• No results found

De rol van ironie in de behoudendheid van hedendaags Nederlands cabaret

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van ironie in de behoudendheid van hedendaags Nederlands cabaret"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van ironie in de behoudendheid

van hedendaags Nederlands cabaret

(2)
(3)

Abstract

(4)

Voorwoord

Vandaag komt er een eind aan een proces van meer dan zes maanden. Ik lever mijn scriptie in en ben daarmee niet alleen aan het eind van dit onderzoek gekomen, maar ook aan het eind van de master Neerlandistiek. Mijn academische loopbaan is daarmee afgerond.

Het voelt goed om afscheid te nemen van dit project, maar niet omdat ik het inmiddels zat ben geworden. Integendeel, tijdens het schrijven heb ik erg genoten van het analyseren van cabaret en de inzichten die ik had, van de kleinste details tot de grote patronen. Het is jammer dat er zo weinig vanuit academisch perspectief naar cabaret gekeken wordt. In mijn ogen kun je namelijk op dezelfde manier naar cabaret kijken als naar literatuur of muziek. Ik hoop dan ook dat cabaret een onderdeel blijft van de mastercursus Ironie, en dat er volgend jaar weer een of meerdere studenten zijn die dit onderwerp voor hun scriptie kiezen. Zelf heb ik me in ieder geval voorgenomen het komende jaar een aantal essays te gaan schrijven over cabaret. Maar eerst zal ik waarschijnlijk nog wel een poosje bezig zijn met mentaal afscheid nemen van deze scriptie, want zoals het een echte student betaamt was ik natuurlijk tot op de laatste dag voor mijn deadline aan het schrijven.

(5)

Inhoudsopgave

1. Theoretisch kader 6 1.1 Inleiding 6 1.2 Ironie 8 1.3 Cabaret 13 1.4 Definities 17 1.5 Probleemstelling en onderzoeksvraag 20 2. Methode en corpus 22 2.1 Onderzoeksmethode 22 2.2 Corpus 22 3. Analyse 25 3.1 Subversieve tendensen 25

3.1.1 Subversieve tendensen in algemene maatschappijkritiek 25 3.1.2 Subversieve tendensen in specifieke maatschappijkritiek 31

3.2 Behoudende tendensen 37

3.2.1 Behoudende tendensen in algemene maatschappijkritiek 37 3.2.2 Behoudende tendensen in specifieke maatschappijkritiek I 39 3.2.3 Behoudende tendensen in specifieke maatschappijkritiek II 49

4. Conclusie en discussie 55

4.1 Beantwoording hoofdvraag 55

4.2 Stand van het onderzoek 60

4.3 Nieuwe onderzoeksvragen 60

(6)

1. Theoretisch kader

1.1 Inleiding

We noemen een tekst of uitspraak kritisch wanneer hij vraagtekens plaatst bij bepaalde denkbeelden, gedragingen of uitspraken van individuen, groepen of de maatschappij in het algemeen. Kritiek op de maatschappij kan zich zowel tegen dominante groepen als tegen minderheden richten. Kritiek op de denkbeelden van minderheden kan de bedoeling en/of het effect hebben deze minderheden en hun gedragingen te onderdrukken en zo de status quo te behouden. Een voorbeeld is de afkeuring van homoseksualiteit. 'Het hoort gewoon niet zo' is de onderliggende gedachte in kritiek tegen minderheden.

Kritiek op de dominante groep heeft meestal een progressief of subversief karakter: ze heeft tot doel de denkbeelden van de status quo aan de kaak te stellen of te veranderen en beoogt dit te doen door middel van de geleverde kritiek. Een voorbeeld hiervan is de kritiek van zwarte mensen (een minderheid in Nederland) op de figuur Zwarte Piet (een concept uit de Nederlandse traditie dat daarmee tot de status quo behoort).

Een stijlmiddel dat regelmatig wordt ingezet bij het uiten van kritiek, is ironie. De relatie tussen ironie en kritiek komt treffend naar voren in de Lof der Zotheid van Erasmus (1511). In deze tekst spreekt een gepersonaliseerde Dwaasheid kritiek uit op de maatschappij. Ze zet vraagtekens bij allerlei menselijke gedragingen en is kritisch over vorsten, filosofen en gelovigen, en roemt zichzelf, de Dwaasheid. De tekst komt kritisch en subversief over: zaken die normaal gesproken als wijs worden gezien, worden in de Lof der Zotheid dwaas genoemd. Dwaasheid zelf wordt geroemd omdat ze meer wijsheid zou bevatten dan men denkt. Duidelijk is dat de tekst ironisch opgevat moet worden. De lezer vraagt zich continu af of het personage Dwaasheid meent wat ze zegt. In haar woorden komen regelmatig paradoxen voor, ze spreekt zichzelf voortdurend tegen, waarmee duidelijk wordt dat ze in ten minste een deel van haar uitspraken niet zegt wat ze bedoelt. Wat ze dan wel bedoelt, blijft vaag. De Lof der Zotheid illustreert de vaak problematische relatie tussen ironie en kritiek: zonder ironie zou Erasmus waarschijnlijk niet zo kritisch hebben kunnen zijn, maar tegelijkertijd wordt de kritiek verhuld door de ironie, waardoor het beoogde effect van de boodschap mogelijk afneemt.

(7)

Als een hond vals is, dan krijgt 'ie een spuitje. Als een politicus vals is… Dan krijgt 'ie persoonsbeveiliging. Ik ben voor de vrijheid van meningsuiting, maar ik ben tegen persoonsbeveiliging. Hè, misschien dat mensen dan net iets langer nadenken voor ze wat zeggen.

In Pauw & Witteman (2013) reageerde Maassen op de commotie die ontstaan was doordat mensen zijn opmerking letterlijk namen. In het praatprogramma noemde hij de uitspraak een 'provocatieve overdrijving' en gaf hij aan dat hij op het podium niet alles meent wat hij zegt. Het incident haalde de kranten: columniste Nausicaa Marbe (2013) schreef dat de 'humane samenleving' niet veilig zou zijn in handen van iemand als Maassen. Hij zou met zijn woorden impliceren dat mensen met 'foute meningen' het verdienen om vermoord te worden. Columnist Johan Fretz (2013) reageerde op Marbe met het ironische voorstel om cabaretvoorstellingen van een disclaimer te voorzien, om de 'boze burger' te waarschuwen: 'Let Op, Niet Alle Grappen Zijn Serieus Bedoeld'.

In deze scriptie onderzoek ik het gebruik van ironie in maatschappijkritiek binnen de hedendaagse Nederlandse cabaretpraktijk. Ik bespreek en analyseer daarbij concrete voorstellingen. In het genre cabaret komen ironie en kritiek namelijk duidelijk naar voren. Cabaretiers gebruiken humor, een element dat vaak in ironie zit1. Daarnaast worden cabaretiers traditioneel gezien als belangrijke bezorgers van

maatschappijkritiek, waar ironie zoals gezegd een sterke relatie mee heeft. Vanwege de humoristische en kritische potentie van ironie wordt deze troop veel gebruikt door cabaretiers.

In het eerste hoofdstuk van deze scriptie zet ik uiteen wat de huidige stand van zaken is in het ironie- en cabaretonderzoek. In paragraaf 1.2 laat ik zien hoe ironie volgens het bestaande onderzoek kan functioneren als een middel tot kritiek. Ironie is een complex concept met verschillende definities en gebruiksmogelijkheden. De term kan refereren aan een simpel stijlfiguur alsook aan volledige historische tijdperken en de problemen van een postmoderne maatschappij (Colebrook, 2004, p. 1). Het gebruik van ironie als stijlfiguur wordt door sommige schrijvers, wetenschappers en filosofen veroordeeld en afgeraden om haar complexe en ondoorgrondelijke aard, en om dezelfde redenen door anderen geroemd. Een twistpunt is het kritische potentieel dat ironie bezit. Is het juist wel of geen goed stijlfiguur om maatschappijkritiek mee te uiten? De meningen zijn verdeeld, de argumenten allemaal terug te voeren op de karaktereigenschappen van ironie.

(8)

reputatie van cabaret vandaan komt, en laat zien wat verschillende wetenschappers en deskundigen over deze kwestie schrijven. Hierbij bespreek ik ook inzichten uit Amerikaanse comedy studies en de historische letterkunde.

Wanneer ik de theoretische noties van ironie en cabaret voldoende heb afgebakend, beschrijf ik in paragraaf 1.4 de probleemstelling en onderzoeksvraag van deze scriptie. In de daaropvolgende hoofdstukken beschrijf ik de eigenlijke analyse en de bijbehorende conclusies.

1.2 Ironie

Vanuit verschillende disciplines houden wetenschappers zich al eeuwenlang bezig met het onderwerp ironie. Er zijn talloze definities van het concept, die elk over een ander onderdeel van de parapluterm ironie gaan. Volgens Weisenburger (1995, p. 22) maken Romantische filosofen als Kierkegaard onderscheid tussen specifieke en algemene ironie. Specifieke ironie is dat wat onder andere gebruikt wordt in satire. Ze richt zich tegen een bepaalde manifestatie van dwaasheid of ondeugd. Deze vorm van ironie wordt ook wel normatieve ironie genoemd, omdat ze de bedoeling heeft de geobserveerde dwaasheid te corrigeren. Algemene ironie is een bredere vorm. Hierbij gaat het om een ambivalente, oneerbiedige houding jegens de hele wereld, met de erkenning dat deze in zijn totaliteit paradoxaal en tegenstrijdig is. De Romantici stellen dat algemene ironie, anders dan specifieke ironie, geen waardeoordeel bevat. Weisenburger trekt dit onderscheid in twijfel door te stellen dat ook algemene ironie een bepaalde mate van oordeel bevat, en dus een normatieve functie heeft (p. 23).

