• No results found

Baggerspeciestortingen in de Noordzee

2. Indicatoren voor verstorende activiteiten

2.3 Baggerspeciestortingen in de Noordzee

Inleiding

Om de toegankelijkheid voor schepen tot de Vlaamse kusthavens, de haven van Gent en de haven van Antwerpen via de Westerschelde en de Beneden Zeeschelde tot op de streefdiepte (variërend van 15,2 tot 15,9 m) te verzekeren, voert het Vlaamse Gewest baggerwerken uit op zee en in de havens. Voor de Noordzee echter is de federale overheid bevoegd. Het beheer van de baggerspecie, afkomstig van de Noordzee en haar havens, is aldus een gemengde Vlaamse-Belgische bevoegdheid. Hiertoe werd een samenwerkingsakkoord ondertekend tussen de Belgische Staat en het Vlaamse Gewest ter vrijwaring van de Noordzee van nadelige milieu-effecten ingevolge baggerspeciestortingen. Door het terugstorten van de baggerspecie op de loswallen kunnen immers effecten op het mariene milieu optreden, ondermeer doordat deze specie verontreinigd kan zijn. Het OSPAR-Verdrag bepaalt dat het storten in zee van baggerspecie een machtiging vereist. Voor elke periode van machtiging worden de maximaal hoeveelheden per bagger- en stortplaats, loswal genoemd, bepaald. Een overzicht van de vaarpassen alsook van de baggerplaatsen en vergunde stortplaatsen in het BNZ is weergegeven in Figuur 8.

Figuur 8: Bagger- en stortzones in het Belgische deel van de Noordzee

Bron: BMM (KBIN)

Verloop en verklaring van de indicator

Gestorte hoeveelheden baggerspecie

De baggerwerken worden uitgevoerd door middel van sleephopperzuigers. Dit zijn zelfvarende schepen die zijn uitgerust met één of twee sleeppijpen of zuigbuizen aan de zijkant(en) van het schip. Deze worden neergelaten tot op de bodem, waarna de specie kan worden opgezogen en gestort in het ruim (hier de beun genoemd) van het schip. Wanneer het baggerschip vol is, wordt de zuigbuis terug opgetrokken en wordt naar de loswal gevaren. Door middel van kleppen, deuren of schuiven onderaan de beun of door opensplijten van de beun, wordt boven de loswal de baggerspecie gelost en zinkt de specie naar de zeebodem. De jaarlijkse hoeveelheid die moet worden gebaggerd om de vaarpassen op diepte te houden is afhankelijk van een aantal factoren die de aanslibbing van de vaarpassen veroorzaken, waaronder stormfrequenties, stroomsnelheden, ... Deze hoeveelheid wordt sinds de invoering van een automatisch meetsysteem in 1997, uitgedrukt in ton droge stof (vroeger in ton natte stof). De hoeveelheid onderhoudsbaggerspecie bedraagt sinds die automatische registratie gemiddeld 7,5 miljoen ton droge stof per jaar, maar vertoont omwille van de hierboven

aangehaalde externe factoren over de jaren heen nogal wat variatie. Een overzicht van deze baggerwerken sinds 1997 is opgenomen in Figuur 9.

Figuur 9: Jaarlijkse hoeveelheid gestorte baggerspecie (1997-2006)(in ton droge stof)

0 2000000 4000000 6000000 8000000 10000000 12000000 14000000 16000000

verdiepingsbaggerwerken: gesto rte hoeveelheden (to n droge sto f)

0 0 6229184 4488101 2527392 3992584 1301601 0 0

onderho udsbaggerwerken: gestorte hoeveelheden (to n droge sto f)

14948118 11381753 6756039 8361794 5549952 7265538 9877821 7192226 7887199 april 1997 - maart 1998 april 1998 - maart 1999 april 1999 - maart 2000 april 2000 - maart 2001 april 2001 - maart 2002 april 2002 - maart 2003 april 2003 - maart 2004 april 2004 - maart 2005 april 2005 - maart 2006 ton dro ge stof

Vanaf april 1997 is een automatisch meetsysteem ingevoerd aan boord van de baggerschepen die de hoeveelheid rechtstreeks in ton droge stof (TDS) uitdrukt. Een vergelijking met de data vóór 1997is dus niet mogelijk. Een onderscheid tussen verdiepingspecie en onderhoudspecie is pas vanaf 1999 systematisch gemaakt.

