• No results found

6. Conclusie, aanbevelingen en reflectie

6.3 Beantwoording centrale vraagstelling

Het doel van dit onderzoek is om een bijdrage te leveren aan het verminderen van de bestuurlijke drukte door het voorstel van het centraal opdrachtgeverschap vooraf te evalueren. Daarbij is er gelet op de verschillende aansturingsrelaties en welke risico’s er in de literatuur staan beschreven. Om hierin praktisch inzicht te krijgen is empirisch onderzoek verricht bij de cases van P-Direkt, FM-

Haaglanden en SSC-ICT Haaglanden. De hoofdvraag die ten grondslag ligt aan dit onderzoek luidt:

Onder welke voorwaarden kan het beoogde centraal opdrachtgeverschap van generieke bedrijfsvoeringsdiensten succesvol worden vormgegeven binnen de rijksdienst?

Antwoord op de centrale vraagstelling

De belangrijkste voorwaarden waaronder het centraal opdrachtgeverschap succesvol kan worden vormgegeven is wanneer betrokken partijen actief deel uitmaken van het bestuursmodel en met elkaar verbonden zijn. Een verdergaande samenwerking is mogelijk wanneer overeenkomstige keuzes worden gemaakt voor een levensvatbare stewardshiprelatie. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat hier nog geen sprake van is waardoor de uitgangspunten van de beleids- documenten niet stroken met de ervaren praktijk. Er wordt namelijk bij voorbaat verondersteld dat het werken op basis van wederzijds vertrouwen afdwingbaar is (een passiviteit). In de praktijk is dit niet mogelijk. Zoals ook het eeuwenoude gezegde ons leert komt vertrouwen te voet én gaat te paard. Dus zal er allereerst geïnvesteerd moeten worden in vertrouwen (een activiteit). Betrokken partijen moeten daarbij in dezelfde levensfase zitten voordat er een beweging wordt gemaakt naar een eenvoudigere governance-structuur. Dit is echter problematisch omdat ten eerste de SSO’s juist steeds meer departementen bedienen die later of eerder zijn aangehaakt. Ten tweede worden er verschillende, soms conflicterende doelen nagestreefd. Niet bij uitzondering, maar als regel. De oorzaak hiervan zijn de gelegitimeerde verschillen tussen de departementen door de ministeriële verantwoordelijkheid. Oftewel de uiteenlopende waarden en belangen zijn geïnstitutionaliseerd in de bestaande departementale indeling en worden door politieke bestuurders geborgd.

De voorwaarden waaronder het centraal opdrachtgeverschap van generieke bedrijfsvoerings- diensten succesvol kan worden vormgegeven is wanneer er oog is voor deze diversiteit en de verschillende (soms tegenstrijdige) waarden en belangen niet zomaar bijeengepakt worden. Er moeten mogelijkheden bestaan om (waar nodig) het overleg juist uit te breiden om de verschillen bespreekbaar te maken. Hoewel er binnen de beleidsdocumenten rekening wordt gehouden met de betrokken partijen, kan er door het vormen van een bestuurlijk overleg en een afnemersberaad te simpel worden gedacht over inspraak en controlefuncties. Hierdoor kan er mogelijk een disbalans

ontstaan met als resultaat potentiële conflicten die beslecht moeten worden. Wanneer partijen benadeeld worden is de kans aanwezig dat er zelfstandig informele (informatie)constructen worden gebouwd om invloed uit te oefenen op de SSO’s, dan wel de departementen. De centraal opdracht- gever heeft hierin een ‘rechte rug’ nodig om bij misstanden niet direct op eigen gelegenheid aan te sturen. De oplossingsrichting is dat het naar elkaar toegroeien tijd nodig heeft, waarbij instemming en draagvlak nodig is van de betrokken partijen. Soms is hiervoor een intensievere afstemming nodig of moeten meer dan twee departementen aansluiten bij het bestuurlijk overleg. Dit zal in eerste instantie niet bijdragen aan minder bestuurlijke drukte. Maar wanneer diversiteit wordt genegeerd is er mogelijkerwijs een kans op het effect van communicerende vaten: minder formele overleggen, maar een toename van informele overleggen en daarmee kan tevens het wantrouwen groeien naar het formele overleg. Bovendien zijn informele overleggen voor een centraal opdrachtgever moeilijk toegankelijk. Per saldo heeft dit een negatief effect op de bestuurlijke drukte en moet er opgepast worden dat de beweging van het centraal opdrachtgeverschap niet te vroeg komt en de vastgestelde risico’s zich niet daadwerkelijk voordoen in de praktijk.

Een belangrijke kanttekening is hier op zijn plaats. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat bij generieke dienstverlening, die eenduidig is te interpreteren door de afnemers (departementen), de nieuwe governance-structuur met daarin de centraal opdrachtgever tot een succes kan worden en daadwerkelijk kan bijdragen aan het verminderen van de bestuurlijke drukte. Over het algemeen zijn de betrokken partijen voorstander over de ontwikkelingen rondom SSO’s en SGO5. Er wordt bovendien aangegeven dat er gestart kan worden met pilots binnen de domeinen waar sprake is van stabiele (gestandaardiseerde) operationele processen en waar erkenning is voor de professionaliteit van de SSO. Op dit moment zijn de cases van P-Direkt en FM-Haaglanden min of meer op hetzelfde niveau en is het volgens sleutelfiguren logisch om ook hier te starten met pilots. Binnen andere domeinen is de volwassenheid (nog) onvoldoende om te kunnen starten met de nieuwe governance- structuur. Samengevat: om het volledige transitieproces in goede banen te leiden is er extra aandacht nodig voor departementen die in een afwijkende levensfasen zitten of later aangehaakt zijn bij de SSO’s. Daarnaast zijn er SSO’s die later zijn opgericht, of niet op hetzelfde niveau zitten dan andere SSO’s. Die SSO’s vragen eveneens om extra aandacht. De bestuurlijke drukte in de vorm van overleg en afstemming dient dus nog een functie die niet zomaar weggesneden kan worden. Wanneer dit wél het geval is, kan dit mogelijk resulteren in conflicterende- of verstoorde relaties wat vervolgens kan leiden tot een disbalans in het bestuurlijk overleg. De oplossingsrichting voor de vastgestelde risico’s is het samen met elkaar optrekken en daarbij een focus op standaardisatie en harmonisatie van de ondersteunende bedrijfsvoeringsdiensten. Hierdoor kan wederzijds vertrouwen ontstaan dat past bij een verdergaande samenwerking van een stewardshiprelatie, en tenslotte bijdraagt aan een succesvolle vormgeving van het centraal opdrachtgeverschap.