Net als Weisenburger bespreekt Zeeman (1988) het verschil tussen algemene en specifieke of normatieve ironie. Echter maakt hij nog een andere indeling in vormen van ironie, namelijk in situationele en verbale ironie. Dit verschil kan teruggebracht worden tot de aan- of afwezigheid van intentie. Bij situationele ironie is er geen sprake van intentie. Situationele ironie beschrijft een uitkomst van bepaalde gebeurtenissen die als ironisch ervaren wordt, maar er is geen ironicus die de ironie veroorzaakt. Bij verbale of intentionele ironie is die ironicus er wel, en gebruikt hij of zij ironie bewust als techniek om een punt te maken (p. 90).

Op de allereerste pagina van haar boek Irony gebruikt Colebrook (2004, p. 1) de definitie 'saying what is contrary to what is meant' voor ironie. Kijkend naar de hierboven besproken vormen wordt duidelijk dat Colebrooks definitie meer gaat over normatieve dan over algemene ironie, en meer over verbale dan over situationele ironie. Voor deze scriptie zijn alleen de normatieve en verbale ironie relevant, twee elkaar gedeeltelijk overlappende categorieën.

(9)

een duidelijk waardeoordeel; (2) incongruentie met de context van de uiting of de rest van de tekst waarin de uiting zich bevindt; (3) een letterlijke evaluatie die tegenovergesteld is aan het bedoelde oordeel; (4) een doelwit (de manifestatie van dwaasheid of ondeugd waar het oordeel betrekking op heeft); en (5) relevantie ten opzichte van de context. De al dan niet succesvolle herkenning van ironie hangt volgens Burgers en Van Mulken af van de mate waarin de uiting voldoet aan deze ironiefactoren. Daarnaast bestaan er nog ironiemarkeerders die de herkenning van ironie makkelijker maken. Deze zijn niet altijd in een ironische uiting aanwezig, maar fungeren als 'hints' die eventueel kunnen wijzen op ironie. Onder ironiemarkeerders worden onder andere herhaling, metaforen en een ironische intonatie geschaard.

Het herkennen van ironie lijkt op basis van bovenstaande een eenvoudig klusje. Een ontvanger van een uiting dient slechts te controleren of deze aan alle ironiefactoren voldoet, en als dat zo is, dan kan hij concluderen dat de uiting ironisch is. Het enige wat hij vervolgens nog hoeft te doen, is de letterlijke evaluatie omdraaien om tot de bedoelde betekenis te komen. Maar zo makkelijk gaat het vaak niet. Niet elke specifieke, verbale ironie-uiting is het tegenovergestelde zeggen van wat je denkt. Een hyperbool en een understatement zijn bijvoorbeeld vormen van ironie waarbij de boodschap niet wordt omgedraaid, maar wordt overdreven of juist afgezwakt.

Wright (2001) stelt in haar studie over ironie de vraag: 'how do we know when we should read a statement literally and when we should not?' (p. 93). Rondom ironie bestaan verschillende interpretatieproblemen, zowel op het niveau van de signalering van de ironie, als op het niveau van het achterhalen van de ware betekenis van de uiting.

De succesvolle signalering van een ironische uiting hangt in belangrijke mate af van in hoeverre de ontvanger van de uiting de incongruentie van de letterlijke uiting met de context opmerkt. Ironie gebruiken is 'doen alsof je doet alsof': je zegt iets wat je niet meent, waarmee je doet alsof je dat meent, maar je wilt tegelijkertijd dat de ander jouw doen-alsof doorziet (Poll, 2008). Hierin verschilt ironie gebruiken van liegen en van iemand voor de gek houden: in beide zit de wens dat de ander je, al is het maar voor even, gelooft. De ontvanger van ironie daarentegen moet inzien dat de zender hem vraagt de inconsistenties van haar uiting met de context te doorzien. Als de ontvanger de zender persoonlijk kent, is dat voor hem gemakkelijk. Hij merkt al snel op dat er 'iets niet klopt' wanneer een normaal altijd tolerant persoon ineens een racistische opmerking maakt en kan op die manier tot de conclusie komen dat hier gebruik wordt gemaakt van ironie. De uiting is inconsistent met de waarden van de zender, wat het voor de ontvanger makkelijk maakt de uiting als ironisch te interpreteren (Wright, 2001, p. 93).

(10)

zender onbekend, zoals bij sommige geschreven teksten. In zo'n geval kunnen haar waarden niet door de ontvanger bepaald worden. Het kan dus lastig zijn voor een ontvanger om aan de hand van context te bepalen of hij een uiting letterlijk moet opvatten of niet.

Niet alleen de waarden van de zender spelen een rol bij de herkenning van ironie door de ontvanger; ook de waarden van de ontvanger zelf zijn belangrijk. Een ontvanger moet een bepaalde positie binnen de context bekleden om een ironische uiting correct te interpreteren: 'every reader will have the greatest difficulty detecting irony that mocks his own beliefs and characteristics' (Booth in Wright, 2001, p. 93). Een overdreven, ironisch bedoelde lofuiting zal voor een ontvanger die het met de lof eens is, en die zich geen context kan voorstellen waarin iemand negatief zou oordelen over het onderwerp, oprecht aandoen. Andersom geldt hetzelfde. Wanneer een letterlijke uiting inconsistent is met de waarden van de ontvanger zelf, kan hij deze opvatten als ironisch, ook als de tekst niet zo bedoeld is. Een oprecht bedoelde lofuiting kan voor iemand die het niet met de lof eens is, ironisch lijken.

Een ander probleem dat de herkenning van ironie in de weg staat, is het volgende: de ironiemarkeerders van Burgers en Van Mulken kunnen op zichzelf staan. De knipoog, fysiek of virtueel, is een van de bekendste ironiemarkeerders. Wanneer iemand via sms reageert met leuk ;-), kan dat betekenen dat diegene het eigenlijk helemaal niet leuk vindt. Maar de knipoog hoeft niet te wijzen op ironie. Hij kan ook geflirt markeren: ik vind je leuk ;-), geplaag: heb je je weer verslapen? ;-), of een verzachting van een negatief oordeel: stom ;-). Ironiemarkeerders helpen dus niet altijd mee bij het herkennen van ironie. Naast de genoemde signaleringsproblemen kunnen er ook moeilijkheden ontstaan bij het correct interpreteren van ironie. Wanneer een ontvanger tot de conclusie is gekomen dat een uiting of tekst ironisch bedoeld is, dient hij volgens Burgers en Van Mulken (2013) de letterlijke betekenis van de uiting om te draaien om tot de bedoelde betekenis te komen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen simpele en complexe ironie. Simpele ironie bevat een expliciet waardeoordeel. Een voorbeeld is wanneer iemand doorweekt op haar werk aankomt en 'lekker weertje hè' zegt. De bedoelde betekenis van die uitspraak is direct te achterhalen, door de expliciete evaluatie ('lekker weer') om te draaien: de zender bedoelt dat ze het rotweer vindt.

In complexe ironie wordt het waardeoordeel impliciet gelaten. Burgers en Van Mulken (2013) geven als voorbeeld een potje voetbal waarin een speler een slechte bal speelt, en zijn teamgenoot de uitspraak doet 'Ik houd wel van rust hier in de 16' (p. 188). Er zit een waardeoordeel in deze uitspraak: de spreker vindt het vervelend dat zijn medespeler zo slecht speelt. De evaluatie blijft echter impliciet, en er is een extra denkstap nodig om de ironie op te lossen.

(11)

duidelijk dat er sprake is van ironie, maar om achter de bedoelde betekenis te komen, kan men niet simpelweg het tegenovergestelde nemen van de letterlijke tekst. Wanneer de bedoelde betekenis onduidelijk blijft, noemen we de ironie instabiel. Bij instabiele ironie wordt ook met extra denkstappen de juiste betekenis niet duidelijk (Nieuwenhuis, 2014, p. 86).

Ironie blijft soms instabiel omdat ironie vooral een ontkennend karakter heeft. Het kan onduidelijk zijn welk element precies wordt ontkend en wat daar dan voor in de plaats moet komen. Een voorbeeld hiervan komt uit Wrights (2001) studie over de Amerikaanse negentiende-eeuwse feministische schrijfster Fanny Fern. Zij maakte in haar columns veel gebruik van instabiele ironie. Een van haar columns lijkt meer op een vrij negatieve recensie van een van Ferns boeken dan op een artikel van Fern zelf. Voor de meeste lezers is het direct duidelijk dat Fern de recensie wel degelijk zelf geschreven heeft, en de stem van een criticus parodieert. De recensie omschrijft Fern als een gespierde, soldaat-achtige vrouw met zware wenkbrauwen. Als een lezer deze omschrijving als ironisch interpreteert, weet hij slechts dat Fern in werkelijkheid niet gespierd is, niet soldaat-achtig is en geen zware wenkbrauwen heeft, maar hij weet niet hoe ze er dan wel uitziet (p. 103). Wright vat het als volgt samen: 'with ironic statements, we often know what is not rather than what is' (p. 94).

