• No results found

Beantwoording centrale vraag

In document Box 3 op de schop? (pagina 43-52)

In deze scriptie is onderzocht of en hoe de huidige systematiek van de forfaitaire vermogensrendementsheffing aan verandering toe is. Hierbij is getracht een passend

alternatief uit het buitenland te vinden voor deze heffing. De centrale vraag van deze scriptie luidt:

Is de huidige systematiek van de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3 in de zin van het Europeesrechtelijk eigendomsrecht houdbaar en zijn er passende buitenlandse alternatieven?

Het huidige systeem van de forfaitaire vermogensrendementsheffing in de Wet IB 2001 houdt geen rekening met het werkelijk rendement of de werkelijke vermogenssamenstelling. De heffing in box 3 gaat uit van een forfaitair rendement behaald over een fictieve

vermogensmix. Met inachtneming hiervan, bestaat de vraag of de forfaitaire

vermogensrendementsheffing onverenigbaar is met art. 1 EP EVRM. Naar mijn mening is de huidige forfaitaire vermogensrendementsheffing op stelselniveau onverenigbaar met art. 1 EP EVRM omdat het forfaitair rendement op de lange termijn onhaalbaar kan zijn, met name voor de vermogende spaarder. Spaarvermogen kan door de fictieve vermogensmix als

beleggingsvermogen worden verondersteld. Indien de belastingplichtige geconfronteerd wordt met een individuele buitensporige last, staat onverenigbaarheid met art. 1 EP EVRM vast. Ten tweede kent de forfaitaire vermogensrendementsheffing per 2017 een stapeling van ficties, hetgeen in strijd is met het bepaalde in de Hoge Raad op 24 april 2015, BNB 2015/175. Indien het forfaitair rendement ten minste 10% afwijkt van het werkelijk rendement is daadwerkelijk sprake van onverenigbaarheid met art. 1 EP EVRM. Gezien deze kans

aanzienlijk aanwezig is, acht ik de forfaitaire vermogensrendementsheffing onhoudbaar in de zin van het Europeesrechtelijk eigendomsrecht.

Om tegemoet te komen aan het onrechtvaardige gevoel dat de forfaitaire

vermogensrendementsheffing bij de belastingplichtige achterlaat, heeft het Kabinet-Rutte II sinds 2016 onderzoek gedaan naar diverse alternatieven. Hier is echter geen beduidende oplossing uitgekomen. Op 15 april 2019168 heeft de Staatssecretaris van Financiën de

uitwerking van een dergelijk systeem doorgeschoven naar het volgend kabinet. Het is

duidelijk dat dit niet het belangrijkste agenda punt betreft voor de wetgever. Daarom zie ik de mogelijkheid over de grens te zoeken naar een passend alternatief. De fiscale behandeling van het inkomen uit vermogen van Denemarken, Noorwegen, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten zijn onderzocht op de benadering van het werkelijk rendement en uitvoeringsaspecten. Denemarken, Noorwegen en de Verenigde Staten maken gebruik van een

vermogenswinstbelasting welke het werkelijk rendement deels benadert.

Naar mijn mening is een passend alternatief voor de Nederlandse box 3-heffing een combinatie tussen de vermogenswinstbelasting en onroerendzaakbelasting over onroerend goed (niet zijnde de eigen woning) uit Denemarken. Daarbij zijn ook uitvoeringsaspecten op het gebied van automatisering uit Denemarken en de Noorse VIA van belang. Door de mogelijkheid tot kostenaftrek en verliesverrekening wordt het werkelijk rendement goed benaderd. Bij invoering van de onroerendzaakbelasting worden niet alleen het gerealiseerde inkomen uit vermogen in de heffing betrokken. Ook de ongerealiseerde waardeaangroei van onroerend goed wordt belast, wat lijkt op de soort vermogenswinstbelasting wat de wetgever eerder niet geschikt achtte.169 Eventuele uitvoeringsproblemen worden getackeld door

invoering van een bronheffing zoals men deze kent in Denemarken. Op die manier verschuift de administratieve last voor wat betreft binnenlandse vermogensbestanddelen van de

belastingplichtige naar de uitkerende bank of financiële instelling. Met behulp van de Noorse VIA en de Deense geautomatiseerde systemen wordt belastingontwijking tegengaan omdat vermogenswinsten automatisch worden berekend. Dit is een passend alternatief voor de Nederlandse box 3-heffing, omdat een vermogenswinstbelasting aansluiting vindt bij de werkelijkheid en daarom een eenvoudige heffing is. De belastingplichtige zal zich niet langer het slachtoffer voelen van een onrechtvaardige regeling wanneer bovenstaande alternatief in Nederland toepassing krijgt.

