• No results found

Bedrijven en milieuzonering

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.

Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt.

Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;

het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De bedrijven die binnen het plangebied liggen, vallen binnen de bestemming ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in deze categorieën goed inpasbaar is in de woonomgeving en dat hinder naar omringende

woningen relatief eenvoudig is te voorkomen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk.

5.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Nationaal beleid

Nationaal Waterplan 2009-2015

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken, moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grote opgaven op het terrein van verstedelijking, bedrijvigheid en industrie, landbouw, natuur, landschap en recreatie. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Speerpunten zijn de duurzame zoetwatervoorziening, schoner water met een natuurlijke inrichting en de waterveiligheid.

Belangrijk hierbij is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21), beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, met name in thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Het Nationaal Bestuursakkoord Water 2003 (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen.

Het beleid van WB21 en Kaderrichtlijn Water (KRW) is een belangrijk deel van het akkoord. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).

De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten:

1. de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand-stillbeginsel);

2. de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren.

Provinciaal beleid

Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland: beschermen, benutten, beleven en beheren

Met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie kijkt de provincie bij nieuwe ruimtelijke plannen of de veranderingen effect hebben op de duurzaamheid van het watersysteem. Om dit te structureren heeft de provincie Noord-Holland een nieuw waterplan opgesteld. De Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. In het waterplan is opgenomen op welke wijze de provincie het waterbeheer in Noord-Holland uitvoert op provinciaal niveau. Het beleid sluit aan bij de Europese Kaderrichtlijn Water en Het Nationaal Bestuurakkoord Water. Het speerpunt van het waterplan is het creëren van een integraal beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de Noordzee kust zone en de optimale benutting van de economische kanten van water. De in de titel van het ontwerp waterplan opgenomen factoren, te weten Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren, staan centraal in het toekomstbeeld op het gebied van water in de provincie Noord-Holland. Water vormt een belangrijk aspect in onderhavig project. Er is zorgvuldig omgegaan met de inpassing van water in de nieuwe situatie. In de huidige situatie speelt water reeds een belangrijke rol in het gebied en zijn er verschillende watergangen aanwezig in het gebied. In het kader van een goede waterhuishouding komt meer oppervlakte terug in de toekomstige situatie. Het water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving zonder technische

Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.

Om de doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.

Keur en Beleidsregels

Per 1 december 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals:

Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);

Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);

Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);

Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht nader uitgewerkt.

Beleids- en actieplan wateroverlast Laren

Op 21 oktober 2014 heeft het college de bestuursopdracht voor het beleids- en actieplan wateroverlast Laren vastgesteld. De doelstelling van het beleids- en actieplan is om inzicht te krijgen in, en een standpunt in te nemen over (on)acceptabele wateroverlast als gevolg van hemelwater. Het actieplan laat zien hoe de gemeente Laren in de komende periode de kans op wateroverlast terugdringt. Voor het terugdringen van het wateroverlast zijn verschillende scenario's beschreven. Vervolgens zijn deze verschillende scenario's tegen elkaar afgewogen en is een keuze gemaakt uitvoering te geven aan scenario IV. De uitvoering van scenario IV loopt van 2015 t/m 2020.

Gemeentelijk Rioleringsplan

De gemeente Laren heeft het beheerplan riolering vastgesteld. Het geeft concreet aan wat de gemeente aan riolering beheert, wat de onderhoudstoestand is van de riolering en wat de beheerkosten zijn op korte en middellange termijn.

Planspecifiek

In het kader van het te actualiseren bestemmingsplan wordt de waterhuishoudkundige staat van het plangebied in beeld gebracht.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied bevinden zich geen grootschalige oppervlaktewaterlichamen.

Waterkeringen samenstelling van de bodem, infiltratiegebieden voor regenwater. De infiltratiesnelheid van het regenwater wordt bepaald door de aard van het vegetatiedek. Het regenwater dat niet direct opgenomen wordt in de goed doorlatende bodem, zal als oppervlaktewater van hoog naar laag stromen. Het grondwater bevindt zich diep tot zeer diep in de bodem, namelijk grondwatertrap VII. Dit houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm beneden maaiveld > 80 is en de gemiddeld laagste grondwaterstand in cm beneden maaiveld > 120 is. Verstoringen van grondwaterstromen, door ondergrondse bouwwerken, zijn niet wenselijk en dient voorkomen te worden.

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden geen bezwaren verwacht met betrekking tot het aspect water. In geval van nieuwe ontwikkelingen zoals uitbreidingen, verbouwingen of functiewijzigingen, dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de regels zoals gesteld in de keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en de Provinciale Milieu Verordening Noord-Holland.

5.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Daar het een conserverend bestemmingsplan betreft, waarin geen uitbreidingsplannen of nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is deze inventarisatie op globaal niveau gevoerd op basis van literatuuronderzoek en soortinformatie opgevraagd bij de Nationale Databank Flora en Fauna.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art.

3.1-3.4);

dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);

nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Faunawww.natuurloket.nl (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 01-11-2017 13:53:01) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied 54 beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Voor 16 van deze soorten geldt in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De niet-vrijgestelde soorten betreft vogels met een jaarrond beschermd nest, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden en hogere planten. Indien van toepassing worden deze en andere relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.

