• No results found

5. Conclusies en aanbevelingen

5.1 Beantwoording hoofd en deelvragen

Zoals al eerder aangegeven zullen de deelvragen beantwoord worden in deze paragraaf. Vervolgens zal er nader in worden gegaan op de gestelde hoofdvraag. Deelvraag 1 (Hoe is de mate van

complexiteit te duiden bij ruimtelijke planningsvraagstukken?) en deelvraag 2 (Welke sturingsvormen zijn er binnen de wetenschappelijke literatuur te onderscheiden?)zijn achtergrondvragen die met

literatuurstudie zijn beantwoord. De antwoorden hiervan komen uitgebreid aan bod in het

theoretisch kader (hoofdstuk 2), en zullen daarom hier niet behandeld worden. De deelvragen 3 t/m 7 komen wel aan bod in deze paragraaf.

Deelvraag 3 (Wat is de mate van complexiteit binnen de recreatiedomein?) en 4 (Op welke wijze

wordt het recreatiedomein gestuurd? )zullen samen worden genomen, omdat de vragen het

recreatiedomein betreffen.

Het recreatiedomein is geanalyseerd met behulp van de drie clusters om de mate van complexiteit te duiden en daarnaast is het recreatiedomein in verband gebracht met de sturingsarrangementen die zijn onderscheiden. Uit de analyse blijkt dat het recreatiedomein een zeer complex domein is om een aantal redenen. De eerste reden is dat het recreatiedomein sterk verweven is met andere sectoren. Hierdoor zijn er vaak veel actoren bij betrokken die veel (verschillende) belangen met zich

meebrengen. Logischerwijs vinden er dan ook veel interacties plaats, wat het vraagstuk complex kan maken. Naast de omvang van het vraagstuk, kan het recreatiedomein ook aangemerkt worden als een dynamisch domein. Er hebben zich in de loop van de jaren veranderingen in het speelveld voorgedaan. De macht van de overheid is beperkter geworden en daardoor is het speelveld veranderd. Dit heeft gezorgd voor veel meer dynamiek, omdat meer actoren invloed kunnen uitoefenen. Processen verlopen niet meer lineair maar cyclisch, waardoor de dynamiek toeneemt. Ook zijn er meer toe- en uittredende actoren, waardoor visies en belangen voortdurend wijzigen. Om deze reden is het recreatiedomein wederom als zeer complex te duiden. Tot slot is er ook meer onzekerheid binnen het recreatiedomein. Dit ligt eigenlijk in het verlengde van de voorgaande twee clusters. Door de dynamiek en vele actoren is het moeilijk te voorspellen welk effect een bepaalde maatregel of actie heeft. Doordat het vraagstuk minder goed te overzien en te voorspellen is, neemt de onzekerheid toe. Dit maakt het recreatiedomein extra complex. De conclusie is daarom ook, het recreatiedomein is, in termen van Zuidema, et al (2005), te duiden als zeer complex.

De vierde deelvraag gaat over de sturingsvorm die gehanteerd wordt binnen het recreatiedomein. Volgens de veronderstelling die is gedaan in het theoretisch kader, hoort

netwerksturing bij zeer complexe vraagstukken. Er is echter voornamelijk te zien dat gebruik wordt gemaakt van hiërarchische sturing. De overheid stelt kaders aan de hand van wet- en regelgeving. Door de decentralisatie van het recreatieve beleid zijn provincies en gemeenten verantwoordelijk voor het beleid. De provincie stelt kaders door middel van de structuurvisie en de gemeenten stellen kaders met behulp van bestemmingsplannen. Binnen deze kaders is er ruimte om ruimtelijke

investeringen te realiseren en te onderhandelen. Wel is steeds vaker te constateren dat overheden contact zoeken met marktpartijen om ontwikkelingen te realiseren en om het bijbehorende beleid invulling te geven. Echter zijn de overheden eindverantwoordelijk en heeft hiërarchische sturing nog steeds de overhand binnen het recreatiedomein.

5. Wat is de mate van complexiteit en welk sturingsarrangement is er bij de verschillende

casestudies gehanteerd?