Dit alternatief past goed in Nederland, omdat deze ook verenigbaar is met art. 1 EP EVRM. Aangezien een vermogenswinstbelasting aansluit bij het werkelijk rendement op het

realisatiemoment, kan mijns inziens geen sprake zijn van onhaalbaarheid van het rendement op de lange termijn. Ook is de kans op een individuele buitensporige last weggenomen door de onmogelijkheid van een confiscatoire uitwerking. Daarmee kom ik tot de conclusie dat dit

voorgenoemde alternatief daadwerkelijk past in Nederland als heffing met betrekking tot vermogen.

Literatuurlijst

Boeken

Dusarduijn 2015

S.M.H. Dusarduijn, De rechtsfictie in de inkomstenbelasting (diss. Tilburg Universiteit), Enschede: Gildeprint 2015.

Head & Krever 2009

J.G. Head & R.E. Krever, Tax Reform in the 21st Century. A volume in the memory of Richard

Musgrave, Alphen a/d Rijn: Kluwer Law International 2009.

Heithuis, Kavelaars & Schuver 2019

E.J.W. Heithuis, P. Kavelaars & B.F. Schuver, Inkomstenbelasting: inclusief hoofdzaken loonbelasting en premieheffing, Deventer: Kluwer 2019.

Marres, Mol-Verver & Van der streek 2018

O.C.R. Marres, S.J. Mol-Verder & J.L. van de Streek (red.), Hoofdzaken belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2018.

Tijdschriftartikelen

Alink, Vp-bulletin 2016/55

E. Alink, ‘Vermogensrendementsheffing (on)houdbaar?’, Vp-bulletin 2016/55.

Bruijsten, NTFR-B 2016/28

C. Bruijsten, ‘Vermogensrendementsheffing: inbreuk op het ongestoord genot van eigendom?’, NTFR-B 2016/28.

Heithuis, V-N 2016/59.0

E.J.W. Heithuis, ‘Box 3: Quo Vadis?’, V-N 2016/59.0

Heithuis, WFR 2019/63

Kavelaars, NTFR 2008/1303

P. Kavelaars, ‘Het rammelt en rommelt’, NTFR 2008/1303.

Kavelaars, WFR 2016/131

P. Kavelaars, ‘Van box 3 naar een vermogensmutatieheffing’, WFR 2016/131.

Kavelaars, WFR 2016/192

P. Kavelaars, ‘Belastingplan 2017 en de inkomenssfeer’, WFR 2016/192.

Ligtenberg e.a., FUTD 2019-1089

M.T.J.M.C. Ligtenberg, S.C.M. Oomens, A.N.C. Ligtenberg, C.J.A. van Rumpt, ‘Verder onderzoek naar heffing werkelijk rendement box III’, FUTD 2019-1089.

Redactie Vakstudie Nieuws, V-N 2019/9.7

Redactie Vakstudie Nieuws, V-N 2019/9.7.

De Reus, WFR 2018/47

M.M. de Reus, ‘De toekomst van box 3’, WFR 2018/47.

Stevens, WFR 2015/1172

S.A. Stevens, ‘De voorgestelde aanpassingen in box 3 en de eigen woning’, WFR 2015/1172.

Stevens, WFR 2018/178

L.G.M. Stevens, ‘Staatsfonds voor box 3-slachtoffers’, WFR 2018/178.

Thomas, FTV 2018/21

E. Thomas, ‘Box III en het Eerste Protocol bij het EVRM op regelgevend niveau: een andere uitkomst denkbaar’, FTV 2018/21.

Vording, WFR 2016/191

H. Vording, ‘Fiscale beleidsnotities 2017’, WFR 2016/191.

Wattel, NJB 2018/205

Wijtvliet, WFR 2014/930

L.W.D. Wijtvliet, ‘Vermogensbelasting: over gif, ongelijkheid en blind geloof in de heilzame werking van belastingen’, WFR 2014/930.

Commentaren

Ambagtsheer-Pakarinen 2019

L. Ambagtsheer-Pakarinen, Denmark – Individual Taxation, Amsterdam: IBFD (online).

Holmes 2019

K. Holmes, New Zealand – Individual Taxation, Wellington: IBFD (online).

Holstad & Øtsby Holtar 2019

A. Holstad & C. Øtsby Holtar, Norway – Individual Taxation, Oslo: IBFD (online).

Van Kempen 2018

M.L.M. van Kempen, De grondslag van de inkomstenbelasting, Cursus Belastingrecht IB.0.0.1, 2018.

Rienstra 2019

J.G. Rienstra, United States – Individual Taxation, Amsterdam: IBFD (online).

Vakstudie inkomstenbelasting 2019

Vakstudie inkomstenbelasting, art. 5.2 Wet IB 2001, aant. 5, Deventer: Wolters Kluwer (online).