David Foster Wallace (2006) zet vanwege de ontkennende aard van ironie vraagtekens bij het nut van de troop:

[Irony is] critical and destructive, a ground-clearing. Surely this is the way our postmodern fathers saw it. But irony's singularly unuseful when it comes to constructioning anything to replace the hypocrisies it debunks. (p. 183)

Zoals Wright (2001) ook stelt, is ironie goed in afbreken, maar niet in opbouwen. Ironie kan kritisch zijn, volgens Foster Wallace, maar zou niet in staat zijn een alternatief te bieden voor datgene wat ze aanvalt. Ook Wright concludeert dat ironie nutteloos lijkt te zijn:

Irony, then, would seem to be a worthless and confusing trope. Using different voices, an ironic trope is not clearly identifiable because the voice could be literal. Ironic markers do not help because we cannot be sure what is or is not such a marker. And even if we do determine that we are to read something other than the statement's literal voice, we cannot be sure what the voice is articulating. (p. 95)

(12)

namelijk een veilige manier om een mening te uiten die eigenlijk niet geuit mag worden. Instabiele ironie, waarbij de ware bedoeling van een zender vaag blijft, kan een taboe bespreekbaar maken: de schrijver of spreker hoeft geen duidelijke positie in te nemen in de kwestie, maar kan zich verschuilen achter de ambiguïteit die (instabiele) ironie oproept. Deze tactiek gebruikte Fanny Fern. Door op een ironische manier feministische onderwerpen aan te snijden, vermeed ze de veroordeling die haar feministische tijdgenoten, die zonder ironie hun standpunten uitten, te verduren kregen. Ook voor Ferns publiek, dat misschien nog niet klaar was voor radicaal feminisme, was de ironie van Fern een veilige manier om feminisme uit te proberen (p. 102). Op een dergelijke manier kan ironie een veilig middel zijn om kritiek op de status quo mee te uiten.

Hutcheon (1992) is het eens met Wright in haar opvatting dat ironie een hulpmiddel voor minderheden kan zijn om hun stem te laten horen. Met ironie kunnen dergelijke groepen weerstand en oppositie bieden tegen de gevestigde orde. Hutcheon laat zien dat deze weerstand van binnenuit komt. De onderdrukte groep kan de taal van de gevestigde orde namelijk parodiëren om de leegheid, lelijkheid of hypocrisie ervan aan te tonen. Deze werking herkent ook Colebrook (2004): 'Postmodern literature has been dominated by texts that express a masculinist, imperialist, racist or elitist discourse in order to present the violence of that discourse.' (p. 157).

Maar het inzetten van ironie als kritisch middel kan problemen opleveren. Er bestaat namelijk het risico dat een ontvanger de ironie van een herhaling van 'masculinist, imperialist, racist or elitist discourse' niet doorziet. En, 'even if one were to decide that such texts were, or ought to be, ironic, this would still allow the violent content to be displayed, enjoyed and popularized' (Colebrook, 2004, p. 157).

Shugart (1999) wijst erop dat de signalerings- en herkenningsproblemen van een ironische uiting ervoor kunnen zorgen dat de eventuele subversieve functie bemoeilijkt wordt en ironie zelfs hegemonisch kan werken (p. 436). Een ontvanger die onwelwillend tegenover de zender staat, of niet genoeg contextkennis heeft om een ironische uiting als zodanig op te vatten, zal niet verder kijken dan de letterlijke betekenis van een uiting. Problematisch is dat het meestal juist de onwelwillende, niet-begrijpende ontvanger is voor wie subversieve kritiek bedoeld is. Een welwillende ontvanger is vaak iemand die het al met de kritiek eens is, en hoeft dus niet meer overtuigd te worden.

(13)

internetplatform GeenStijl zijn een voorbeeld van een dominante groep die ironie gebruikt om weg te komen met politieke incorrectheid, door hun vrouwonvriendelijke en bedreigende opmerkingen als grapjes af te doen. Dit is een effect van ironie dat vaak als ongewenst wordt ervaren. De in paragraaf 1.1 geparafraseerde columniste die reageerde op de persoonsbeveiligingsuitspraak van Theo Maassen, schreef: '[i]ronie is iets anders dan het opdreunen van wat je echt vindt' (Marbe, 2013). Hiermee liet ze merken dat ze hem door dacht te hebben: hij zou zich achteraf verschuilen achter ironie, terwijl hij zijn uitspraak eigenlijk gemeend had.

Ironie heeft, kortom, kritische potentie, doordat de ambiguïteit die in het karakter van ironie besloten ligt, de zender beschermt tegen afkeuring van haar kritiek. Dit maakt het voor onderdrukte groepen mogelijk om op een veilige manier hun stem te laten horen. Maar de ambiguïteit van (instabiele) ironie kan ervoor zorgen dat een eventuele kritische boodschap minder duidelijk overkomt. Wanneer iemand kritiek wil uiten op een bepaald denkbeeld, en daartoe het discours van dat denkbeeld ironisch herhaalt, loopt ze het risico niet begrepen te worden en het discours waar ze het niet mee eens is, onbedoeld een podium te bieden. Ook doorzien ontvangers die het te bekritiseren denkbeeld wel aanhangen de ironie, en daarmee de kritiek, mogelijk niet. Daarnaast kunnen ook dominante groepen gebruikmaken van ironie. Zij profiteren dan van haar ambiguïteit bij het (verbaal) onderdrukken van minderheden.

1.3 Cabaret

Nederland kent een rijke cabarettraditie, maar (nog) geen volwaardig veld van cabaretonderzoek. Slechts een klein aantal theaterwetenschappers houdt zich met het genre bezig. Daarom maak ik bij het bepalen van het theoretische kader van dit onderzoek ook gebruik van inzichten uit de Amerikaanse comedy studies, bijvoorbeeld over satirische late night shows. Deze zijn qua vorm anders dan Nederlands cabaret, maar er is ook een aantal parallellen tussen beide genres. Zo hebben beide de reputatie kritisch te zijn, wordt er in beide humor gebruikt en bereiken beide genres een groot publiek. Net als late night shows in Amerika, worden veel cabaretvoorstellingen in Nederland op televisie uitgezonden. Late night-presentatoren en cabaretiers zijn allebei opiniemakers. Ze behandelen politieke en maatschappelijke kwesties in hun shows. Om deze redenen kunnen bepaalde inzichten van comedy studies relevant zijn voor deze scriptie.

(14)

Het idee dat (Nederlands) cabaret kritisch is, wordt in de jaren zeventig, wanneer Ibo zijn boek schrijft, door veel theaterwetenschappers en -deskundigen aangehangen. Sommigen, zoals Ibo zelf, menen dat cabaret niet gelieerd is aan een bepaalde politieke stroming, en juist daardoor echt kritisch kan zijn. Anderen zien politiek engagement van linkse dan wel rechtse signatuur door de cabaretier als noodzakelijke voorwaarde voor kritisch cabaret. Echter, dat cabaret kritisch is, wordt op dat moment door geen enkele schrijver in twijfel getrokken (Zijp, 2014, p. 12).

In de jaren negentig ontstaat een ander idee over Nederlands cabaret, namelijk dat het zou draaien om authenticiteit en persoonlijk expressie van de cabaretier, wat zou betekenen dat cabaretiers vooral zichzelf zijn op het podium. Dit idee komt voort uit de verpersoonlijking van optredens, een ontwikkeling die niet altijd als positief wordt beschouwd. De meeste deskundigen (Klöters, Hanenberg & Verhallen, in Zijp, 2014) die over deze kwestie schrijven, menen namelijk dat hoe persoonlijker cabaret wordt, hoe minder kritisch het kan zijn, waardoor de essentie van cabaret, namelijk maatschappijkritiek uiten, teloor zou gaan. Sommige schrijvers (Scholten) zien de beweging richting verpersoonlijking niet als problematisch en menen ook dat persoonlijk en kritisch cabaret elkaar niet per definitie uitsluiten.

Zijp (2014) wijst op een onbetwiste aanname van alle schrijvers en onderzoekers die zich door de jaren heen met (Nederlands) cabaret hebben beziggehouden. Hoewel ze het vaak oneens waren over de functie die cabaret zou moeten hebben en in hoeverre bepaalde ontwikkelingen hier al dan niet positief aan bijdragen, zijn ze het over één ding eens: cabaret is een kritische kunstvorm.

Jeffrey P. Jones (2010) onderzoekt satirische politieke televisie in de Verenigde Staten, en schrijft in zijn boek Entertaining Politics onder andere over The Daily Show with Jon Stewart, The Colbert Report, en Politically Incorrect/Real Time with Bill Maher. Over de kritische potentie van dergelijke satirische televisie schrijft Jones:

...political entertainment television (especially the satirical kind) could play a positive, important, and critical role in communicating politics, especially in the seeming absence of such from traditional news media […] the power of satire and parody could play an important role in enunciating critiques that were difficult to articulate (or be effective) in other ways. (p. 12)

Jones verwoordt hier een functie van satire en parodie die vergelijkbaar is met de door onder andere Wright (2001) en Hutcheon (1992) genoemde functie van ironie, namelijk die om kritisch te zijn over onderwerpen waar je niet expliciet kritisch over mag zijn.

(15)

grondslag. Aan de hand van bijvoorbeeld satire en parodie, voorbeelden van zowel humor als ironie, kan bepaalde kritiek tegen de status quo geuit worden die eigenlijk niet geuit mag worden. Op dezelfde manier als ironie kan humor dus een belangrijk gereedschap zijn voor minderheden om hun stem te laten horen. Humor heeft, volgens de algemene opinie, 'the capacity to critically question persons or institutions with large political, social or economic power, to scrutinize their behavior and their policies, and, through this, to challenge the political status-quo.' (Nieuwenhuis, 2017, p. 6). Humor wordt tegenwoordig puur positief gewaardeerd, volgens Nieuwenhuis, omdat rebelsheid een positieve bijklank heeft. Maar net als ironie kan ook humor door een meerderheid gebruikt worden om de minderheid te bekritiseren. Deze functie van humor krijgt van Jones en zijn gelijken geen aandacht. Er zijn echter wetenschappers die zich wel met deze functie van humor bezighouden.