Om het veronderstelde verband tussen de mate van complexiteit en het sturingsarrangement te onderzoeken zijn er een drietal casestudies geanalyseerd. Per casestudie is er geanalyseerd welke mate van complexiteit er is, welke mate van sturing gehanteerd wordt en in hoeverre een verband tussen beide begrippen te constateren is.

Figuur 18 Mate van complexiteit in relatie tot het gehanteerde sturingsarrangement

In Figuur 18 is te zien welke mate van complexiteit en welk sturingsarrangement geconstateerd is bij de verschillende casestudies. Kievitsveld en Toverland zijn gekenmerkt als complexe vraagstukken aangezien er relatief redelijk veel actoren op een beperkt aantal schaalniveaus betrokken zijn, en er diverse verschillende belangen en visies zijn bij gewenste ruimtelijke investeringen. Daarnaast is er enige mate van zekerheid en voorspelbaarheid. RGV heeft bijvoorbeeld altijd de mogelijkheid om met de gemeente in gesprek te gaan en plannen/visies te delen. Hierdoor ontstaat een mate van zekerheid en voorspelbaarheid, doordat in de gesprekken bekeken kan worden in hoeverre de visies overeenkomen. Met de uitkomst kan dan rekening gehouden worden en kunnen de plannen op

met veel betrokken actoren. Het is moeilijk om in te schatten in hoeverre acties tot het gewenste effect leiden. Door de verschillende visies, belangen en middelen is het moeilijk om tot realisatie te komen.

De gehanteerde vorm van sturing bij de geselecteerde casestudies is hiërarchische sturing in combinatie met netwerksturing. De overheid stelt kaders waarbinnen ruimtelijke investeringen kunnen plaatsvinden. Deze kaders worden gesteld met behulp van wetgeving, in de vorm van structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast zijn er voornamelijk kenmerken van

netwerksturing te constateren bij de casestudies Kievitsveld en Toverland. Er kan geconcludeerd worden dat het type sturing, bij de casestudies Kievitsveld en Toverland, redelijk aansluit op de mate van complexiteit. Er kan hier dus gesproken worden van een verband tussen beide begrippen. Voor casestudie Strand Horst is te constateren dat de sturingsvorm niet aansluit op de mate van

complexiteit. Echter is er de afgelopen jaren weinig ontwikkeld en is de case aan te merken als faalcase. Hierom hoeft de veronderstelling niet verworpen te worden en is een mogelijk verband niet uitgesloten.

6. Hoe ziet de context/het speelveld van de verschillende casestudies eruit?

Het veronderstelde verband tussen de mate van complexiteit en de sturingsarrangementen is onderzocht in de context van het recreatiedomein. Het is daarom van belang om deze context te analyseren. Dit is gedaan aan de hand van de beleidsarrangementen benadering, omdat de theorie als kapstok kan fungeren zodat het speelveld helder in kaart kan worden gebracht. Er zijn processen geanalyseerd binnen de casestudies, en daarbij is onderscheid gemaakt tussen factoren die het proces positief of negatief beïnvloeden. Dit is gedaan, zodat de factoren herleid kunnen worden tot een bepaald beleidsarrangement. Hierdoor is het mogelijk om de mate van complexiteit en de vorm van sturing te verklaren en in een context te plaatsen. In Figuur 19 zijn de te onderscheiden factoren weergegeven en in de context van de beleidsarrangementen geplaatst.

Arrangement Factor

Actoren Macht en

hulpbronnen

Vigerende regels Vigerende discoursen

Wetgeving Bestemmingsplannen

worden ook gezien als hulpbronnen, waarmee invloed op het proces uitgeoefend kan worden Bestemmingsplannen, structuurvisies en natuurwetgeving werden genoemd als factoren die het proces beïnvloeden

Visie De verschillen in visie kunnen komen door de verschillende belangen van de betrokken actoren Verschillen in discoursen ten aanzien van ontwikkelingen beïnvloed het proces, omdat er onderhandeld dient te worden. Ondernemerschap initiatiefnemer (procesinrichting) Ondernemerschap van de initiatiefnemer wordt gezien als een

belangrijk aspect die van invloed kan zijn op het proces

Ondernemerschap kan zijn uitwerking hebben op visie van de actoren (mate van draagvlak creëren). Beschikbaar stellen capaciteit Het beschikbaar stellen van capaciteit wordt geschaard onder hulpbronnen. Door het beschikbaar stellen van capaciteit kan het proces beïnvloed worden. Het beschikbaar stellen van capaciteit hangt samen met de vraag of er een gedeelde visie is of niet. Bij een gedeelde visie zal er eerder capaciteit beschikbaar worden gesteld. Weestand betrokkenen Weerstand ten aanzien van een plan komt door verschil in belangen

