• No results found

4. Conclusie en discussie

4.1 Beantwoording hoofdvraag

Centraal in deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag:

Hoe functioneert ironie in hedendaags Nederlands cabaret als middel om subversieve dan wel behoudende maatschappijkritiek vorm te geven en over te brengen?

Na het analyseren van zes cabaretiers en twaalf voorstellingen kunnen er een aantal conclusies getrokken worden ter beantwoording van deze vraag.

De verwachting dat de kritische humor van de dominante groep cabaretiers (Herman Finkers, Theo Maassen en Micha Wertheim) vaker behoudend zou werken, en dat de kritische humor van de niet-dominante groep cabaretiers (Daniël Arends, Claudia de Breij en Louise Korthals) subversiever zou zijn, blijkt te kort door de bocht geformuleerd. Cabaretiers die ik in eerste instantie bij de niet-dominante groep heb ingedeeld, behoren in de praktijk ook regelmatig tot de dominante groep, afhankelijk van het onderwerp dat de cabaretier bespreekt. Het machtsprofiel van de cabaretier is dus niet allesbepalend voor het soort kritiek dat hij of zij kan leveren. Macht is relatief en afhankelijk van wie je tegenover jezelf plaatst.

Tussen de cabaretiers zijn wel verschillen op te merken in hoe subversief dan wel behoudend hun kritiek is. Louise Korthals lijkt van de zes onderzochte cabaretiers de meest subversieve, omdat er een idealistische toonaard uitgaat van haar kritiek. Regelmatig roept zij expliciet op tot verandering en die oproep lijkt ze ook aan haar publiek te richten. Herman Finkers blijkt de meest behoudende cabaretier. Hij bevestigt in zijn kritiek meestal heersende denkbeelden, zoals die over traditionele man-vrouwrelaties.

De andere cabaretiers zweven daar een beetje tussenin. Theo Maassen bevestigt net als Finkers veel dominante denkbeelden over vrouwen en verschillende etnische minderheden, maar stelt ook de status quo aan de kaak, al doet hij dat met een cynische houding waarin hij anders is dan bijvoorbeeld Korthals. Daniël Arends maakt zeer harde grappen over vrouwen en dikke mensen waarin hij stereotypen bevestigt, maar levert bijvoorbeeld ook expliciete kritiek op de onderdrukking van Indonesiërs door Nederlanders tegenover zijn Nederlandse publiek. Claudia de Breij levert impliciete kritiek op de status quo, maar ook op minderheden: zelfs op haar eigen minderheid (vrouwen) door zich expliciet als lid van de meerderheid te presenteren, 'als mannen onder elkaar'. Micha Wertheim is behoorlijk subversief in zijn aanval op de 'goede smaak' van zijn publiek en zijn oordeel over Twitter. Net als Korthals lijkt hij een negatieve tendens (racisme) te willen veranderen, maar in die thematiek draagt hij wel bij aan het behoud van de status quo – al doet hij dat op zo'n ironische manier dat de behoudende tendens niet erg opvalt.

Mijn andere verwachting was dat de dominante groep in hun maatschappijkritiek ironie in zou zetten om politiek incorrecte uitspraken te kunnen doen, terwijl de minderheidsgroep ironie zou gebruiken om op een veilige manier subversieve kritiek te kunnen leveren. Zoals gezegd loopt de indeling dominant machtsprofiel versus niet-dominant machtsprofiel niet parallel met het soort kritiek dat de cabaretier levert. Kijkend naar de effecten van ironie op een behoudende dan wel subversieve boodschap is echter wel een aantal patronen te ontdekken.

Bij behoudende kritiek wordt door cabaretiers vaak gebruik gemaakt van (complexe) ironie. Theo Maassen en Herman Finkers doen behoudende uitspraken over respectievelijk Surinamers (altijd te laat) en vrouwen (emotioneel en slecht in allerlei technische vaardigheden), waarbij het op het eerste gezicht lijkt alsof ze positieve opmerkingen maken over deze groepen. In werkelijkheid zijn deze opmerkingen echter ironisch en moeten ze negatief opgevat worden.