Socioloog Michael Billig is één van de wetenschappers die de positieve reputatie van humor in twijfel trekt. Hij beschrijft de disciplinaire functie van humor. Billig 'argues that humour is, by nature, cruel. This is because humour works by ridiculing others.' (Zijp, 2014, p. 42). Volgens Billig kan humor gebruikt worden om iemand die de norm overschrijdt te ridiculiseren en uit te lachen, met als doel hem aan te moedigen zich te conformeren (p. 43). Deze vorm van humor zet een rem op sociale innovatie die een revolutie teweeg zou kunnen brengen (p. 39) en kan daarmee conservatief genoemd worden, zo stelt Zijp. Billig ontkent het bestaan van een rebelse vorm van humor niet, maar hij stelt dat er geen scherpe grens te trekken is tussen puur rebelse en puur disciplinaire humor. Zijp is het hierin met hem eens: 'we often tend to see humour as 'rebellious' and forget about the conservative functions of humour' (p. 44). Waar Billig de woorden rebels en disciplinair gebruikt voor de min of meer verschillende functies van humor, gebruikt Zijp voornamelijk de termen progressief en conservatief. Zijps definitie van progressieve humor is dat het dominante normen en conventies bevraagt en ondermijnt (p. 28). Zijn definitie van conservatieve humor is dat het de ideeën, vooronderstellingen en verlangens van de toeschouwer eerder bevestigt dan bevraagt (p. 63). Onder andere humor die stereotypen bevestigt, noemt hij conservatief (p. 30).

(16)

Cabaretier Micha Wertheim laat in één van zijn programma's zien hoe een cabaretier het publiek voor de gek kan houden door tactieken van authenticiteit te gebruiken om te doen alsof hij heel kritisch is. Wertheim uit in zijn show, vanachter een microfoon, kritiek op het sociale medium Facebook. Na een tijdje gemopperd te hebben zet hij ineens een stap achteruit en doet hij zijn mond dicht, maar het geklaag gaat door. Het wordt duidelijk dat het publiek naar een opname zit te luisteren. Wertheim geeft daarna commentaar op zijn eigen Facebook-verhaal:

[W]erkt altijd, als je op 't podium een beetje boos wil doen, dan moet je gewoon iets nieuws nemen, waarvan je weet dat 2/3 van het publiek het nog niet doet en 1/3 van het publiek het vol overgave doet, en dan ga je gewoon zeggen: “Dat is stom, dat is stom, dat is stom!” (Zijp, 2014, p. 57)

Volgens Zijp laat Wertheim met dit voorbeeld zien hoe cabaretiers het ridiculiserende effect van humor kunnen gebruiken als strategie om authentiek en kritisch over te komen:

[B]y ridiculing something that 2/3 of the audience does not like while 1/3 of the audience likes it, the comedian in Wertheim's example is able to appeal to the ideas, presuppositions and desires of the majority, but still be conceived as a 'critical' comedian. (p. 58)

Wertheim stelt dat het vaak lijkt alsof cabaretiers subversieve kritiek leveren (kritiek op de meerderheid), maar dat de kritiek eigenlijk meestal gaat over de minderheid. Daarmee zouden cabaretiers hun publiek naar de mond praten, en tegelijkertijd hun kritische reputatie behouden. Wertheim stelt de retorische vraag of cabaretiers in Nederland niet te veel meebewegen met de status quo. 'Verkondigen zij niet al te vaak meningen waar het publiek het bij voorbaat al mee eens is?' (Zijp, 2017).

(17)

Een andere wetenschapper die de subversieve reputatie van humor tegen het licht houdt, is Nieuwenhuis (2017). Hij kijkt naar het genre van satire. Satire bevat volgens Hutcheon (in Hess, 2011) per definitie een sociaal kritisch element. Nieuwenhuis laat echter zien dat dit kritische element overschat wordt. Uit zijn analyse van laat-achttiende-eeuwse spotprenten en teksten concludeert hij dat het genre een rebelse reputatie heeft, maar tegelijkertijd conformistische tendensen bevat. De bronnen die Nieuwenhuis bespreekt, zijn afkomstig van zowel de dominante partij in die tijd (de orangisten) als de oppositie (de patriotten). Alle prenten en teksten maken op politieke grond de andere partij belachelijk en worden daardoor als rebels gezien, een term die Nieuwenhuis definieert als gekant tegen de bestaande sociale en politieke orde (p. 7). Nieuwenhuis laat echter zien dat het belachelijk maken van de tegenpartij tegelijk een poging is de lezer van de spotprent of tekst te overtuigen van de eigen politieke standpunten (p. 13), wat Nieuwenhuis beschrijft als conformistisch (p. 7). Daarnaast is het soort humor dat in de teksten gebruikt wordt vaak een vorm van de disciplinaire humor die Billig omschrijft. Politieke figuren worden bijvoorbeeld belachelijk gemaakt omdat ze zichzelf bevuild zouden hebben of een ziekte hebben opgelopen (p. 12). Hiermee heeft deze schijnbaar rebelse humor juist een conformistische aard. Nieuwenhuis reflecteert:

The fact that this disciplining is performed under the guise of rebellion perhaps makes it all the more effective, in that this kind of humor can make the audience feel as if it is critical and does not easily submit to the powers that be, meanwhile making it conform to those powers without any fuss. (p. 14)

Nieuwenhuis concludeert dat we humoristen niet zomaar moeten zien als 'brave warriors in the struggle for political change' (p. 14), maar als producenten van vermaak, die rebellie en subversie vooral gebruiken als retorische strategie om het publiek aan het lachen te maken.

Uit het werk van Zijp (2014) en Nieuwenhuis (2017) blijkt dat de conservatieve of conformistische functie van humor vaak wordt vergeten, omdat rebellie en progressie vandaag de dag in de westerse wereld een positievere bijklank hebben dan conservatisme. Met achttiende-eeuwse spotprenten en teksten worden schijnbaar rebelse denkbeelden verspreid, maar hieraan ligt vaak een conformistische tendens ten grondslag. De grappen van cabaretiers lijken progressief, maar verhullen vaak een conservatieve implicatie. De rebelse, progressieve reputatie van politieke of maatschappelijke humor heeft dus een belangrijk conservatief of conformistisch effect.

1.4 Definities

(18)

maatschappijkritische boodschap mee vorm te geven. In het huidige onderzoek kijk ik naar twee verschillende vormen van maatschappijkritiek in hedendaags Nederlands cabaret: kritiek op de meerderheid en kritiek op de minderheid. Daarbij houd ik net andere termen en definities aan dan de wetenschappers die in het veld van humorstudies naar een vergelijkbare tweedeling hebben gekeken. De termen die ik gebruik, zijn subversie en behoudendheid.

De definitie van subversieve kritiek komt sterk overeen met dat wat Zijp (2014) en Nieuwenhuis (2017) respectievelijk progressie en rebellie noemen. Aan al deze termen ligt ten grondslag dat dit soort kritiek tegen de status quo ingaat. Subversieve kritiek heeft als doel het gedrag of de denkbeelden van een meerderheid te veranderen door middel van de kritiek zelf: het is zagen aan de stoelpoten van de status quo. Zowel ironie als humor kan bij dit soort kritiek een dekmantel zijn om veilig kritisch te kunnen zijn.

Voor de andere vorm van kritiek, kritiek op een minderheid, baseer ik mij niet zonder meer op Zijps (2014) en Nieuwenhuis' (2017) tegenhangers voor progressie en rebellie, te weten conservatisme en conformisme. Conservatisme en conformisme zijn volgens beide academici namelijk implicaties van schijnbaar subversieve kritiek. Humoristische kritiek die expliciet behoudend is, wordt door beide wetenschappers niet als aparte categorie onderscheiden. Ik ga er in dit onderzoek echter vanuit dat er in cabaret naast subversieve kritiek met haar al dan niet conservatieve implicaties, ook een vorm van kritiek bestaat zoals we die zien in het voorbeeld van de GeenStijl-reaguurders die online vrouwonvriendelijke grappen maken. De term behoudende kritiek is een brede term die geldig is voor zowel dergelijk seksistisch discours als de door Zijp en Nieuwenhuis aangehaalde voorbeelden van conservatisme en conformisme in humoristische kritiek.

In mijn analyse verdeel ik maatschappijkritiek in subversieve kritiek, waarbij de wil om de status quo te veranderen of aan de kaak te stellen centraal staat, en behoudende kritiek, waarbij de status quo juist bevestigd wordt. Bij subversieve kritiek is de intentie van de cabaretier belangrijk, terwijl behoudende kritiek niet altijd een behoudende intentie hoeft te hebben. Een seksistische of racistische grap kan gemaakt worden, zonder dat de verteller van die grap beseft dat hij of zij daarmee de status quo bevestigt en in stand houdt. Toch is dat het effect van zijn of haar grap.

Het bevestigen van de status quo kan problematisch zijn voor groepen die daar niet toe behoren. Behoudende kritiek heeft soms een onderdrukkend effect. Politicologe Iris Marion Young geeft de volgende definitie van oppression:

(19)

Young (2009) stelt dat onderdrukking in stand gehouden wordt door bepaalde acties, maar dat de uitvoerders hiervan zich niet altijd bewust zijn dat ze onderdrukking uitoefenen (p. 57). Young onderscheidt vijf 'faces of oppression': exploitation, marginalization, powerlessness, cultural imperialism en violence. Ze stelt dat niet elke minderheidsgroep in dezelfde mate onder al deze vormen van onderdrukking lijdt, en dat er verschillende combinaties van onderdrukking bij verschillende groepen voorkomen, maar waar bijna elke minderheidsgroep volgens haar mee te maken krijgt (p. 69), is cultural imperialism.

