• No results found

3. Resultaten

3.2 Beïnvloedende factoren op de taalverwerving in het Engels

Tabel 5 toont verschillen tussen de spontane taal uitgelokt met plaatjes (ST-PL) en de semi-spontane taal uitgelokt door open vragen (ST-OV) bij kinderen met een TOS. Bij de ST-PL konden de participanten maximaal zes zinnen formuleren en bij de ST-OV was er geen limiet, waardoor er tien keer zoveel zinnen waren geproduceerd. Gekeken naar het gemiddelde aantal zinnen met code-switching in beide taken ten opzichte van het gemiddelde van het totaal aantal geformuleerde zinnen, komen er meer zinnen met code-switching voor bij de OV (M = 7.59 van 18.37 totaal) dan bij de ST-PL (M = 2.67 zinnen van 5.93 totaal). Deze verhouding is ook zichtbaar in het totaal aantal code-switches (M = 14.89 bij ST-OV en M = 5.15 bij ST-PL).

Een ander verschil is te zien in de MLU (inclusief code-switches) en MLU Engels. De TOS-participanten produceren bij de ST-PL zinnen inclusief code-switches met een gemiddelde lengte van 6.08 woorden. Wanneer de zinnen volledig Engels zijn is de gemiddelde lengte 6.02 woorden. Bij de ST-OV is de MLU (inclusief code-switches) gemiddeld 4.20 woorden en de MLU Engels 3.48 woorden. De TOS-participanten maken langere zinnen bij de ST-PL. In het algemeen maken zij langere zinnen met code-switches, dan volledig Engelse zinnen. Wat de MLUL betreft, de gemiddelde lengte van de vijf langste zinnen in de ST-OV (M = 5.66) is korter dan de MLU Engels van de ST-PL (M = 6.02). Een laatste verschil verhoudt zich tussen beide taken in de verhouding Nederlands/Engels. Bij de ST-PL wordt gemiddeld 15.56% Nederlands gebruikt, terwijl dit bij de ST-OV 34.78% is.

3.2 Beïnvloedende factoren op de taalverwerving in het Engels

Het tweede onderdeel van het onderzoek was gericht op het berekenen van de correlaties tussen de testprestaties van de TOS-participanten en de mogelijk beïnvloedende factoren op het leren van het Engels als vreemde taal. Ook werd gekeken naar de correlaties tussen twee maten (MLU en verhouding NL/EN) uit de semigestructureerde taalanalyse en de mogelijk beïnvloedende factoren. Voor vreemdetaalaanbod en motivatie werden correlaties verwacht, omdat deze twee factoren volgens verschillende onderzoekers van invloed zijn op het leren van een vreemde taal (zoals besproken in paragraaf 1.4). Tabel 5 toont de waarden van de Spearman’s rho en de bijbehorende p-waarden bij de factoren vreemdetaalaanbod en motivatie. Het significantieniveau ligt op .007. Dit is tot stand gekomen door het toepassen van een Bonferroni correctie, waarbij het eerste niveau (p = <0.05) werd gedeeld door het aantal vergelijkingen. Hierdoor werd de grotere kans op het vinden van een toevallig significant resultaat bij het uitvoeren meerdere vergelijkingen gecorrigeerd. Voordat er wordt ingegaan op de gevonden correlaties zal de spreiding van de beïnvloedende factoren

vreemdetaalaanbod en motivatie worden besproken.

Het beeld dat gevormd is van vreemdetaalaanbod en motivatie bij kinderen met een TOS is gebaseerd op een zes-punts Likertschaal lopend van nooit, nauwelijks, soms, meestal, vaak tot altijd. Bij vreemdetaalaabod varieert de mate waarin de participanten met een TOS thuis en buitenshuis met

32 Engels in aanraking komen, via de computer of telefoon of via het lezen van Engelse teksten van nooit tot meestal (1-4). Bij motivatie is een groter spreiding zichtbaar. De mate van het belang om het Engels te leren en het plezier dat de kinderen met een TOS ervaren in het Engels varieert van nauwelijks tot altijd (2-6).

Tabel 6. Correlaties tussen beïnvloedende factoren en Engelse tests

Vreemdetaalaanbod Motivatie

binnen school buiten school Participant ouders

(beoordeeld door participant) PPVT r = .464 (p = .015) r = .446 (p = .020) r = .184 (p = .359) r = -.322 (p = .101) CELF-5 SS r = .394 (p = .042) r = .407 (p = .035) r = .167 (p = .406) r = -.293 (p = .137) CELF-5 WS r = .381 (p = .050) r = .350 (p = .074) r = .255 (p = .200) r = -.283 (p = .152) MLU CELF-4 FS* r = .222 (p = .320) r = .421 (p = .051) r = .343 (p = .118) r = -.274 (p = .217) MLU semi-spontane taal r = .654 (p = <.001)* r = .423 (p = .028) r = .241 (p = .225) r = -.398 (p = .040) Verhouding NL/EN

CELF-4 FS*

r = -.501 (p = .008) r = -.431 (p = .025) r = -.330 (p = .093) r = .352 (p = .072) Verhouding NL/EN

semi-spontane taal

r = -.727 (p = <.001)* r = -.453 (p = .018) r = -.363 (p = .063) r = .246 (p = .216) Noot. * De CELF-4 FS staat voor de semi-spontane taal uitgelokt met plaatjes. Tot ‘binnen school’ behoort de hoeveelheid Engels in minuten en tot ‘buiten school’ behoren de gemiddelden van vraag één tot en met zestien uit de vragenlijst. Tot ‘ouders’ behoren de gemiddelden van vraag twintig en eenentwintig en zijn beoordeeld door de participant. MLU Engels = mean length of utterances.