Ironie gaat goed samen met behoudende stereotypen. Wanneer iemand het tegenovergestelde van een stereotype claimt, bijvoorbeeld vrouwen zijn goed in dvd-bediening, is het meteen duidelijk dat hij dat dus juist niet bedoelt. Stereotypen zijn veronderstelde algemene kennis, en hoewel de meeste mensen wel weten dat het stereotypen zijn, zit er volgens velen toch een kern van waarheid in. Cabaretiers die een stereotype ironisch ontkennen, spelen in op deze algemene kennis.

In veel gevallen worden stereotypen ook verwoord zonder specifieke, verbale ironie. Dit gebeurt onder meer in Theo Maassens kritiek op vrouwen, Turken, Chinezen en zigeuners en in Daniël Arends' grappen over dikke mensen en vrouwen. In dergelijke gevallen speelt ironie op het niveau van de voorstelling als geheel mee: van een cabaretier op een podium wordt verwacht dat hij of zij niet helemaal zichzelf is. Daarmee krijgt alles wat gezegd wordt een (licht) ironische lading. Deze ironische lading zorgt ervoor dat de cabaretier een racistische of seksistische grap kan maken zonder zich echt te hoeven identificeren met die grap. 'Ik zeg dit wel, maar we weten natuurlijk allemaal dat ik dit niet echt vind', is de implicatuur van zo'n grap. Maar eigenlijk is 'we weten natuurlijk allemaal dat ik dit niet echt vind, maar ik zeg het wel' een treffender omschrijving. Het uiten van een stereotype over minderheden, zelfs als dat humoristisch en ironisch gebeurt, bevestigt en versterkt dat stereotype namelijk. En het versterken van stereotypen draagt bij aan de meer of minder ernstige onderdrukking van de betreffende minderheid.

Ironie speelt nog op een andere manier een rol in een behoudende boodschap. Naast kritiek verzachten of afstand creëren tussen de cabaretier en de kritiek, kan ironie een kritische boodschap ook versterken. Parodiërende ironie, waarover Colebrook (2004) waarschuwde dat het verkeerd geïnterpreteerd zou kunnen worden, is binnen cabaret vaak een heel duidelijke vorm. De cabaretier speelt een typetje, en neemt daarbij vaak een andere stem, houding en maniertjes aan. Dit doen bijvoorbeeld Daniël Arends in zijn sketch over vrouwen die veel mannelijke vrienden hebben en Herman Finkers in zijn lied over aanslagplegers. De typetjes die ze spelen, zijn duidelijk overdrijvingen van een al gegeneraliseerd

personage. Dit personage wordt hard bekritiseerd door middel van de parodie, wat een voorbeeld is van ridiculiserende humor. Dergelijke kritiek heeft dus een behoudend effect.

Ironie kan behoudende kritiek nog op een andere manier versterken. Het gaat hierbij om een vorm van ironie die een contrast aangeeft tussen de bekritiseerde partij en de cabaretier. Micha Wertheim en Claudia de Breij gebruiken deze vorm van ironie in hun kritiek op respectievelijk racisten en aanslagplegers. Wertheim noemt racisten aandoenlijk en De Breij benoemt seksueel genot als zogenaamd argument waarom ze haar besnijdenis-afspraak moet afzeggen. Door vormen van het kwaad die geen plaats hebben in 'onze cultuur' op deze manier te ridiculiseren, worden de Nederlandse normen en waarden bevestigd en daarmee behouden.

Bij het overbrengen van subversieve kritiek blijkt ironie geen noodzakelijk middel. Claudia de Breij geeft als LGBT-vrouw kritiek op het seksisme van een bepaalde groep mannen. De evaluaties die ze hierbij doet, lijken positief, maar zijn in werkelijkheid ironisch. Ook gebruikt ze een persoonlijke anekdote met veel ironie om het gedrag van de groep mannen te veroordelen. Daniël Arends weet met behulp van ironie kritiek te leveren op de witte Nederlander voor het onderdrukken van zijn volk, de Indonesiërs. Deze kritiek zou zonder ironie te hard en te confronterend zijn, maar dit zou geen direct gevolg zijn van het ontbreken van de ironie, maar eerder vanwege het in dat geval wegvallen van de humor.