Rechtspraak

Hoge Raad 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2756, BNB 1999/271. Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0664, BNB 2011/298.

Hoge Raad 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:812, BNB 2015/174, m. nt. E.J.W. Heithuis. Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1171, BNB 2015/175, m nt. E.J.W. Heithuis. Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1129, BNB 2016/177, m. nt. E.J.W. Heithuis. Hoge Raad 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:511, BNB 2018/137, m. nt. M.R.T Pauwels.

Hoge Raad 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019: 816, V-N Vandaag 2019/1378.

Parlementaire stukken

Kamerstukken II 1997/1998, 25 810, nr. 2. Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3. Kamerstukken II 2015/2016, 34 302, nr. 3. Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 6. Kamerstukken II 2017/2018, 34 785, nr. 8. Kamerstukken II 2018/2019, 35 000 IX, nr. 4.

Besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/903M, Stcrt 2015, 18400, V-N 2015/44.6. Besluit van 7 juli 2018, nr. 2018-1277, Stcrt. 2018, 39781, V-N 2018/39.8.

Besluit van 18 april 2019, nr. 2019-8322, Stcrt. 2019,23335, V-N 2019/21.5.

Brief Staatssecretaris van Financiën van 9 juni 2017, nr. 2017-0000103186. Brief Staatssecretaris van Financiën van 7 februari 2019, nr. 2019-0000012408. Brief Staatssecretaris van Financiën van 15 april 2019, nr. 2019-0000063014. Brief Staatssecretaris van Financiën van 15 april 2019, nr. 2019-0000062470.

Voortgangsrapportage box 3 van 20 september 2016, bijlage 783311 bij Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 6.

Internationaal onderzoek box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 6. Keuzedocument box 3, bijlage bij brief Staatssecretaris van Financiën van 9 juni 2017, nr. 2017-0000103186.

Bijstellingsregeling directe belastingen 2019, 31 december 2019, nr. 69665.

Regeerakkoord 2017-2021, ‘Vertrouwen in de toekomst’, 10 oktober 2017.

Nieuws

Redactie, Financieel Dagblad 20 september 2016

Redactie, ‘Belasten werkelijke vermogensrendementen is mogelijk’, Financieel Dagblad, 20 september 2016.

Bijlage 1

Tabel 1: Voordeel uit sparen en beleggen in 2019.170

Schijf Vanaf Niet meer

dan

Spaardeel Beleggingsdeel Forfaitair

rendement

1 € 0 € 71.650 67% 33% 1,94%

2 € 71.650 € 989.736 21% 79% 4,45%

3 € 989.736 - 0% 100% 5,60%

Tabel 2: Overzicht forfaitair rendement op sparen, periode 2017 tot en met 2019.171

Belastingjaar Periode Van

Periode Tot

Forfaitair rendement sparen

2017 2011 2015 1,63%

2018 Juli 2016 Juni 2017 0,36%

2019 Juli 2017 Juni 2018 0,13%

Tabel 3: Overzicht langetermijnrendement en forfaitair rendement beleggen, periode 2017 tot en met 2019. Onroerende zaken (53%) Aandelen (33%) Obligaties (14%) Langetermijnrendement Beleggen (100%) Weging jaar Jaarrendement 2015 2,79% 5,45% 0,69% 2016 5,08% 7,90% 0,29% 2017 7,53% 13,72% 0,52% Belastingjaar 170 Zie art. 5.2 Wet IB 2001.

Langetermijn- rendement

2017 4,15% 8,06% 3,78% 5,39%

2018 4,21% 8,05% 3,55% 5,38%

2019 4,43% 8,43% 3,35% 5,60%

Tabel 4: voordeel uit sparen en beleggen in 2017, 2018 en 2019

2017

Schijf Vanaf Niet meer

dan Spaardeel (1,63%) Beleggingsdeel (5,39%) Forfaitair rendement 1 € 0 € 75.000 67% 33% 2,87% 2 € 75.000 € 975.000 21% 79% 4,60% 3 € 975.000 - 0% 100% 5,39% 2018

Schijf Vanaf Niet meer

dan Spaardeel (0,36%) Beleggingsdeel (5,38%) Forfaitair rendement 1 € 0 € 70.800 67% 33% 2,01% 2 € 70.800 € 978.000 21% 79% 4,33% 3 € 978.000 - 0% 100% 5,38% 2019

Schijf Vanaf Niet meer

dan Spaardeel (0,13%) Beleggingsdeel (5,60%) Forfaitair rendement 1 € 0 € 71.650 67% 33% 1,94% 2 € 71.650 € 989.736 21% 79% 4,45% 3 € 989.736 - 0% 100% 5,60%

In document Box 3 op de schop? (pagina 43-52)

GERELATEERDE DOCUMENTEN