Gekeken naar de correlatie tussen vreemdetaalaanbod binnen school (het aantal minuten Engels) en de behaalde scores op de Engelse tests (PPVT, CELF-5 SS, CELF-5 WS) werden matige positieve correlaties gevonden die geen van allen significant waren (PPVT: r = .464, p = .015; CELF-5 SS: r = .394,

p = .042; CELF-5 WS: r = .381, p = .050). Het aantal minuten Engels op school correleerde laag en niet

significant met de mean length of utterance (MLU) van de CELF-4 FS (r = .222, p = .320). Het correleerde wel significant hoog met de MLU van de semi-spontane taal (r = .654, p = <.001). Er was net geen matige en significante correlatie (r= -.501, p = .008) tussen het aantal minuten Engels en de verhouding Nederlands/Engels op de CELF-4 FS. Voor de verhouding Nederlands/Engels tijdens de semi-spontane taal en het aantal minuten Engels op school gold een significante negatief hoge correlatie (r = -.727, p = <.001). Vreemdetaalaanbod binnen school draagt positief bij aan de scores op de Engelse taalvaardigheidstests, evenals aan de lengte van de zinnen. Ook vermindert vreemdetaalaanbod het percentage Nederlands in de Engelse zinnen. Maar doordat er geen significante verschillen zijn gevonden, afgezien van de MLU semi-spontane taal en de verhouding NL/En van de semi-spontane taal, kan niet geconcludeerd worden dat de verschillen tussen de participanten met een TOS in de Engelse taalvaardigheid (zoals gevonden bij het eerste deel van de resultaten) te maken hebben met vreemdetaalaanbod.

Voor de ervaring met het Engels buiten school (gebaseerd op zestien vragen) waren ook verschillende correlaties gevonden. Zo werden er matige, niet significante positieve correlaties

33 gevonden met zowel de PPVT (r = .446, p = .020), de CELF-5 SS (r = .407, p = .035) als de CELF-5 WS (r = .350, p = .074). Soortgelijke correlaties werden ook gevonden met de MLU van de CELF-4 FS (r = .421, p = .051) en de MLU van de semi-spontane taal (r = .423, p = .028). Vreemdetaalaanbod buiten school correleerde niet significant en negatief matig met de verhouding Nederlands en Engels op de CELF-4 FS (r = -.431, p = .025) en de semi-spontane taal (r = -.453, p = .018). Net zoals bij het aantal minuten Engels heeft ervaring met het Engels buiten school een positieve invloed op de taalvaardigheidstests, de lengte van de Engelse zinnen en op de verhouding Nederlands/Engels in semi-spontane taal, alleen is de invloed niet significant. Dat maakt dat de verschillen in scores op de Engelse taalvaardigheidstests ook niet verklaard kunnen worden door vreemdetaalaanbod buiten school.

Voor motivatie van de participant (gebaseerd op drie vragen) werden lage correlaties gevonden met de Engelse taalvaardigheidstests (PPVT r = .184; CELF-5 SS r = .167 en CELF-5 WS r = .255) en de MLU van de semi-spontane taal (r = .241). En hoewel de correlaties positief waren, was geen van allen significant. Motivatie van de participant correleerde matig en positief met de MLU op de CELF-4 FS (r = .343) en was ook in dit geval niet significant. Alleen bij de verhouding Nederlands Engels op de CELF-4 FS en semi-spontane taal werden niet-significante en negatief matige correlaties gevonden. De zojuist beschreven correlaties tonen aan dat motivatie van de participant om het Engels te leren positief bijdraagt aan de scores op de Engelse taalvaardigheidstests, de toename van zinslengte in het Engels en de vermindering van Nederlands in de Engelse zinnen. Maar motivatie van de participant kan de verschillen tussen de participanten met een TOS in de Engelse taalvaardigheid niet verklaard worden.

