• No results found

4 Effecten voor de melkveehouderij

4.4 Bedrijfsorganisatie en arbeid

In deze paragraaf wordt het effect van schaalvergroting op het gebied van de bedrijfsorganisatie zichtbaar gemaakt aan de hand van:

- de opvolgingssituatie;

- de ondernemingsvorm en

- het opleidingsniveau van de ondernemers en opvolgers. 4.4.1 Bedrijfsorganisatie

Opvolging

Naarmate de bedrijven groter zijn, hebben meer melkveehouders een opvolger (tabel 4.4). Een belangrijke reden is dat het perspectief van het grotere bedrijf in de regel beter is; het economisch resultaat van de grotere bedrijven is door- gaans beter (zie par. 4.3). Bedrijven met een (beoogd) opvolger investeren veelal in de periode voorafgaande aan de opvolging in uitbreiding van het bedrijf om de generatiewisseling voor te bereiden en om gedurende een aantal jaren de arbeid van ouder(s) en opvolger(s) zo rendabel mogelijk te maken.

Het opvolgingspercentage in de melkveehouderij is relatief hoog; het is ho- ger dan bij andere typen bedrijven in de land- en tuinbouw (zie ook Berkhout en Van Bruchem, 2009, p. 142). Een belangrijke verklaring hiervoor is dat van de bedrijven met in eerdere jaren wel melkvee maar zonder (beoogd) opvolger een groot deel al voortijdig de melkproductie heeft beëindigd. Vaak worden deze bedrijven van voormalige melkveehouders nog wel voortgezet als een ander

62

type bedrijf. In veel gevallen worden het dan overige graasdierbedrijven of ak- kerbouwbedrijven, in de meeste gevallen met een kleine omvang. Dit bepaalt mede waarom opvolging bij deze laatstgenoemde bedrijfstypen op een (aanzien- lijk) lager percentage van de bedrijven voorkomt.

Tabel 4.4 Bedrijfsopvolging in de melkveehouderij in 2008

Grootteklasse (aantal melkkoeien per bedrijf)

Aantal bedrijven Bedrijven met bedrijfshoofd >50 jaar (%) % zonder opvolger a) Tot 50 4.966 56 71 50 tot 100 9.959 40 35 100 tot 150 2.806 43 22 Meer dan 150 857 49 20 Totaal 18.588 45 44

a) Zonder opvolger: aantal persoonlijke onderneming met ondernemer ouder dan 50 jaar zonder opvolger ten opzichte van aantal bedrijven in 2008 met bedrijfshoofd >50 jaar.

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

Ondernemingsvorm

Veruit de meeste melkveebedrijven zijn geen rechtspersonen, maar persoon- lijke ondernemingen. Veelal heeft het bedrijf wel meer dan één ondernemer. Zij werken samen in maatschappen of andere samenwerkingsvormen van part- ners, gezins- en familieleden. Slechts een klein percentage van de melkveebe- drijven zijn rechtspersonen. Dit zijn vooral de grotere bedrijven, die om reden van financiering of fiscaliteit hiervoor hebben gekozen. Gezien de relatief sterke vermogenspositie (hoge solvabiliteit) van de meeste melkveebedrijven is de noodzaak om het bedrijf ten behoeve van de financiering in een rechtspersoon om te zetten veelal niet aanwezig. Bovendien zijn de gerealiseerde inkomens in de melkveehouderij in de meeste gevallen niet zodanig hoog dat het in fiscaal opzicht aantrekkelijker is om over te gaan op een rechtspersoon.

Opleidingsniveau

Er bestaat een samenhang tussen de bedrijfsgrootte en het opleidingsniveau in de melkveehouderij. Zowel de ondernemers als de opvolgers op de grotere bedrijven hebben naar verhouding een hoger opleidingsniveau, vooral mbo en hbo, genoten dan op de kleinere melkveebedrijven (tabel 4.5 en 4.6). Van zowel de opvolgers als de huidige ondernemers in de melkveehouderij heeft het me- rendeel een mbo-opleiding heeft afgerond. Alleen van de huidige kleinere melk- veehouders heeft de meerderheid een lagere opleiding gevolgd. Opgemerkt zij

63 dat naar het opleidingsniveau van de bedrijfshoofden en opvolgers niet elk jaar

wordt gevraagd in de Landbouwtelling; de gegevens zijn overigens ook niet van het zelfde jaar, maar van 2005 respectievelijk 2008.

