• No results found

Beantwoording van de deelvragen

In document De kanteling in de zorg (pagina 101-104)

6. Conclusie

6.2. Beantwoording van de deelvragen

Met de stelselwijzigingen heeft het sociaal domein een ander gezicht gekregen. De eerste deelvraag heeft aandacht besteed aan wat de 3 D’s betekenen voor het netwerk van de gemeente Arnhem op het gebied van de jeugdzorg, langdurige en ouderenzorg, en werk en inkomen. De decentralisaties hebben geresulteerd in een verschuiving in de posities, het omgooien van de regulering en een kanteling in de structuur van het omringende netwerk. Daaropvolgend is gekeken naar hoe de gemeente Arnhem hier invulling aan geeft. In haar visie geeft zij aan het stelsel opnieuw te willen opbouwen, opdat het voor zowel burgers als organisaties eenvoudiger en overzichtelijker wordt. Om dit te verwezenlijken wil de gemeente op een gelijkwaardige manier samenwerken met de betrokken partijen, van professionele organisaties en regiogemeenten tot wijk- en buurtplatformen.

Voor de tweede deelvraag zijn de centrale begrippen verkend: co-creatie en netwerkconstituering (ook wel netwerkvorming of netwerkstructurering genoemd). Netwerkconstituering vindt plaats bij de opbouw en organisatie van het netwerk waarbinnen de onderlinge interactieprocessen zich afspelen. Co-creatie (van waarde) is omschreven als een fase waarbij belanghebbenden voorafgaand aan het productieproces – i.e. de dienstverlening van zorg en ondersteuning – meedenken en input leveren op een open en gelijkwaardige manier. Beargumenteerd is dat co-creatie net als netwerkconstituering in feite een proces op zichzelf is, aangezien in interactie de onderliggende

102

waarde of basis voor (netwerk)samenwerking wordt ‘geproduceerd’. De elementen die ten grondslag liggen aan de twee theoretische begrippen tonen veel overeenkomsten. Co-creatie duidt op gelijkwaardige samenwerking waarbij openheid, transparantie, wederkerigheid en creativiteit centraal staan. Netwerksamenwerking kan in vele verschillende vormen plaatsvinden, maar de voornaamste kernwaarden zijn vertrouwen, het opbouwen van duurzame relaties en het nastreven van een gezamenlijke doelstelling. Onderling kunnen netwerken verschillen. Het ene netwerk is bijvoorbeeld horizontaler opgebouwd dan het ander. In dat opzicht wordt in deze thesis gesteld dat co-creatie een concretere invulling is van het bredere concept netwerkconstituering.

Op basis van bestudeerde beleidsdocumenten en de met het onderzoek verzamelde data konden de verschillende actoren worden geïdentificeerd die betrokken zijn bij de veranderingen binnen het sociaal domein. In deze thesis betreffen dit de volgende partijen: professionele organisaties (zorg- en welzijnsinstellingen), belangenorganisaties, burgerorganisaties (e.g. buurtplatformen, bewonersoverleggen) en gemeenten binnen de regio. Betrokkenen gaven aan dat zij daarnaast ook werkgevers en het onderwijs als belangrijke partners zien die een grote rol spelen of kunnen spelen.

Om te bepalen in hoeverre partijen bereid en in staat zijn te participeren in co-creatie zijn de percepties van de betrokkenen in kaart gebracht. Allereerst wordt geconcludeerd dat actoren de meerwaarde inzien van samenwerking en de gedachte achter het initiatief ondersteunen. Tegelijkertijd zijn er her en der wat mitsen en maren te horen. Partijen lijken daarnaast wat terughoudend te zijn in het zich openstellen voor elkaar. Ook wordt gezien dat veel professionele organisaties en gemeenten nog moeite hebben met de nieuwe denk- en werkwijzen in het gekantelde stelsel. Toch is er wel vertrouwen dat het merendeel van de betrokkenen zich zal inzetten om van de transitie en transformatie een succes te maken. Daarentegen worden er ook risico’s gezien in de manier waarop het proces momenteel wordt aangevlogen. Actoren zijn dus bereid om te participeren, maar geven aan dat er wel een aantal dingen moet veranderen wil co-creatie gaan werken zoals beoogd.

De vijfde deelvraag behandelde de kwestie van in hoeverre partijen de capaciteit (denken te) hebben om te participeren. Om te beginnen geeft het gros van de betrokkenen aan dat zij te weinig ruimte en vrijheid hebben om de nodige vernieuwingen te kunnen realiseren. Bovendien is er behoefte aan (meer) ondersteuning bij het vormen van initiatieven en het ontwikkelen van (netwerk)kennis en (netwerk)vaardigheden. Daarnaast wordt het beleid en de achterliggende visie vooralsnog van boven naar beneden overgebracht, in plaats van in interactie gecommuniceerd. Van een werkelijk gelijkwaardig proces kan daarom volgens velen nog niet worden gesproken. Hoewel de bereidheid

103

dus groot is, blijkt de (gepercipieerde) capaciteit om te participeren een stuk minder omvangrijk te zijn.

De meeste aanbieders zijn dermate afhankelijk van de gemeente als financier en opdrachtgever dat zij niet anders kunnen dan participeren. Veel van hen hebben echter wel een aantal kritiekpunten met betrekking tot het verloop van het proces. Zij zullen een vermijdende strategie hanteren. Vanwege hun genoemde afhankelijkheid zullen aanbieders het proces namelijk niet zo snel willen tegenwerken. Toch hebben professionele organisaties een groot belang bij het proces, waardoor kan worden aangenomen dat een coöperatieve strategie uiteindelijk de voorkeur zal hebben. Aangezien de gemeente wordt gezien als degene die de faciliterende rol op zich dient te nemen zullen aanbieders niet voor deze strategie gaan. Burgerorganisaties die relatief veel zorgbehoeftigen vertegenwoordigen zullen een coöperatieve strategie willen hanteren. Daarentegen is er ook een grote kans dat een passieve houding wordt aangenomen, vanwege de ervaring onder betrokkenen dat er nog te weinig wordt gedaan met burgerparticipatie. Bovendien beschikken zij doorgaans niet over de nodige middelen voor een conflictueuze strategie. Buurt- en wijkplatformen hebben een stuk minder te maken met de afhankelijkheid van de gemeente, waardoor een enkele burgerorganisatie die een sterk kritische houding heeft zelfs haar eigen weg zal kiezen. De strategiekeuze van belangenorganisaties zal voor een deel afhangen van de preferenties van wie zij vertegenwoordigen. Zij zullen echter voornamelijk voor een faciliterende rol gaan. De betrokken regiogemeenten nemen in de meeste gevallen een actieve houding aan. Zij zijn immers genoodzaakt om een zorgaanbod te organiseren voor hun inwoners. Vooral de kleinere buurtgemeenten zullen daarom voor een coöperatieve strategie gaan. Lokale overheden die wat minder zitten te wachten op Arnhem als kartrekker en een wat sterkere positie hebben kunnen er mogelijk voor kiezen om het conflict aan te gaan, hoewel het aannemelijker is dat zij in dat geval samenwerking met andere gemeenten zullen opzoeken.

In de volgende paragraaf wordt een antwoord gegeven op de hoofdvraag. Deze zal volgen uit het bovenstaande overzicht van wat in deze thesis is gedaan en onderzocht. Tevens wordt benoemd welke invloedsfactoren het meest van belang zijn voor co-creatie binnen het Arnhemse sociaal domein.

104

In document De kanteling in de zorg (pagina 101-104)