To experience cultural imperialism means to experience how the dominant meanings of a society render the particular perspective of one's own group invisible at the same time as they stereotype one's group and mark it out as the Other. Cultural imperialism involves the universalization of a dominant group's experience and culture, and its establishment as the norm. (p. 66)

De dominante groep ziet zijn eigen gedragingen en denkbeelden als de norm, en daarmee het gedrag van minderheden als afwijkend, gebrekkig, de negatieve ruimte buiten de eigen ervaring, zo beargumenteert Young. Afwijkende groepen worden gestereotypeerd en daarmee niet meer als individuen gezien met eigen ideeën, verlangens en talenten, waardoor ze deze niet volledig kunnen benutten en ontwikkelen.

The stereotypes confine them to a nature which is often attached in some way to their bodies, and which thus cannot easily be denied. These stereotypes so permeate the society that they are not noticed as contestable. Just as everyone knows that the earth goes around the sun, so everyone knows that gay people are promiscuous, that Indians are alcoholics, and that women are good with children. White males, on the other hand, insofar as they can escape group marking, can be individuals. (p. 67)

Het bevestigen van een stereotype draagt bij aan de versterking van een dergelijk stereotype en daarmee aan onderdrukking van de betreffende groep. Iemand die behoudende kritiek uit, heeft niet per definitie de intentie om de status quo veilig te stellen, laat staan om minderheden te onderdrukken. Echter is dat wel een effect van racistische en seksistische grappen2.

(20)

1.5 Probleemstelling en onderzoeksvraag

Zowel Zijp (2014) als Nieuwenhuis (2017) heeft niet systematisch naar maatschappelijk kritische humor gekeken. Beide wetenschappers trekken conclusies over hoe maatschappijkritiek in humor niet werkt, maar blijven relatief vaag over hoe het dan wel werkt. Daarnaast onderscheiden beide wetenschappers, zoals gezegd, behoudende kritiek niet als aparte categorie die door humoristen gebruikt kan worden. Ook focust Zijp (2014) in zijn onderzoek naar de conservatieve implicaties van humor slechts op witte, mannelijke cabaretiers, die per definitie deel uitmaken van de dominante partij (in Nederland). Onderzoek naar maatschappijkritiek van een meer diverse groep cabaretiers is niet eerder gedaan, terwijl het machtsprofiel3

van een cabaretier juist invloed kan hebben op wat voor soort kritiek deze persoon kan uiten, zoals de humorwet zoals besproken door Zijp (2017) beschrijft.

Mijn onderzoek levert een bijdrage aan het veld van cabaretonderzoek door te analyseren op welke manier cabaretiers met diverse machtsprofielen (schijnbaar) subversieve en behoudende maatschappijkritiek leveren en hoe ironie daarbij gebruikt wordt. Omdat ik geïnteresseerd ben in maatschappijkritiek, analyseer ik alleen cabaretiers die een kritische/satirische stijl hebben4. Ik focus op drie cabaretiers die in deze

maatschappij tot de dominante groep behoren (witte mannen) en drie cabaretiers die tot een minderheidsgroep behoren (vrouwen, mensen met een migratieachtergrond). Mijn verwachting is dat de eerste groep cabaretiers meer behoudende kritiek levert, en dat de kritische humor van de tweede groep subversiever is, waarbij ik, in overeenstemming met de conclusies van Zijp (2014), verwacht dat dit soort kritiek waarschijnlijk regelmatig behoudende implicaties heeft. Ook verwacht ik dat cabaretiers uit de dominante groep in hun maatschappijkritiek ironie inzetten om, al dan niet bewust, behoudende en zelfs onderdrukkende grappen te kunnen maken, terwijl de minderheidsgroep ironie gebruikt om op een veilige manier subversieve kritiek te kunnen leveren.

Ik bestudeer de manier waarop hedendaagse Nederlandse cabaretiers ironie inzetten om subversieve en behoudende maatschappijkritiek mee te uiten, omdat ik wil weten hoe ironie in cabaret functioneert binnen een subversieve dan wel behoudende kritische boodschap, teneinde het inzicht in de kritische potentie en implicaties van ironie en cabaret te vergroten, zodat de kennis over zowel de gebruiksmogelijkheden en daarmee het karakter van ironie als de kennis over de subversieve dan wel behoudende implicaties van kritisch cabaret vergroot worden.

(21)

De onderzoeksvraag waarop in deze scriptie getracht wordt een antwoord te vinden, is:

(22)

2. Methode en corpus

2.1 Onderzoeksmethode

Ik heb voor dit onderzoek twaalf shows van zes verschillende cabaretiers bekeken: drie cabaretiers die met een hoog machtsprofiel (witte mannen: Herman Finkers, Theo Maassen en Micha Wertheim) en drie cabaretiers met een lager machtsprofiel (Claudia de Breij, Louise Korthals en Daniël Arends). Van alle cabaretiers heb ik de laatste twee afgeronde shows bekeken. Indien de cabaretier op het moment van onderzoeken nog op tournee was met zijn of haar laatste show, is die show niet bekeken, met als reden dat hiervan in de meeste gevallen geen beeld beschikbaar is. Ik heb de cameraopnames van de voorstellingen gevonden op Netflix, HumorTV, NPOplus en als download via torrent-websites.

Elke show is twee keer bekeken: één keer inventariserend, waarbij ik een chronologische opsomming heb gemaakt van alle scènes in de voorstelling. Relevante scènes, waarin maatschappelijke of politieke kritiek naar voren kwam, werden alvast gemarkeerd. Ik heb de impresariaten van de cabaretiers een e-mail gestuurd met de vraag of er scripts of transcripten van de betreffende shows beschikbaar waren, maar met uitzondering van het impresariaat van Claudia de Breij had geen van de contactpersonen teksten beschikbaar. Sommigen mailden helemaal niet terug. Daarom heb ik bij de tweede keer kijken de relevante fragmenten uit de voorstellingen zelf getranscribeerd.

Omdat ik geïnteresseerd ben in maatschappijkritiek, heb ik alleen die scènes gemarkeerd en getranscribeerd waarin dergelijke kritiek naar voren kwam. Daarbij werd de volgende definitie van maatschappijkritiek aangehouden: het plaatsen van vraagtekens bij tot en met het keihard aanvallen van denkbeelden, gedragingen of uitspraken van bepaalde groepen mensen, de maatschappij of de mensheid in het algemeen. Kritiek op een specifieke persoon rekende ik niet mee, tenzij deze persoon duidelijk symbool stond voor een hele groep.

2.2 Corpus

Voor dit onderzoek heb ik de volgende zes shows bekeken: Herman Finkers – Na de pauze (2007)

(23)

Herman Finkers – Oudejaarsconference (2015)

Finkers vat het jaar 2015 op een kritische manier samen en spreekt zijn publiek liefdevol maar soms streng toe. Bespiegelingen op het leven en satirische liedjes wisselen elkaar af.

Theo Maassen – Met alle respect (2011)

In deze show zegt Maassen te beseffen dat zijn beste jaren al achter hem liggen, en hij vindt dat ook de maatschappij haar beste tijd heeft gehad. In het eerste deel van de voorstelling vertelt Maassen wat er allemaal mis is met Nederland en met de wereld. In het tweede deel geeft Maassen de oplossing van alle problemen: hij wil wel dictator worden en zal dan alle 'domme mensen' het land uit zetten.

Theo Maassen – Einde oefening (oudejaarsconference) (2013)

Maassen bespreekt het jaar en verwoordt zijn mening over de maatschappij, de politiek en de mensheid duidelijk en kritisch. De bezuinigingen op de zorg, het koningshuis, de zwartepietendiscussie en Mark Rutte krijgen kritiek, net als het egoïsme en de consumeerdrang van de Nederlandse burger.

Micha Wertheim – Micha Wertheim voor je het weet (2012)

De premisse van deze voorstelling is dat Wertheim de voorstelling nog aan het schrijven is op het podium – hij wil hem af hebben voor het eind van de avond. Hij reflecteert ondertussen op zijn vorige show, die zo'n groot succes was, dat de lat nu eigenlijk te hoog ligt. Een belangrijk thema van de show is vaderschap. Wertheim vertelt over zijn zoons en zegt dat hij, sinds hij vader is geworden, niet zo cynisch meer is. Zijn leven is veranderd door het vaderschap – voor de kinderloze toeschouwers trekt hij een vergelijking met het bezitten van een smartphone. In de voorstelling komen weinig expliciet kritische momenten voor.

Micha Wertheim – Micha Wertheim voor zichzelf (2015)

In deze show wil Wertheim het publiek laten geloven dat het thuis had moeten blijven: hij speelt deze voorstelling voor zichzelf, en het publiek zit er alleen maar omdat het zo graag wil bewijzen dat het intelligent genoeg is om van zulk ingewikkeld cabaret te genieten. Wertheim geeft kritiek op cabaret zelf en laat het publiek zien wat voor trucjes hij gebruikt om het publiek in zijn leugens te laten geloven.

Claudia de Breij – Teerling (2014)

(24)

Claudia de Breij – Oudejaarsconference (2016)

De Breij was de eerste vrouw die een oudejaarsconference mocht verzorgen. In deze voorstelling stelt De Breij dat de politiek boos is, omdat de burger boos is. Ze zou graag zien dat de politiek weer een positief geluid zou laten horen, en wil daar zelf mee beginnen. Ze spreekt over het vluchtelingenprobleem door te omschrijven hoe ze door Europa reist om vluchtelingen te ontmoedigen om naar Nederland te komen. Nederland zou lang niet zo gaaf zijn als de mensen denken. Uiteindelijk beseft De Breij dat dit wel degelijk het geval is, en sluit ze haar conference af met een positieve noot.

Louise Korthals – Vlieguur (2012)

In haar debuutvoorstelling Vlieguur geeft Korthals kritiek op de actieloze maatschappij en de 'vroeger-was-alles-beter-generatie'. Ze neemt verschillende wereldleiders op de hak en roept op tot actie in haar liedjes. Louise Korthals – Zonder voorbehoud (2014)

Deze voorstelling zet de oppervlakkigheid waar mensen hun dagelijks leven mee vullen tegenover grote wereldproblemen waar men zich volgens Korthals niets van aantrekt. In kritische liedjes roept ze op tot zachtheid en bewustzijn. Daarnaast zitten er anekdotes uit het leven van de cabaretière in de show.