In het plangebied komen heideterreinen, akkers en wateren van enige omvang niet voor. Soorten die uitsluitend in een van deze biotopen voorkomen kunnen worden uitgesloten. Soorten van bebouwing, tuinen en erven en kleinschalige houtige elementen kunnen mogelijk voorkomen in het centrum van Laren, temeer daar vlak rond het dorp verschillende natuurgebieden liggen die grotere populaties kunnen huisvesten.

In de naaste omgeving zijn enkele beschermde plantensoorten bekend die voorkomen in (grotere) dennenbossen en op extensief gebruikte graanakkers. Gezien de inrichting en gebruik worden deze soorten niet in het plangebied verwacht.

Een groot deel van de bebouwing binnen het plangebied is potentieel geschikt als vleermuisverblijfplaats.

Oudere bomen binnen het plangebied kunnen eveneens vleermuisverblijfplaatsen bevatten. Uit de directe omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) zijn waarnemingen van gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, franjestaart en gewone grootoorvleermuis bekend (Quickscanhulp.nl).

Verblijfplaatsen van deze soorten kunnen ook binnen het plangebied aanwezig zijn.

Door de aanwezigheid van opgaand groen is een groot deel van het plangebied geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Vooral doorlopende bomenlanen zijn ook geschikt als vliegroute tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden.

Uit de directe omgeving van het plangebied (0 - 1 kilometer) zijn 5 niet- vrijgestelde beschermde grondgebonden zoogdiersoorten bekend. Dit betreft de eekhoorn, de das en drie kleine marterachtigen:

boommarter, wezel en bunzing. In wat wijdere omgeving zijn ook hermelijn en steenmarter bekend. De das zal binnen het centrum van Laren hooguit zeer incidenteel als zwervend individu langskomen, geschikt

leefgebied ontbreekt voor de das. De overige genoemde soorten kunnen in het groen van het plangebied foerageren of ook verblijven. De steenmarter kan ook verblijfplaatsen in diverse gebouwen vinden, de andere marterachtigen ook in rommelhoekjes of oude schuurtjes. Verblijfplaatsen van eekhoorn en kleine marterachtigen kunnen niet uitgesloten worden binnen het plangebied. Voor de overige strikt beschermde grondgebonden zoogdieren ontbreekt geschikt leefgebied binnen het plangebied.

Binnen het plangebied kunnen vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen tot broeden komen. Dit betreft in de eerste plaats roofvogels en uilen. Uit de directe omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) zijn waarnemingen bekend van 7 soorten roofvogels, waarvan havik, buizerd, sperwer, boomvalk alsmede de uilensoort ransuil in oude bomen in de bebouwde kom kunnen broeden. De slechtvalk broedt in of op hoogbouw en kan daarom in Laren worden uitgesloten. Mogelijk kan wel de kerkuil een broedplaats, in een gebouw, in het plangebied vinden. Daarnaast kunnen huismus en gierzwaluw mogelijk broeden in gebouwen met pannendaken binnen het plangebied. De roek broedt in kolonies in hoge bomen en kan ook in het plangebied voorkomen, ook van deze soort zijn de nesten jaarrond beschermd.

En verder zullen niet-jaarrond beschermde vogels binnen het plangebied broeden.

Voor beschermde soorten amfibieën biedt het plangebied leefgebied dat matig geschikt is vanwege bebouwing, verharding en tuinen. Echter noodzakelijk voortplantingswater ontbreekt grotendeels en de wegen en bebouwing beperken de mogelijkheden voor migratie sterk. Indien kleine poelen in tuinen aanwezig zijn kunnen hier algemenere, vrijgestelde soorten zoals gewone pad en bruine kikker worden verwacht. Voor de niet-vrijgestelde soorten uit de omgeving, zoals poelkikker en heikikker zijn deze wateren te klein en geïsoleerd; het vóórkomen van deze soorten kan worden uitgesloten. Alleen de rugstreeppad is niet bij voorbaat uit te sluiten, omdat deze soort zeer tijdelijke poelen al als voortplantingswater kan gebruiken.

Beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, vissen en ongewervelden worden vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied niet binnen het plangebied verwacht.

Toetsing

Bij concrete ontwikkelingsplannen in het plangebied dient onderzocht te worden of (verblijfplaatsen van) beschermde diersoorten aanwezig zijn. Verblijfplaatsen kunnen voorkomen in bouwwerken en in bomen.

Kleine marterachtigen en de rugstreeppad kunnen ook verblijfplaatsen hebben in takkenhopen, rommelhoekjes e.d. Daarnaast kan het hele plangebied, met name het groen, benut worden als foerageergebied. Dit geldt met name voor de soort(groep)en vleermuizen, vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, rugstreeppad, eekhoorn en kleine marterachtigen. Bij concrete plannen voor ontwikkelingen binnen het plangebied waarbij gebouwen worden gesloopt of opgaande beplanting wordt verwijderd, dient aan de hand van locatiegericht ecologisch onderzoek te worden bepaald of deze soorten aanwezig zijn en of mogelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn. Op basis hiervan kan worden bepaald of negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten zijn, nader onderzoek nodig is en het aanvragen van een ontheffing van de Wnb noodzakelijk is.

Algemeen kan voor het plangebied gesteld worden dat indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen. Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Daarnaast geldt voor het plangebied dat als gevolg van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten kunnen worden verstoord en vernietigd.

Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.