Bron: Maritieme Toegang, Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken

De onderhoudsbaggerspecie voor de Belgische kust en de kusthavens, bestaat voor meer dan 90 % uit fijnkorrelig tot slibrijk sediment. Tijdens het storten van deze specie op de loswallen ontstaat er een scheiding in een grovere zandfractie die snel bezinkt en grotendeels op de stortplaats blijft liggen en een lichtere, slibrijke fractie die meer in suspensie blijft en wordt meegevoerd door de heersende getijstromingen. Deze fijnere fractie gaat aldus, naast de in de natuur voorkomende gesuspendeerde stoffen in het zeewater, deelnemen aan het slibtransportsysteem in de Noordzee. Wat er uiteindelijk van het gedumpte materiaal blijft liggen op de loswal bepaalt de mate van efficiëntie van deze loswal. Naast de onderhoudsbaggerspecie wordt ook verdiepings- of verruimingsspecie gestort op de verschillende loswallen. Deze specie is afkomstig van de verbreding en/of verdieping van de vaarpassen, dit zodat dieper stekende of grotere schepen de kusthavens kunnen binnenvaren. Dit zijn in tegenstelling tot de onderhoudsbaggerwerken geen jaarlijks terugkerende activiteiten, zoals ook blijkt uit Figuur 9. De verdiepingsspecie bestaat in tegenstelling tot onderhoudspecie overwegend uit zand.

Kwaliteit baggerspecie

De in zee terug te storten baggerspecie dient te voldoen aan normen inzake de concentratie van milieubedreigende stoffen, de sedimentkwaliteitscriteria. Deze criteria zijn opgenomen in de machtigingen en zijn ecotoxicologisch onderbouwd, d.w.z. ze zijn opgesteld op basis van

waarbij de baggerspecie als veilig wordt beschouwd voor terugstorting, en een grenswaarde waaronder de terugstorting van de baggerspecie een zeker effect op het aquatisch milieu kan veroorzaken. Indien gelijktijdig de grenswaarde van drie van de criteria overschreden wordt, mag de baggerspecie niet in zee gestort worden. Indien er één of twee grenswaarden worden overschreden, dan moet het ecotoxicologisch risico van de terugstorting van de specie beoordeeld worden. Indien het analyseresultaat zich bevindt tussen de streef- en grenswaarde moet het aantal monsters worden opgedreven tot het vijfvoudige en nieuwe analyses gebeuren. Als de nieuwe analyseresultaten de vorige bevestigen, moet worden overgegaan tot bioassays die op internationaal vlak worden voorgeschreven. Negatieve resultaten van deze bioassays, dus vaststelling van toxische effecten, kunnen leiden tot een verbod op het storten in zee van de baggerspecie afkomstig uit deze afgebakende gebieden. Op afroep van de BMM worden op gezette tijden tijdens het baggeren staalnames uitgevoerd van de gebaggerde specie en geanalyseerd t.o.v. de normen die van toepassing zijn voor het terugstorten van de specie in de Noordzee. Daarnaast wordt om de 10 jaar de kwaliteit van de baggerspecie geëvalueerd aan de hand van een grootschalig monitoringprogramma waarbij alle te baggeren gebieden bemonsterd worden. Tabel 4 geeft een overzicht van de gemiddelde analyseresultaten van de meetcampagnes van 1990 en 2000. Een volgende grootschalige monstername- en analysecampagne is gepland in 2007.