Niet alleen de motivatie van de participant werd onderzocht. Ook werd bekeken of de motivatie van ouders (beoordeeld door de participant aan de hand van twee vragen) correleerde met de afgenomen taalvaardigheidstests, de MLU en de verhouding tussen het Nederlands en Engels hierop. De effecten bleken geen van allen significant. Motivatie van ouders correleerde laag met de CELF-5 SS (r = -.293), CELF-5 WS (r = -.283), MLU van de CELF-4 FS (r = -.274) en de verhouding tussen het Nederlands en Engels op de semi-spontane taal (r = .246). De motivatie van ouders correleerde matig en negatief met zowel de PPVT (r = -.322) als de MLU van de semi-spontane taal (r = -.398). Alleen tussen motivatie en de verhouding Nederlands en Engels van de CELF-4 FS was er sprake van een lage positieve correlatie (r = .352). Op basis van bovenstaande gegevens heeft motivatie van ouders een negatieve invloed op de uitkomsten van de taaltests, op de zinslengte in het Engels (MLU) en zou het de verhouding Nederlands/Engels doen toenemen. De verschillen tussen de TOS-participanten op de Engelse taalvaardigheidstests kunnen niet verklaard worden met motivatie van ouders.

34 Om de invloed van meertaligheid te onderzoeken bij de participanten met een TOS werd een vergelijking binnen de groep uitgevoerd, omdat er niet kon worden voldaan aan de eis van twee continue variabelen voor de correlatieberekening. Meertaligheid is geen continue variabele, maar een categorische variabele (1 = eentalig; 2 = meertalig). Een discriminantanalyse bood ook geen uitkomst, vanwege de mogelijk te kleine groep meertalige participanten. Omdat bij motivatie ook meerdere vergelijkingen werden gemaakt, ligt het significantieniveau na een Bonferroni correctie op .007. Uit de Shapiro-Wilk test voor normaliteit en de Q-Q plots bleek dat zowel de groep met eentalige participanten als meertalige participanten niet normaal verdeeld waren wat betreft de maten voor de Engelse taalvaardigheid. De groepen werden vervolgens met de Mann-Whitney U test onderzocht. Tabel 7 geeft een weergave van de vergelijking tussen de één- en meertalige participanten op de verschillende maten voor de Engelse taalvaardigheid. Zoals te zien is in deze tabel was er geen enkel significant verschil tussen de eentalige en meertalige participanten met TOS. Alle p-waarden liggen boven het significantieniveau van .007. Wat betreft de effectgrootte werd alleen bij de MLU van de semi-spontane taal een matig positieve effectgrootte van 0.44 gevonden. Bij de verhouding Nederlands en Engels op de CELF-4 FS en de semi-spontane taal werden matig negatieve effectgroottes gevonden (CELF-4 FS d = -0.33; semi-spontane taal d = -0.53). De overige effectgroottes waren allemaal klein.

Wanneer de ééntalige kinderen met een TOS worden vergeleken met de meertalige participanten, is in Tabel 7 te zien dat de meertalige participanten gemiddeld iets hoger scoren op de Engelse tests en dat zij iets langere Engelse zinnen maken in de semi-spontane taal met een gemiddelde van 4.30 woorden (spreiding 3.11 – 5.50 woorden) vergeleken met de eentalige participanten (M = 3.57, spreiding 1.50 – 5.69 woorden). Tevens was bij de meertalige participanten percentage Nederlands in de geproduceerde zinnen lager (M = 18.17%, spreiding .00 – 45.97%). Bij de eentalige participanten was dit gemiddeld 34.25% met een spreiding van 5.71 – 71.74% aan Nederlandse woorden in de zinnen. Alleen bij de MLU van de CELF-4 FS produceren de meertalige kinderen met een TOS net iets kortere Engelse zinnen (M = 5.99) vergeleken met de eentalige kinderen (M = 6.03). Het gemiddelde percentage Nederlands in de zinnen bij de CELF-4 FS ligt wel iets hoger bij de eentalige kinderen (M = 12.51%) ten opzichte van de meertalige kinderen (M = 6.66%). Op alle onderdelen, afgezien van de MLU van de CELF-4 FS, presteren de meertalige participanten met een TOS iets beter dan de eentalige participanten. De verschillen zijn echter niet significant en daarom kunnen de verschillen tussen de een- een meertalige participanten met een TOS op de Engelse taalvaardigheidstests niet verklaard worden door meertaligheid.

35 Tabel 7. Invloed meertaligheid op Engelse taalvaardigheid bij TOS-groep

Eentalig Meertalig Spreiding M (SD) Spreiding M (SD) U P d PPVT-III 31 – 71 48.40 (13.05) 43 – 62 50.43 (7.25) 46.5 .193 0.14 CELF-4-SS 10 – 26 19.00 (5.14) 14 – 24 19.14 (4.38) 55.5 .420 0.02 CELF-4-WS 0 – 10 4.93 (4.18) 1 – 10 5.57 (2.88) 49.5 .252 0.13 MLU CELF-4-FS 4.25 – 12.00 6.03 (1.96) 4.00 – 8.00 5.99 (1.32) 41.0 .415 -0.02

MLU semi-spontane taal 1.50 – 5.69 3.57 (1.38) 3.11 – 5.50 4.30 (.89) 34.0 .046 0.44

Verhouding NL/EN CELF-4-FS .00 – 40.00 12.51 (15.10) .00 – 23.71 6.66 (8.94) 45.0 .161 -0.33