Waar de subversieve boodschappen van Fanny Fern en Erasmus waarschijnlijk niet zonder (instabiele) ironie tot stand hebben kunnen komen, hebben hedendaagse Nederlandse cabaretiers de bescherming van de troop niet nodig om subversieve standpunten te kunnen uiten. Ook zonder ironie zouden De Breij en Arends hun uitspraken kunnen doen. De gebruikte ironie schept geen ambigue beschermlaag, zoals de instabiele ironie van Fanny Fern en Erasmus dat wel doet; de door Arends en De Breij gebruikte ironie is een voorbeeld van simpele, stabiele ironie, waarbij de werkelijke boodschap duidelijk is.

Er zijn ook scènes waarin subversieve kritiek naar voren komt die zonder verbale ironie geleverd wordt. De liedjes van Louise Korthals, waarin ze oproept tot actie, zijn hier een voorbeeld van. In deze liedjes gaat ze in tegen de status quo, maar toch zijn de ideeën die ze verwoordt niet heel revolutionair; het is aannemelijk dat typisch Korthals-publiek het al eens is met haar veroordeling van actieloosheid.

De subversieve reputatie van het genre cabaret heeft invloed op hoe uitspraken van cabaretiers worden geïnterpreteerd. Aan veel van hun grappen wordt een subversieve kracht toegeschreven, terwijl deze zogenaamd progressieve humor maar al te vaak conservatieve implicaties heeft, zo stelt Zijp (2014). De resultaten van mijn onderzoek onderschrijven deze conclusie. De subversiviteit van veel kritische scènes wordt inderdaad overschat. Het lijkt erop alsof cabaretiers de regel hanteren dat bij het leveren van subversieve kritiek, het publiek van de cabaretier enigszins gespaard dient te worden.

Voor het beschermen van het publiek heeft een cabaretier verschillende tactieken ter beschikking. Een daarvan is het aannemen van een cynische houding tegenover het bekritiseerde gedrag, zoals Theo Maassen doet in zijn oordopjes-relaas. De cabaretier wijst zichzelf aan als afwijking, en doet geen poging het gedrag te veranderen. Ook kan een cabaretier zijn subversieve kritiek verzachten door te laten zien dat ook hijzelf het slechte gedrag vertoont, zoals Maassen in zijn kritiek op de hypocrisie van de mensheid. Hiermee wordt het bekritiseerde gedrag als onveranderbaar voorgesteld, wat een behoudend idee is. Een derde tactiek is suggereren dat het vervelende gedrag misschien wel door de meerderheid vertoond wordt, maar dat het publiek dat in ieder geval niet doet, zoals Maassen expliciet doet in zijn dictator-scène. Ook Korthals suggereert nergens in haar oproep om actie dat zij het tegen haar eigen publiek heeft.

En de vierde tactiek om het publiek kritiek te besparen is ironie. Uit mijn onderzoek blijkt dat ironie een sleutelrol speelt in de discrepantie tussen de reputatie van cabaret en de werkelijkheid. Ironie kan de behoudende implicaties van subversieve kritiek namelijk verhullen. Claudia de Breij lijkt in haar daar-moet-een-piemel-in-sketch kritisch op een meerderheid (mannen), maar eigenlijk ridiculiseert ze die mannen tegenover een publiek dat het al met haar eens is. De specifieke, verbale ironie die ze daarbij gebruikt in teksten als 'zo lief' is dus eigenlijk een onnodige verzachting. Maar deze ironie draagt wel bij aan een subversieve sfeer. Het gebruik van ironie doet denken dat een verzachting nodig is. Ironie roept het gevoel op dat er een taboe besproken wordt. Zo houdt ironie de kritische reputatie van cabaret in stand.

In dat opzicht is ironie dus vergelijkbaar met humor. Zijp (2014) en Nieuwenhuis (2017) stellen al dat aan humor graag een subversieve kracht wordt toebedeeld. De minstens zo belangrijke disciplinaire functie van humor wordt hierbij vaak vergeten. Ook normatieve ironie richt zich per definitie, volgens Weisenburger (1995), tegen een vorm van dwaasheid of ondeugd. Cabaret zou subversief zijn, en dus zou de ironie die een cabaretier gebruikt ook subversief zijn. De dwaasheid die ironie aan de kaak stelt, zou dan per definitie een dwaasheid van de status quo zijn. Maar de met ironie bekritiseerde dwaasheid kan, zoals hierboven aangetoond is, net zo goed een dwaasheid van de minderheid zijn, waarmee de ironie corrigerend en behoudend werkt.