Tabel 4: Sedimentskwaliteitscriteria volgens het ministeriële besluit houdende machtiging tot het storten in zee van baggerspecie en gemiddelde analyseresultaten kwaliteit van de baggerspecie van de meetcampagnes 1990 en 2000.

parameter Streefwaarde grenswaarde pas van het zand scheur

1990 2000 1990 2000 Hg (ppm) 0,3 1,5 0,39 0,10 0,17 0,06 Cd (ppm) 2,5 7 1,96 0,28 1,87 0,15 Pb (ppm) 70 350 32,3 19,7 36,4 12,6 Zn (ppm) 160 500 96,2 61,4 79,5 39,6 Ni (ppm) 70 280 20,0 10,7 16,5 8,04 As (ppm) 20 100 11,5 11,0 10,2 8,84 Cr (ppm) 60 220 27,0 34,4 30,9 24,5 Cu (ppm) 20 100 11,5 7,63 8,99 4,50 TBT (ppb) 3 7 - 24,7 - 15,2 Minerale olie 14 36 - - - - PAK’s (μg/goc) 70 180 13 34 13 29 PCB’s (mg/goc) 2 2 0,000 0,000 0,000 0,000

Resultaten tussen streef- en grenswaarde in blauw en resultaten groter dan de grenswaarde in rood Bron: BMM (KBIN)

Voor de analyses van 1990 en 2000 wordt een overschrijding vastgesteld voor de grenswaarde TBT (tributyltinverbindingen). Het betreft hier echter gemiddelde concentraties, waarbij problemen met deze parameter zich voornamelijk situeren in havendokken en minder in de vaarpassen. Dit blijkt ook uit de routinecontroles die een paar maal per jaar worden uitgevoerd. TBT is een stof die de aangroei van organismen op scheepsrompen tegengaat (zie 2.1 Scheepvaart). De normen voor TBT in België zijn streng t.o.v. de ons omringende landen. Momenteel zijn in een aantal Europese landen deze normen onderhevig aan herziening. In Nederland bv. bestaat de tendens om deze, op basis van nieuwe inzichten, te versoepelen. Niettegenstaande de wereldwijde ban van TBT, zal, door de hoge persistentie van deze stoffen, de TBT-problematiek slechts geleidelijk aan over meerdere decennia opgelost worden.

Uit de gegevens voor 1990 t.o.v. 2000 blijkt dat de gemiddelde gehaltes aan zware metalen in baggerspecie zijn afgenomen, terwijl het gemiddelde PAK’s-gehalte is toegenomen. De

controlemonsters over de jaren heen vertonen, in tegenstelling tot deze vaststelling, een geleidelijk dalende trend in alle parameters. De stijging die is vastgesteld voor de PAK’s kan niet direct aan een oorzaak worden gekoppeld. Zij is mogelijks deels te wijten aan de variabiliteit in de monsters, alsook aan het feit dat door de lage absolute concentraties de invloed van analyse- en meetfouten belangrijker wordt. De algemeen dalende trend voor metalen is wellicht te wijten aan een dalende emissie in de oppervlaktewaters.

Evaluatie en maatregelen

De impact van baggerstortingen op het mariene milieu kan zowel van fysische, chemische als biologische aard zijn (zie 5.3 Impact van verstoring op mariene biodiversiteit: macrobenthos). Bij het storten stijgt de turbiditeit of troebelheid, doordat tijdens het vallen van de baggerspecie naar de bodem, het fijn materiaal gescheiden wordt van het zandige materiaal en langer in de waterfase blijft. De grovere fractie vormt na bezinking een zandige bodemlaag, die meestal leidt tot een onstabiele sedimentsamenstelling (afhankelijk van de loswal). De polluenten die in de specie aanwezig kunnen zijn, zijn vooral geassocieerd aan het organisch materiaal en de fijne slibfractie. Vooral bij slib in suspensie kan er een dynamiek ontstaan van de polluenten. Een combinatie van deze chemische en fysische factoren kan vervolgens aanleiding geven tot verstoring van de primaire productie of leiden tot negatieve effecten op de bodemorganismen.

