Jansheideberg, waar ook de kernvlakte ligt) maakt een treffend onderscheid tussen inlandse Eik, Beuk en Zwarte walnoot (bron: Archief Houtvesterij Groenendaal):

x (Inlandse) eik, 26 jaar; staakhout; plaatselijk redelijk, meestal minder goed; deel met

lorkenrijen; enkele groepjes Es; licht onderhout (overblijfselen van schaarhout)

x Beuk, 26 jaar; zwaar staakhout, dicht gesloten; onverteerde bladval; Boshyacinth; deel met

lorkenrijen

x Zwarte walnoot (‘notelaar’), 26 jaar; zeer goede groei en kwaliteit; soms door Beuk verdrukt,

regelmatig vrij te stellen; planting beuk onder notelaars...

Een vergelijkbare bespreking van dezelfde soorten in het valleigedeelte (deel Vlasmarkt V) gaat als volgt:

x (Inlandse) eik, 20 jaar; slecht eikenstaakhout met groepen Es en delen Beuk; oorspronkelijke

rijen Lork reeds gedund; opkomend schaarhout; vooral onder Es; goed verteerde strooisellaag; Boshyacinth

x Beuk, 20 jaar; aanplantingen van geringe kwaliteit, waarin nochtans rijen schone Lork; slecht

verteerd strooisel; Boshyacinth

x Zwarte walnoot; in depressie groep notelaars van middelmatige kwaliteit; goed verteerd

strooisel; grassen

In de percelen Vlasmarkt VIII en IX - op de helling dus - blijken de bestanden met 20 jaar oude Beuk ‘van middelmatige kwaliteit’ te worden overheerst door Lork. In beide gevallen is er sprake van ruwe humus en Boshyacinth. Eveneens op de helling, in perceel Vlasmarkt VII, is er steeds sprake van goed verteerd strooisel en schaarhout, zowel onder Eik (25 jaar82), Es (25 jaar) als Lork (34 jaar). Bij het schaarhout wordt ook Tamme kastanje onder Lork vermeld, terwijl het hier voor 1930 nog om ‘Robiniahakhout’ ging83. De lokale aanwezigheid van Lelietje-der-Dalen op de helling blijkt uit de beschrijvingen van de percelen Vlasmarkt VI-IX.

Uit het bovenstaande blijkt dat van het hakhout in 1961 nog relicten aanwezig zijn onder Eik en Es. De kwaliteit van de aanplantingen was over het algemeen gering, met Beuk en Zwarte walnoot op het plateau als belangrijke uitzonderingen. Wilde hyacint werd bijna overal waargenomen, zowel onder Eik als Beuk, terwijl Lelietje-der-Dalen vermoedelijk grotendeels beperkt was tot hellingen met Eik.

82

volgens de bestandskaarten gaat het hier om Eik van 31 jaar oud (geplant in 1930)

83

Figuur 4-40 Indeling in percelen volgens het beheerplan uit 1988 (Archief Houtvesterij Groenendaal, foto Hans Baeté, bijgewerkt) Subdivision in parcels according to the management plan of 1988

Figuur 4-41 Bestandsnummering volgens het beheerplan uit 1988 (Saey 1988)

Stand numbering according to the management plan of 1988

De laatste dunningen in het bosreservaat Jansheideberg dateren uit 1994 (Figuur 4-42). In het valleigebied zelf is echter zeker sinds 1983 niet meer gedund. In onderstaande tabel zijn de dunningen in Jansheideberg sinds 1983 weergegeven.

Jaar / m³ eik beuk naaldhout 1984 66 10 - 1988 - 87 16 (den) 280 (lork) 1989 90 56 - 1990 242 36 115 (lork) 1994 103 116 47 (lork) Totaal 501 305 458

Dunningen in Jansheideberg sinds 1983 (in m³ ,bron: Houtvesterij Groenendaal)

Cuttings in the forest reserve since 1983 (in m³)

Figuur 4-42 Kaart bij de laatste belangrijke houtverkoop in het bosreservaat in 1994 (Archief Houtvesterij Groenendaal, bijgewerkt)

Map guiding the last important exploitation in the forest reserve in 1994

Voor het nagaan van verdere evoluties in de houtvoorraad werd in 1987 een permanent netwerk van proefpercelen uitgezet, waarvan een deel zich in Jansheideberg bevindt (Figuur 4-43).

Figuur 4-43 Netwerk van ‘proefpercelen’ van 1000 m², uitgezet in 1987 (Saey 1988)

Network of ‘testing plots’ (1000 m²) in the Haller Forest (established in 1987)

Een beheerplan voor de bosreservaten in het Hallerbos dateert uit 2000 (Figuur 4-44). Jansheideberg kreeg hierin de bestemming integraal reservaat (‘nulbeheer’), met een randzone van 30 m breed met veiligheidskappingen. Als startbeheer werd voorzien in het kappen van de resterende lorken en een naaldhoutbestand (perceel Vlasmarkt 13). Een aanvulling van dit beheerplan met betrekking tot de in 2003 doorgevoerde uitbreidingen van Jansheideberg is momenteel nog in voorbereiding. De voorgestelde vrijstelling van Zoete kers werd na herevaluatie toch niet uitgevoerd.

Figuur 4-44 Beheerplan voor Jansheideberg (Opstaele 2000)