Een gevolg van weerstand tegen een plan kan zijn dat omwonenden zienswijzen tegen een besluit indienen. Zienswijzen worden geschaard onder hulpbronnen die het proces belemmeren

Uit het figuur wordt duidelijk uit welk beleidsarrangement de factoren vandaan komen en hoe het speelveld in elkaar zit. Hierdoor is er een helder overzicht van de context weergegeven waarbinnen het veronderstelde verband tussen de mate van complexiteit en de sturingsarrangementen wordt onderzocht.

7. In hoeverre sluit de manier van sturen aan op de mate van complexiteit?

De onderzochte casestudies kunnen aangemerkt worden als complexe en zeer complexe

vraagstukken. In Figuur 20 is te zien dat er wordt verondersteld dat bij complexe vraagstukken, een combinatie van hiërarchische- netwerksturing het meest effectief is. Bij zeer complexe vraagstukken zou netwerksturing voor de hand liggen. Bij casestudie Kievitsveld en Toverland is het vraagstuk complex. Daarbij is geconstateerd dat er voornamelijk hiërarchische sturing plaatsvindt, maar er ook kenmerken van netwerksturing te constateren zijn. De sturingsvorm sluit dus redelijk aan bij de mate van complexiteit. Bij casestudie Strand Horst is het vraagstuk zeer complex. De vorm van sturing die gehanteerd wordt is voornamelijk hiërarchische sturing. Er kan dus geconcludeerd worden dat de veronderstelde vorm van sturing niet aansluit bij de mate van complexiteit.

Figuur 20 Mate van complexiteit en de veronderstelde vorm van sturing

Beantwoording hoofdvraag: In hoeverre is er een verband tussen de mate van complexiteit in relatie

tot ruimtelijke investeringen, zoals die ervaren wordt door recreatieondernemers, en de wijze waarop het ruimtelijk beleid in het recreatiedomein wordt vormgegeven/gestuurd?

Er kan geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen de mate van complexiteit en de gekozen sturingsarrangementen. Dit blijkt uit de analyse van de casestudies waar een sturingsvorm wordt gekozen bij een bepaalde mate van complexiteit binnen het recreatiedomein. De casestudies zijn aan te merken als complex en zeer complex. Daarbij wordt voornamelijk hierarchische sturing in

combinatie met netwerksturing gebruikt om ruimtelijke investeringen te sturen. In twee van de drie casestudies (Kievitsveld en Toverland) heeft dit geleid tot de realisatie van uitbreidingen en

ontwikkelingen. Bij casestudie strand Horst kan gesteld worden dat de vorm van sturing niet past bij de mate van complexiteit. Er wordt voornamelijk hierarchisch gestuurd, terwijl het gaat om een zeer complex vraagstuk. De sturingsvorm is te weinig flexibel om de dynamiek, de onzekerheid en omvang van de vraagstukken te beantwoorden. Ruimtelijke investeringen worden echter ook erg moeizaam ervaren door de marktpartijen. Om die redenen kan de veronderstelling niet verworpen worden, omdat de vorm van sturing niet past bij de mate van complexiteit. Er is dus wel degelijk een verband tussen beide elementen binnen de onderzochte casestudies en dat hebben de geanalyseerde casestudies aangetoond, aangezien de ontwikkelingen met succes zijn gerealiseerd. De ruimtelijke relevantie betreft het gevolg van het niet goed aansluiten van de gekozen sturingsvorm op de mate van complexiteit. Omdat er geconcludeerd kan worden dat er een verband aanwezig is, kan het gevolg zijn dat recreatiebedrijven het hoofd niet boven water kunnen houden. Dit kan verstening van het landschap tot gevolg hebben. Doorgaans komt dit de ruimtelijke kwaliteit niet ten goede.