Daniël Arends – De zachte heelmeester (2012)

In De zachte heelmeester laat Arends zien hoe mensen hun mening vaak verwarren met dat wat simpelweg in hun voordeel werkt. Hij vertelt daarnaast schijnbaar persoonlijke verhalen vol harde grappen. Een belangrijke boodschap die hij het publiek wil meegeven is dat consequent zijn overgewaardeerd wordt: Arends is zelf helemaal niet consequent en dat bevalt hem prima.

Daniël Arends – Carte blanche (2014)

(25)

3. Analyse

3.1 Subversieve tendensen

In deze eerste paragraaf bespreek ik subversieve kritiek. Subversieve kritiek wordt gedefinieerd als: kritiek die zich richt tegen gedragingen en/of denkbeelden van een (machts)meerderheid, met als doel deze te veranderen of bevragen. Subversieve kritiek kan zich richten tegen de maatschappij in het algemeen, waarbij vaak een bepaalde algemene houding aangevallen wordt, of tegen een specifieke meerderheidsgroep (bijvoorbeeld de witte man). Ik geef voorbeelden van subversieve kritiek in de door mij bekeken cabaretvoorstellingen en laat zien hoe ironie in deze voorbeelden gebruikt wordt.

3.1.1 Subversieve tendensen in algemene maatschappijkritiek

Veel van de door mij onderzochte cabaretiers uiten algemene maatschappijkritiek. Hierbij geven ze niet expliciet aan tegen wie de kritiek gericht is, waardoor het lijkt alsof de kritiek geldt voor een bepaalde houding van de hele Nederlandse maatschappij of zelfs de gehele mensheid. Dergelijke kritiek gaat bijvoorbeeld over hypocrisie, egoïsme, het ontbreken van bewustzijn of domheid. Een voorbeeld van algemene maatschappijkritiek komt uit Vlieguur van Louise Korthals:

Ik ben soms een beetje bang dat we zo'n actieloze maatschappij gaan krijgen weet je, met alleen maar dat soort types… Met aan de ene kant het chihuahua-type, van ben ik nou een rat of ben ik nou een hond, dat type met zo kek mogelijke kleren zo hard mogelijk keffen maar geen idee hebben waar je nou eigenlijk voor staat, en aan de andere kant het doorgefokte labrodortype, weet je dat type dat overal commentaar op heeft maar werkelijk nooit maar dan ook nooit een poot uitsteekt. Een beetje… [Zakt ineen en laat armen en hoofd hangen]5 Dat type wat je nu overal op tv aan tafel ziet zitten. Een beetje … nou… beetje zitten. Beetje… beetje dingen vinden. Beetje… beetje mopje tappen. Beetje… beetje geld verdienen. Ja. Een beetje… beetje lekker zitten. Beetje dat type waarvan je je afvraagt of ie 's nachts de studio überhaupt verlaat.

(26)

type is. Ze ziet een beweging in die richting, maar nog niet iedereen is zo. Haar publiek hoeft zich dan ook niet aangesproken te voelen. Het voorbeeld dat Korthals geeft van mensen die al wel actieloos zijn, zijn de gasten in praatprogramma's. Ze maakt deze types belachelijk, haar kritiek heeft hier dus een ridiculiserende functie. Later in haar show komt Korthals terug op deze groep mensen, in een scène waaruit een veel subversievere houding blijkt.

Gericht aan alle zeiksnorren uit de vroeger-was-alles-beter-generatie. Stap twee: neem allemaal even iemand in je hoofd die zeikt. […] Eh, dan neem ik ook even iemand in m'n hoofd die zeikt… Eens even denken… Wie zal ik eens nemen… Wie zal ik eens doen…. Ja. Jan Mulder. Ik neem spontaan even Jan Mulder, niks tegen Jan, aardige vent. […]

Beste Jan, ik waardeer je. Je lijkt me een aardige vent. Zo'n man die niet helpt met de boodschappen maar zich er wel mee bemoeit. Maar waarom beste Jan altijd zo sikkeneuren. Die vroeger was het beter-toon. Kom op, vooruit! [...] je kunt niet achteruit bewegen Jan, weetje de wereld draait vooruit, de wereld draait doorrrrrr zou ik bijna willen zeggen en dat zou jij toch moeten weten Jan. Het enige wat je kan doen is achteruit dénken, je kan wel achteruit denken maar het heeft geen zin! Het heeft geen zin en ik begrijp het wel tuurlijk ik ben ook doodsbang voor verandering, doodsbang […] We raken allemaal dingen kwijt. Ik raakte illusies kwijt, ik raakte m'n vader kwijt, bijna m'n moeder, een hele hoop pennen, opladers, ideeën, en ik had nooit gedacht, Jan, ik had nooit gedacht dat ik die puinhoop van verlies, dat ik die te boven zou komen, weet je wat het idiote is, dat het juist bovenop die puinhopen was, in windkracht 20, dat ik voor het eerst niet bang was, omdat ik nog nooit zo ver had kunnen kijken. Want er was niks, er was niks! En de weg loopt altijd voor je, dus het enige wat ik moest doen was gewoon blijven lopen, blijven bewegen, gewoon vooruit! […]

Dus wat ik eigenlijk wilde zeggen, ik trek jou Jan, Felix Rottenberg, Nico Dijkshoord, Hugo Borst, Mart Smeets, Johan Derksen, Maarten van Rossem, en de hele zeikende labrador generatie – ik trek jullie er wel doorheen jongens, echt de wereld draait wel door, ook zonder gezemel. Want geloof me, Jan: ik vloog pas toen ik keihard viel.

(27)

om echte invloed uit te oefenen. Dit doet ze niet op een provocerende manier, niemand in haar publiek zal aanstoot nemen aan haar angst voor een actieloze maatschappij. Korthals verzacht haar boodschap niet met verbale ironie, waardoor die heel helder blijft.

Op dezelfde manier spreekt Korthals de mensheid toe in Zonder voorbehoud. In een lied roept ze op om vooral wakker te blijven, actie te ondernemen. Het lied bevat regels als 'met gesloten ogen breng je niets tot stand' en 'wie zijn kop niet durft te stoten maakt nooit contact'. In dezelfde show bekritiseert ze de wreedheid van de mensheid in een ander lied, met daarin de terugkerende tekstregel 'mens als je voor God speelt, als je zo graag voor God speelt / doe dan in Godsnaam je best'. Net als in haar speech over de actieloze maatschappij uit haar eerste show, heeft ze het in deze twee liedjes niet direct tegen haar publiek, maar tegen de mensheid in het algemeen. En ook hier maakt ze geen gebruik van verbale ironie en lijkt ze oprecht in haar idealisme.

In Vlieguur maakt Korthals gebruik van instabiele ironie. Ze zingt een lied dat een kritische toon heeft, maar waarin niet helemaal duidelijk wordt waarop ze precies kritiek wil leveren:

Waarom voel ik mij zo eenzaam en alleen wie ben ik en wat wil ik en oh lord waar gaat het heen ik zit hier op m'n flexplek want ik ben zo lekker flex nooit barend maar voortvarend met pink ribbon op m'n badge

ik ben een heel groot voorstander van vrouwenintegratie ik wacht hier op die ene man, die ene man, die eneman...cipatie soms kijk ik in de spiegel

will i win, or will i lose maar natuurlijk zal ik winnen want dat moet van Neelie Kroes ik verdien m'n eigen centen en ik zaag m'n eigen brood en inbrekers en muggen sla ik met m'n eierstokken dood ik heb geen tijd voor liefde laat staan voor ovulatie

(28)

ik kijk naar Pauw en Witteman lees de Linda en de Quote en op nationale vrouwendag loop ik met tieten bloot ik vergader op stiletto's en ik sluit de gouden deal want naast een strak cv heb ik een ijzersterk profiel [kreunende vocalisatie]

waarom voel ik mij dan zo eenzaam en alleen,

wie ben ik en wat wil ik en oh lord waar gaat het heen

ik verlang zo naar iets duurzaams met een hart en met een ziel want verscholen in mijn broekpak

zit een poes als een fossiel

ja, mannen, speel nog maar een leuke variatie

ik wacht hier wel op die ene man, die ene man, die eneman…cipatie oh lord hoe lang moet ik wachten lord op die ene man, die ene man oh op Neelie of lord op die ene man, die ene man

die eneman...cipatie

Korthals maakt hier gebruik van parodiërende ironie. De ik-persoon in haar lied is een feministe. Toch is het niet aannemelijk dat Korthals het feminisme belachelijk probeert te maken. Uit Korthals' voorstellingen blijkt namelijk dat Korthals links-progressieve maatschappijopvattingen heeft, en dergelijke opvattingen gaan doorgaans niet zij aan zij met anti-feminisme. Waarschijnlijker is dat Korthals met dit lied de vooroordelen die over het feminisme bestaan, aan de kaak wil stellen. Ze verwijst naar een clichématig vooroordeel dat bestaat over feministen, namelijk dat hun geweeklaag wel over zou gaan naar een keertje goede seks: dat feministes niet op emancipatie wachten, maar stiekem gewoon op een man. Als het inderdaad Korthals' bedoeling is om dergelijke stereotypes aan te vechten, is haar kritiek subversief te noemen, maar de instabiele ironie in dit fragment zorgt er wel voor dat haar kritische boodschap minder goed overkomt. Dit fragment is een goed voorbeeld van waar Colebrook (2004) bij parodiërende ironie voor waarschuwt: niet iedereen zal de intentie van Korthals' lied doorzien, en de tekst zorgt ervoor dat de stereotypen die ze aanvecht, worden herhaald. Tegelijkertijd zorgt de ambivalentie van de ironie ervoor dat Korthals geen duidelijke stelling in hoeft te nemen in het feminisme-debat.