Tabel 4.5 Bedrijfsgrootte melkveebedrijven en opleiding opvolger

Opleiding opvolger (%) situatie 2008 Grootteklasse

(aantal melkkoeien per bedrijf) lager lbo mbo hbo universiteit totaal

Tot 50 4 21 58 16 2 100

50 tot 100 1 12 66 19 2 100

100 tot 150 1 8 67 22 3 100

Meer dan 150 1 7 65 23 4 100

Bron: CBS-Landbouwtelling, berwerking LEI.

Tabel 4.6 Bedrijfsgrootte melkveebedrijven en opleiding ondernemer

Opleiding bedrijfshoofd 1 (%) situatie 2005 Grootteklasse

(aantal melkkoeien per bedrijf) lager lbo mbo hbo universiteit totaal

Tot 50 14 41 42 3 1 100

50 tot 100 6 30 58 5 0 100

100 tot 150 5 26 63 6 0 100

Meer dan 150 6 22 64 8 0 100

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

4.4.2 Werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit

De hoeveelheid werk op een melkveebedrijf neemt niet evenredig met het aantal melkkoeien toe. Zo kan aan de hand van de tabellen 4.7 en 4.8 worden vastge- steld dat de arbeidsinzet per koe afneemt naarmate de veestapel groter is. Gro- tere melkveebedrijven realiseren dus gemiddeld een hogere

arbeidsproductiviteit; dit is ook zichtbaar in het duidelijk hogere aantal nge per aje op de grotere bedrijven (tabel 4.7). Werkzaamheden als het melken, de voe- derwinning vanaf het land, het verstrekken van voer in de stal, en dergelijke kunnen in de regel efficiënter worden uitgevoerd op grotere bedrijven. De ar- beidsproductiviteit op de grotere bedrijven kan hoger zijn door onder meer een modernere, arbeidsbesparende inrichting van de stal en door de inzet van ma- chines en dergelijke met een grotere capaciteit.

64

Tabel 4.7 Relatie bedrijfsomvang en arbeidsproductiviteit, 2008

Grootteklasse

(aantal melkkoeien per bedrijf)

Aantal bedrijven aje/bedrijf nge/bedrijf nge/aje

Tot 50 4.966 1,6 50,4 32,2

50 tot 100 9.959 1,9 101,8 52,7

100 tot 150 2.806 2,3 166,6 71,8

Meer dan 150 857 3,2 281,4 89,1

Totaal 18.588 1,9 106,1 54,5

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

Tabel 4.8 geeft aan dat grotere melkveebedrijven relatief, omgerekend per koe en dus per geproduceerde kg melk, in directe zin minder werkgelegenheid bieden. De tabel laat verder zien het grote aandeel van de arbeid op melkvee- bedrijven dat wordt geleverd door de ondernemer(s) en gezinsleden. Alleen op de grote bedrijven wordt in betekenende mate betaalde arbeid ingeschakeld. Opmerkelijk is dat het hier vooral losse arbeid is. Hieronder valt de inzet van medewerkers van bedrijfsverzorgingsdiensten, die ingeschakeld kunnen worden bij vakantie, ziekte en voor specifieke werkzaamheden op het bedrijf, bijvoor- beeld klauwverzorging. Ook op de grote bedrijven in de melkveehouderij zijn er maar betrekkelijk weinig werknemers met een vast dienstverband. De inzet van agrarische loonwerkbedrijven is hierin overigens niet verdisconteerd.

Tabel 4.8 Arbeidsbezetting per melkveebedrijf, 2008

Grootteklasse (aantal melk- koeien per bedrijf)

Aantal bedrijven aje/ bedrijf aje gezin/ bedrijf aje vast/ bedrijf aje los/ bedrijf Tot 50 4.966 1,6 1,5 0,0 0,0 50 tot 100 9.959 1,9 1,8 0,0 0,1 100 tot 150 2.806 2,3 2,1 0,0 0,2 Meer dan 150 857 3,2 2,4 0,1 0,6 Totaal 18.588 1,9 1,8 0,0 0,1 Bron: Informatienet.

De betekenis van de melkveehouderij als werkgever is in die zin dus vrij be- perkt. Het aantal arbeidsjaren in de melkveehouderij bedraagt circa 40.000. Dit is inclusief de aan melkproductie verbonden werkzaamheden op de ongeveer 2.000 niet-gespecialiseerde bedrijven met melkvee. Aan de melkveehouderij is

65 wel veel meer werkgelegenheid verbonden in het deelcomplex grondgebonden

veehouderij (Van Leeuwen et al., 2009). Dit betreft onder meer de werkgelegen- heid in de zuivelindustrie en de mengvoederindustrie.