In het kader van de tweejaarlijkse machtiging tot storten van specie in de Noordzee, wordt er door de BMM en het ILVO onderzoek uitgevoerd naar de impact van de baggerwerken. Uit het onderzoek van de voorbije machtigingsperiode kon geen duidelijk effect worden aangetoond voor de gehaltes aan polluenten en andere chemische stoffen in het gestorte gebaggerde materiaal, voornamelijk omdat de tijdsreeksen nog te kort zijn. Ook de biochemische indicatoren van vervuiling blijken weinig af te wijken voor de loswallen t.o.v. referentiepunten.

Om de bagger- en stortactiviteiten zoveel mogelijk te optimaliseren en te beperken, werden sinds de jaren 90 verschillende navolgende projecten gestart met als doelstelling het opstellen van een slibbalans voor het BNZ (STM, VESTRAM, SEBAB). Zo kon worden aangetoond dat er een recirculatie optreedt van het gestorte sediment vanuit de loswallen naar de kustzone. Dankzij dit onderzoek werd ook duidelijk dat het turbiditeitsmaximum vόόr de Belgische kust geen "gesloten systeem" is en er dus een grote interactie bestaat tussen de bagger- en stortactiviteiten en het natuurlijke slibtransport. Uit deze balans werd de verhouding tussen de hoeveelheid materiaal dat jaarlijks gebaggerd en gedumpt wordt en de hoeveelheid materiaal dat het BNZ binnenkomt via het Kanaal of dat door lokale erosie in het systeem gebracht wordt, berekend op 0,26. Een belangrijk deel van het natuurlijk optredend slib is dus betrokken in het baggerproces en de te baggeren hoeveelheid slib kan eventueel verlaagd worden door gebruik van efficiëntere loswallen bv. sites die verder van de kust gelegen zijn. Dit vereist wel langere vaartijden en er is een ecologische impact van de verlegde loswallen. Ook dient men zich te realiseren dat de natuurlijke toevoer aan fijnkorrelige sedimenten naar het BNZ hoog is en dat het turbiditeitsmaximum in de kustzone voor een groot deel verantwoordelijk is voor de hoge aanslibbing van de vaargeulen en havens.

Uit de diverse onderzoeken blijkt dat het effect van baggerspeciestortingen op het globale sedimenttransport langs de kust beperkt is. Lokaal verhoogt het storten van het gebaggerde materiaal wel de turbiditeit. De modelresultaten laten zien dat het storten op de baggerspecielosplaats S1 de slibconcentratie doet toenemen in een cirkel met straal van +-10-20km rond de stortplaats. De tijgemiddelden slibconcentratie stijgt met ongeveer 50 tot 100 mg/l afhankelijk van de stortfrequentie en –hoeveelheid. Ter hoogte van de loswal ‘Br. & W. Zeebrugge Oost’ zijn de verschillen in turbiditeit geringer. De modelresultaten laten ook zien dat de slibafzetting ten noorden van de Vlakte van de Raan toeneemt. Een deel van dit afgezette slib wordt terug in suspensie gebracht tijdens een springtij. Dit tij is verantwoordelijk voor de toename in turbiditeit en de uitgestrektheid van deze ‘slibvlek’ op de bodem. Ondanks

stortpluim enkel vlak na het lossen opgemerkt wordt kan worden in de oppervlaktelaag en dus op satellietfoto.

De schaalvergroting in de scheepvaart zet zich ondertussen onverwijld voort. Nu reeds worden schepen van 11 000 TEU (= standaard containers van 6,1 m lengte) ingezet, waardoor vaargeulen steeds dieper en breder moeten worden. Onvermijdelijk wordt de impact op het milieu hierdoor belangrijker. Om ook in de toekomst de vinger aan de pols te kunnen blijven houden, is onderzoek en monitoring van het allergrootste belang. Modellering neemt hier meer dan ooit een prominente rol in. In dit kader is binnen de Maritieme Toegang dan ook een verdere intense samenwerking onstaan met de BMM, het Waterbouwkundig laboratorium en andere belangrijke actoren.