(29)

Mensen zeggen graag over zichzelf: ik kan niet tegen onrecht, maar het is toch verbijsterend hoe ontzettend goed wij tegen onrecht kunnen? We vinden allemaal de vrouw van Marc Dutroux een monster, omdat ze twee kinderen, waarvan ze wist dat ze in haar kelder zaten, heeft laten verhongeren, en ik denk wel eens – ik weet dat er duizenden kinderen liggen te verhongeren [in derdewereldlanden], maakt het mij een beter mens dat het niet in mijn kelder is, maar een eindje verderop?

En het tweede uit Maassens oudejaarsconference:

Dat vond ik ook een beetje hypocriet zo over die gifgasaanval in Syrië, mensen die dan zo van oh wat erg, maar als je heel eerlijk bent is dat niet echt erg, weet je. Niet voor ons, het is het smaakje van erg, het is even een meemaakmomentje, veilig, vanaf de bank, dat je van woaah, owhh, erg. Maar het is – man, als ik zou moeten kiezen tussen alle kinderen in Syrië dood maar die twee van mij die blijven leven, of die twee van mij gaan dood en alle kindjes in Syrië blijven leven, dan zou ik het wel weten..! Ik heb dat wel eens gelezen, mensen hebben niet een slecht hart, maar een klein hart, weet je – een vrouw, en een paar kindjes, veel meer past er niet in.

Waar Korthals idealistisch is en letterlijk oproept tot verandering, ziet Maassen de zaken somberder in. Hij lijkt te denken dat er geen weg terug is uit de hypocrisie van de mensheid. Maassen levert hier behoorlijk provocerende kritiek, zonder die te verzachten met grappen of ironie. Hij laat zien dat hij dezelfde houding heeft als die hij bekritiseert: ook hij laat kinderen in Afrika verhongeren en ook hij zou het leven van alle Syrische kinderen opgeven om dat van zijn eigen kinderen te redden. Korthals vindt haar eigen visie beter dan de actieloosheid die zij bekritiseert, maar Maassen neemt zichzelf juist als voorbeeld van wat er mis is met de maatschappij. Hij normaliseert die hypocrisie en presenteert het als een algemene eigenschap van de mensheid waar niemand iets aan kan doen. Zijn kritiek is daarmee minder subversief dan die van Korthals. Maassen zet zijn toeschouwers wel aan het denken over hun houding, maar roept niet op tot verandering: veranderen kan namelijk niet.

In zijn oudejaarsconference geeft Herman Finkers algemene kritiek op de domheid en oppervlakkigheid van de mens. Hij doet dit in de vorm van een lied:

Leven als een kip zonder kop oh wat knapt een mens daarvan op

(30)

brullen als een kip zonder kop oh wat knapt een mens daarvan op. Lachen als een kip zonder kop oh wat knapt een mens daarvan op

wil je lachen heb je zin doe dan je TENA lady in

dan gaan we mooi naar Almelo naar de Herman Finkers show gieren als een kip zonder kop

oh wat knapt een mens daarvan op.

Denken als een kip zonder kop oh wat knapt een mens daarvan op als er geen religie was dan was er minder leed

zonder al die kerken was de wereld niet zo wreed geloof is een psychose en een godsbesef naïef in wezen psychiatrisch en waanzinnig primitief

Augustinus, Gerard Reve, Desmond Tutu, ga maar door onvolwassen zieke geesten net als Gandhi, Thomas More zo te redeneren oh dat kan zo heerlijk zijn

met het flinterdunne denkwerk van een middelmatig brein zwetsen als een kip zonder kop

oh wat knapt een mens oh wat knapt een mens oh wat knapt een mens daarvan op.

Finkers maakt in dit lied gebruik van ironie. Het gedeelte 'als er geen religie was dan was er minder leed […] onvolwassen zieke geesten net als Gandhi, Thomas Moore' krijgt pas ironische lading in het licht van de zinnen die daarna komen: pas dan wordt duidelijk dat dit geen gedachten zijn van Finkers zelf. Ook bedoelt Finkers het tegenovergestelde als hij zegt dat een mens opknapt van als een kip zonder kop denken/zwetsen/etc. Dit gedrag vindt Finkers in het algemeen verwerpelijk, maar hij schrijft het ook toe aan bepaalde specifieke groepen mensen. Zo maakt hij fans van De Toppers belachelijk en stelt hij dat mensen die het geloof afserveren als gevaarlijke onzin, een 'middelmatig brein' hebben. Daarnaast geeft hij nog als voorbeeld voor kip zonder kop-gedrag: 'gaan we mooi naar Almelo naar de Herman Finkers show'. Daarmee beledigt hij zijn eigen publiek6, maar ook zichzelf, als bezorger van plat vermaak waar je als kip zonder kop

kunt van genieten.

Finkers' maatschappijkritiek heeft een subversieve lading. Door verschillende groepen mensen aan te halen (Toppers-fans, Finkers-publiek, religie-haters) maakt hij duidelijk dat hij niet één groep wil beledigen, maar een bepaalde vorm van denken die de meerderheid van de maatschappij wel eens

(31)

gebruikt. Hij is niet motiverend en inspirerend zoals Korthals en plaatst zichzelf niet, zoals zij, boven de door hem bekritiseerde denkwijze. Toch is hij ook niet zo cynisch als Maasen en lijkt het alsof hij met zijn lied mensen wil aanzetten tot verandering.

3.1.2 Subversieve tendensen in specifieke maatschappijkritiek

Naast gedragingen, denkbeelden en visies van de maatschappij in het algemeen, kregen ook specifieke meerderheidsgroepen kritiek te verduren in de door mij bekeken cabaretvoorstellingen. Een van die groepen was 'de man', en dan met name de westerse of Nederlandse (witte) man. Claudia de Breij heeft het in haar oudejaarsconference bijvoorbeeld een aantal keer over mannen die 'daar moet een piemel in' scanderen.

Ja zei ze [Edith Schippers], onze cultuur is de beste cultuur voor vrouwen en homoseksuelen. Nou, dat is wel waar. Ik ben nog nooit zo omarmd als LGBT medemens7 als in deze tijd. Iedere

keer als er weer een menigte staat te demonstreren AZC NEE en er komt een journalist vragen, waarom staat u hier, dan zegt zo'n demonstrant steevast: omdat die asielzoekers hele andere normen en waarden hebben over onze vrouwen en onze homoseksuelen. Vin'k zo lief..! En daarna zingen ze dan altijd heel mooi meerstemmig 'daar moet een piemel in'.

De Breij heeft als vrouw een lagere machtspositie ten opzichte van 'de man' op wie ze in deze scène kritiek uit. Daarnaast presenteert ze zich hier expliciet als lid van een andere minderheid, namelijk 'LGBT medemens'. Vanuit deze positie geeft ze kritiek op de tegen een AZC protesterende man. Bij de kritiek die De Breij uit maakt ze gebruik van ironie. Eerst zegt ze dat ze zich als LGBT-er omarmd voelt door de maatschappij. De reden die ze voor dit positieve gevoel geeft, is echter behoorlijk vergezocht. Ze maakt een sprong van omarmd worden naar ingezet worden als argument tegen de komst van asielzoekers. Door deze tegenstelling wordt duidelijk dat ze haar eerdere uitspraak ironisch bedoelt en zich juist niet omarmd voelt. De ironie wordt nog duidelijker door het herhalen van het 'daar moet een piemel in' dat volgens De Breij gescandeerd wordt door de demonstranten. De Breij laat, door dit seksistische discours bloot te leggen, zien dat de demonstranten juist helemaal niet progressief en LGBT-vriendelijk zijn. Het is duidelijk dat De Breij met deze scène kritiek wil leveren op de hypocrisie en vrouw- en LGBT-onvriendelijkheid van dergelijke mannen. Ze maakt de kritiek echter niet expliciet; haar letterlijke waardeoordelen over het gedrag waar ze over spreekt, zijn positief verwoord. Ze noemt de demonstranten lief en hun gezang 'mooi meerstemmig'. In dit voorbeeld gebruikt De Breij, als lid van een minderheid, dus ironie om een meerderheid mee te

(32)

bekritiseren. In een volgende scène gaat De Breij daarmee door:

Heel veel mensen vinden dat dan bedreigend, maar 'daar moet een piemel in', dat brengt bij mij persoonlijk veel meer een gevoel van nostalgie. Ik kom uit de polder, hè. 'I made it through the wilderness, you know I made it trou-ou-ou-ough'. En waar ik vandaan kom, daar was helemaal niks te doen, maar één keer per jaar, dan kwam de feesttent in Geldermalsen. En dan stonden ze daar. Hele andere jongens dan nu. Vloggen hadden ze nooit van gehoord, een vloggertje dat was in ons dialect een snelle wip, we hadden geen idee. En dan stonden die jongens daar, en dan kwam je als meisje binnen, weet je wel, een beetje onzeker op je hakjes, 'like a virgin, touched for the very first time'. En dan zongen ze, speciaal voor jou: 'daaaaaar mooeeeet eeeeeen piemel in, daar moet een piemel in'. En dan wist je als meisje hee, ik heb m'n haar niet voor niks staan touperen. En als je dan echt attitude had, je kwam echt een beetje goed binnen, dan zongen ze ook nog: 'en daar gaan we met z'n allen overheen, hiep hoi, en daar gaan we met z'n allen-' jaaaa, mooie tijd. Nou, mooi – je wilde continu dood, maar wel onbezorgd.