Zo werkt ironie ook in grappen die racistische en seksistische stereotypen bevestigen. Ontzag voor een politiek incorrecte uitspraak wordt gemakkelijk verward met ontzag voor een revolutionaire uitspraak. De subversieve reputatie van ironie zorgt ervoor dat alles wat met ironie tot stand komt, automatisch een subversief smaakje krijgt. Dat geldt ook voor kritiek op'het kwaad', zoals racisme en IS-terroristen.

De subversieve reputatie van ironie versterkt het gevoel dat de cabaretier hier in de eerste plaats harde kritiek levert, terwijl die eigenlijk een dominante mening verkondigt of een wij-gevoel creëert met het publiek in de zaal.

Instabiele ironie kan door cabaretiers worden ingezet om geen standpunt in te hoeven nemen in gepolariseerde discussies. Ironie kan een kritische boodschap problematiseren, zoals bij Louise Korthals'

feministische lied. Dit is een voorbeeld van parodiërende ironie, maar het wordt niet helemaal duidelijk wat Korthals precies wil parodiëren. Ze speelt namelijk een typetje van een radicale feministe, maar hiermee lijkt ze niet het personage zelf belachelijk willen maken, maar de stereotypen die over dergelijke vrouwen bestaan. De parodie heeft als het ware een dubbele laag. Deze zorgt voor instabiliteit. Korthals' boodschap kan zowel feministisch (en dus subversief) als anti-feministisch (en dus behoudend) opgevat worden, afhankelijk van het standpunt van de interpretator, zoals Booth (in Wright, 2001) stelt. Het is opvallend dat juist in een discussie waar iedereen in Nederland een sterke mening over lijkt te hebben, de cabaretier voor instabiele ironie kiest.

Iets vergelijkbaars geldt voor Herman Finkers' sketch over de zwartepietendiscussie, een eveneens gepolariseerd debat in Nederland. In deze scène gebruikt Finkers instabiele ironie, waardoor zowel voor- als tegenstanders van Zwarte Piet zich door zijn boodschap gesteund zouden kunnen voelen.

Het inzetten van instabiele ironie zorgt ook bij deze gepolariseerde discussies voor een kritisch en subversief gevoel, terwijl de cabaretier in werkelijkheid juist geen mening verkondigt en de toeschouwer zelf laat invullen wat die wil zien.

Het citaat 'jullie zitten jezelf gewoon de hele avond te feliciteren met jullie goeie smaak' van Micha Wertheim is een treffende metafoor voor de relatie tussen kritiek, ironie en cabaret. In de scène waar deze uitspraak uit komt, stelt Wertheim dat de mening van zijn publiek over hem onveranderbaar is. Iemand die hem geniaal vindt, ziet zijn flauwe woordgrapjes nog als een ironische uiting. Op dezelfde manier ziet iemand die gelooft in cabaret als een subversief genre, de kritische uitingen die daarin worden gedaan als subversief, en kan zich vervolgens feliciteren met zijn subversieve smaak, terwijl hij het zelf al eens is met de mening van de cabaretier.

De subversieve reputatie van ironie draagt bij aan de subversieve reputatie van cabaret, en zorgt ervoor dat cabaretiers weg kunnen komen met behoudende en zelfs onderdrukkende uitspraken. Zelfs de meest subversieve uitspraken die zonder ironie tot stand komen, zoals de idealistische liedjes van Louise Korthals, hebben waarschijnlijk geen echt subversief effect, omdat ze iets verwoordt waar de meeste mensen in haar publiek het al mee eens zijn. Ironie heeft kritische potentie, maar in hedendaags Nederlands cabaret heeft deze kritiek vaker een behoudend dan een subversief effect.

Net als de humoristen uit het onderzoek van Nieuwenhuis (2017) dienen cabaretiers niet zien te worden als 'brave warriors in the struggle for political change' (p. 14), maar in de eerste plaats als producenten van vermaak. Het zijn professionele theatermakers, die ironie niet inzetten om daadwerkelijke subversie mee te plegen, maar als retorische strategie om het idee van subversie te wekken waar hun publiek zo graag in gelooft.