De Breij gebruikt hier een persoonlijke anekdote, die authentiek overkomt, als podium voor het uiten van kritiek op een bepaald type jongen. Ze noemt de jongens uit haar verhaal 'heel andere jongens dan nu', maar ze relateert dit verhaal wel aan de huidige tijd, juist door de 'daar moet een piemel in'-uitspraak waar ze in deze en voorgaande scène kritiek op levert. Ook hier gebruikt De Breij ironie. Het jonge meisje uit haar anekdote wordt seksueel geobjectificeerd door de jongens in de feesttent, maar ziet dit als een vleiend compliment. De liefhebbende sfeer wordt door De Breij neergezet met woorden als 'nostalgie' en 'speciaal voor jou'. Uit de letterlijke woorden van de jongens en de manier waarop De Breij hen nadoet (lompe houding, schreeuwend) blijkt echter dat ze het liefdevolle sfeertje ironisch bedoelt. Zo laat ze zien dat ze dergelijke taal en gedrag eigenlijk negatief beoordeelt. De ironie in deze scènes is gemakkelijk te herkennen en te interpreteren.

(33)

overdreven typetje, en haar publiek lacht het typetje uit. Daarmee heeft De Breijs kritiek conservatieve implicaties en is dat wat ze zegt waarschijnlijk meer een manier om verbondenheid te creëren met haar publiek, dan een manier om de status quo te veranderen. De ironie in dit fragment is niet noodzakelijk. Ook zonder ironie zou De Breij haar kritiek veilig hebben kunnen uiten. De ironie zorgt zelfs voor een stiekem sfeertje, waarbij het lijkt alsof De Breij kritische dingen zegt die niet letterlijk gezegd mogen worden, waarmee haar reputatie als kritische cabaretier bevestigd wordt.

Anders dan Claudia de Breij in bovenstaand voorbeeld, stelt Daniël Arends in een van zijn scènes zijn publiek wel direct aansprakelijk voor het gedrag dat hij bekritiseert. Als enige cabaretier met een migratieachtergrond uit mijn corpus heeft Arends, die geboren is in Indonesië, tegenover zijn voornamelijk Nederlandse publiek een positie van representant van een onderdrukte minderheid tegenover representanten van de onderdrukkende meerderheid. In De zachte heelmeester vertelt Arends over wat hij bij zichzelf merkt van zijn Indonesische afkomst. Wat volgt is een voorbeeld dat geschaard kan worden onder subversieve kritiek.

Nou, dit heb ik wel, dat hebben Indonesiërs, die hebben een beetje een fragiele stem, dat heb ik ook. Als ik dan uit ben geweest een hele avond en iemand vraagt 'hee, was het leuk' dat je dan [overslaande stem] 'JAAaa'. Dat heb ik, maar verder… dat hebben Indonesiërs, die hebben een zachte, fragiele stem, dat is een beetje het resultaat van een paar eeuwen onderdrukking van… ja, jullie. Nee, nee, maakt niet uit, kan gebeuren. Nee, nee, andere keer over hebben. Neehh, maakt niet uit joh, dat jullie mensen doodmaken. Nehhh, andere keer over hebben. En ehm… Nee maar zo zijn jullie wel. Jullie hebben ook mensen… jullie hebben gewoon negerslaven ook gehad enzo. [Klakt met zijn tong en knipoogt, zwaaiend vingertje] Gekkies. Dus eh, ja.

(34)

Het fragment zit vol ironie. Arends bedoelt dat de onderdrukking van Indonesiërs door Nederlanders wel degelijk erg was. Ook is het wél erg dat de Nederlanders mensen hebben doodgemaakt. 'Gekkies' is een behoorlijk understatement. Arends heeft een subversieve boodschap met zijn grap. De onderdrukking zelf kan niet (meer) veranderd worden, maar de houding van Arends' publiek ten opzichte van de onderdrukking wel. Arends lijkt zijn publiek hierover aan het denken te willen zetten. De ironie van Arends stelt hem in staat kritiek te leveren die zonder ironie pijnlijk zou zijn geweest. Deze pijnlijkheid zou echter een gevolg zijn van het ontbreken van de humor in zo'n geval.

Het is niet zo dat de ironie in Arends' grap hem in staat stelt kritiek te leveren die hij zonder ironie of humor niet had kunnen leveren. Het is namelijk voorstelbaar dat Arends na het maken van zijn grappen zijn publiek had toegesproken met iets als 'maar even serieus, die onderdrukking en de slavernij waren natuurlijk wel heel erg, en ik vind dat jullie witte Nederlanders dat niet genoeg beseffen'. Daarmee zouden ironie en humor verdwijnen en zou de kritiek overduidelijk zijn. Maar de kans is aanwezig dat sommige toeschouwers zich aangevallen zouden voelen, en zouden vinden dat een avondje cabaret toch niet bedoeld is voor dergelijke serieuze berispingen.

Theo Maassen geeft in het volgende voorbeeld, uit Met alle respect, maatschappijkritiek op een meerderheid waar hij zelf niet toe behoort, net als Daniël Arends in het hierboven besproken fragment. Maassen uit kritiek op mensen die met oordopjes in muziek luisteren op straat. De kritiek van Maassen is direct gericht tegen zijn publiek, en wel tegen zo'n concrete gedraging dat het voor een toeschouwer die dit gedrag vertoont, onmogelijk is om zich niet aangesproken te voelen.

Als dit de Tweede Wereldoorlog is, dan wil ik wel bij het verzet. Maar de dingen waar ik me tegen verzet, die zijn al lang volstrekt vanzelfsprekend. Als je voor een kopvoddentaks bent en je bent tegen hoofddoekjes, dan heb je zo een miljoen medestanders. Weet je wat ik vind dat verboden zou moeten worden? Van die mensen die op straat muziek lopen te luisteren met van die oordopjes in. Dat is toch duizend keer asocialer om je met een compleet zintuig af te sluiten van je omgeving dan dat je wat hoofdhaar niet laat zien.

(35)

Maassen laat duidelijk een andere mening horen dan wat de meerderheid van zijn publiek vindt. Naar de maatstaven van Micha Wertheim in Zijp (2014) is hij dus werkelijk kritisch te noemen. Toch is dit fragment niet zo subversief als het lijkt. Hoewel Maassen geen ironie gebruikt, past hij wel tactieken toe om ervoor te zorgen dat de toeschouwer die zich aangesproken voelt, zich niet te veel van de kritiek aan hoeft te trekken. Zo geeft hij expliciet aan dat hij zich verzet tegen zaken die voor de meerderheid al vanzelfsprekend zijn, waarmee hij de meerderheid geruststelt dat hij de afwijking van de norm is, niet zij. In zijn daadwerkelijke kritiek is hij direct ('dat is toch duizend keer asocialer om je met een compleet zintuig af te sluiten van je omgeving'), maar voor een oordopjesdragende toeschouwer is het gemakkelijk om op basis van Maassens eerdere geruststelling te concluderen dat Maassen gewoon achterloopt. Ook komen Maassens woorden niet echt subversief over omdat hij erg passief is. Hij lijkt door te hebben dat hij de oordopjestrend niet meer kan veranderen en doet daartoe ook geen poging.

In Met alle respect is Maassen kritisch op een heleboel bevolkingsgroepen, gedragingen en instanties. Het laatste half uur van de voorstelling zegt hij dat er iets radicaals moet gebeuren met Nederland, omdat het helemaal de verkeerde kant opgaat. Hij vindt dat het land een dictator nodig heeft, en hij wil die taak wel op zich nemen. Wat volgt is een opsomming van alle groepen mensen die Maassen het land uit zou schoppen als hij dictator zou zijn. Uit overwegingen van ruimte publiceer ik hier niet de volledige tekst van zijn monoloog, maar vat ik het samen met behulp van een paar exemplarische scènes. Maassen bekritiseert bijvoorbeeld christenen, joden en moslims, met een vergelijkbare hardheid als hij katholieken aanvalt:

Weet je wie ik ook meteen buiten zou zetten, als ik het voor het zeggen had? Die eh… ah fack, nou kan ik niet op de naam komen, die belangenvereniging voor pedofielen, eh… [iemand uit het publiek zegt 'Martijn'] nee, ik bedoel niet Martijn, de Rooms-katholieke kerk, die bedoel ik. Weg d'rmee man, weg! Allemaal weg! En ik bedoel niet alleen maar die priesters waarvan het nu duidelijk is dat die duizenden kinderen seksueel hebben misbruikt, ik bedoel ook die miljoenen Nederlanders die nu precies weten wat daar gebeurd is en nog steeds zeggen: ja, bij die club, daar wil ik bij horen.

Ook PVV-stemmers krijgen er flink van langs:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze resultaten bevestigen dat de dagelijkse ongelijke behandeling op de werkvloer niet (meer) plaats vindt omdat leden van de etnische minderheidsgroepen per definitie

CARTE GÉOLOGIQUE DE LA BELGIQUE 1950 Schaal 1:1 000 000, Uitgave Institut Géographique Militair,.. Bruxelles. Uitgave

Het belevl'ngs- en ge- dragsonderzoek valt uiteen in een studie naar de beleving van de ver- keersonveiligheid onder de bewoners van de twee wijken, een onderzoek naar de

De verwachting dat wanneer de inhoud van het contract integratie uitstraalt men hoger scoort op de psychologische adaptatie (hypothese 3a) en op de socioculturele adaptatie

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel

Voor de beoordeling over de verwijtbaarheid van de gemaakte keuze voor een specifieke hulpzaak acht zowel de Rechtbank Amsterdam als de Rechtbank Rotterdam het feit dat de

Volgens de Hoge Raad kunnen deze omstandigheden de conclusie dragen dat in de verhouding tussen de verzekeraar en de koper de wetenschap van de drie betrokken functionarissen in