• No results found

De gemeente beschikt over een breed en gevarieerd beleidsinstrumentarium en raakt direct het dagelijkse leven van de lokale bevolking. Dit maakt de gemeenten bij uitstek de partner die lokale omstandigheden kan beïnvloeden, ook wat betreft het voorkomen van en reageren op polarisatie en/of radicalisering.

De gemeente heeft geen invloed op internationale ontwikkelingen, maar mogelijk wel op de context waarbinnen deze ontwikkelingen lokaal worden geïnterpreteerd. Zij heeft een

belangrijke rol op het gebied van onder meer werk, wonen en onderwijs. De gemeente is dan ook in staat om bepaalde factoren die van invloed zijn op het radicaliseringsproces positief te beïnvloeden zodat radicalisering minder waarschijnlijk en (letterlijk) minder gemakkelijk wordt.

Door beïnvloeding van deze factoren (werk, onderwijs, wonen) worden kwetsbare en zoekende jongeren minder vatbaar voor extreem gedachtegoed.

De burgemeester gaat bovendien over de openbare orde en veiligheid. Alleen al vanuit die invalshoek is het voorkomen van en reageren op polarisatie en interetnische spanningen een belangrijke gemeentelijke taak. De gemeentelijke contactambtenaren -die ambtenaren die in direct contact staan met burgers- zijn bijvoorbeeld:

• Medewerkers Dienst Burgerzaken

• Medewerkers van centra voor Werk en Inkomen/Dienst Werk en Inkomen

• Leerplichtambtenaren

• Medewerkers Dienst Stadstoezicht

• Medewerkers Gemeentelijke reiniging

• Woonconsulenten

• Beheerders voorzieningen

• Wijkcoördinatoren

• Ambtenaren Bureau Vergunningen en handhaving

• Beleidsmedewerkers afdeling Diversiteit.

Een andere relevante, maar misschien minder voor hand liggende groep, betreft medewerkers van de openbare bibliotheek. In Rotterdam bijvoorbeeld is ook deze groep contactambtenaren expliciet betrokken. Per gemeente zal het antwoord op de vraag welk type ambtenaren idealiter

worden betrokken verschillend zijn. Ook hierbij speelt proportionaliteit een rol. De mate van betrokkenheid kan verschillen: van bewustwording tot en met deelname aan een casusoverleg en het uitvoeren van interventies.

Gemeenteambtenaren kunnen, bijvoorbeeld in het kader van inspraakprocedures, te maken krijgen met xenofobe burgers en met signalen van mogelijke polarisatie. Ter verduidelijking twee voorbeelden uit een eerder COT onderzoek naar polarisatie en radicalisering in Tilburg:

“Een oudere mannelijke autochtone bewoner van de binnenstad ervaart overlast van een groep Tilburgse jongeren van Marokkaanse afkomst en vindt dat de gemeente hem onvoldoende serieus neemt. Hij stuurt herhaaldelijk e-mails die in toon en inhoud steeds dreigender worden, culminerend in de waarschuwing dat wanneer er niets wordt gedaan hij zelf tot actie zal overgaan met een uzi (semi-automatisch wapen). Dit gebeurde in de binnenstad van Tilburg in het najaar van 2005. De

ondernomen actie is dat in een gesprek met gemeente en politie naar de man is uitgesproken dat deze houding niet wordt getolereerd.”35

“De aanwezigheid van gesluierde vrouwen op een veldje roept weerstand op bij autochtone omwonenden. Deze wensen dat de gemeente optreedt tegen de vermeende overlast die door de vrouwen en hun kinderen zou worden veroorzaakt. Als blijkt dat de gemeente geen aanleiding ziet om op te treden, dienen de omwonenden een klacht in bij de gemeentelijke klachtencommissie.”36

Rolopvatting-en beleving

Het betrekken van de contactambtenaren vindt in de regel plaats in gemeenten die met een integrale aanpak zijn gestart. Respondenten geven aan dat de rol voor een groot deel van deze ambtenaren ver af staat van het dagelijkse werk. Los van bijvoorbeeld de leerplichtambtenaar heeft de gemiddelde contactambtenaar geen reguliere zorgtaak voor het welzijn van individuele jongeren. Het betrekken van publieksambtenaren los van een bredere aanpak (inclusief

bijvoorbeeld een signaleringsstructuur) gebeurt zelden. Wel zijn de onderwerpen polarisatie en radicalisering binnen verschillende gemeenten als thema besproken met ambtenaren,

waaronder contactambtenaren. Deze ambtenaren kunnen ook in de praktijk met incidenten of vraagstukken worden geconfronteerd en vanuit die betrokkenheid een rol krijgen in het ontwikkelen of uitzetten van een aanpak.

Het onderwerp signalering heeft vanaf het begin een belangrijke rol gespeeld in de

gemeentelijke aanpak zoals deze het eerst ontwikkeld is in Amsterdam en Rotterdam. Zo vertelt een leerplichtambtenaar die ook Mohammed B. in haar bestand had, bijna een jaar na de moord op Van Gogh het volgende verhaal over de verwachtingen ten aanzien van de rol van gemeentelijke functionarissen in de signalering:

“Meteen na de moord kreeg de deelraad een brief van de Amsterdamse burgemeester Cohen. Daarin stond dat alle bestuurders, ambtenaren, hulpverleners en jeugdwerkers hun ogen en oren open moesten houden. Als vreemde figuren in de buurt werden gesignaleerd of groepen jongens samenschoolden, moest dat worden gemeld. Politiepatrouilles werden opgevoerd, de ambtenaren moesten vaker op huisbezoek. Een tijd lang was er in Osdorp wekelijks terrorismeberaad. Iedereen die met de veiligheid in het stadsdeel te maken had, zat dan met elkaar om de tafel. Inmiddels is de waakzaamheid verminderd. ‘De rust in de buurt is teruggekeerd,’ zegt de (leerplichtambtenaar, COT).

‘We zijn nu weer bezig met alledaagse problemen als spijbelaars, hangjongeren en gezinnen met geldzorgen.’” 37

Sommige ambtenaren zijn op de hoogte van zaken die spelen en die ‘niet helemaal goed’ zijn.

Maar men weet niet altijd even goed waar men terecht kan met dergelijke vermoedens. Zo vertelt een andere leerplichtambtenaar die Samir A. in het bestand had:

“Veel mensen wisten van de geplande reis naar Tsjetsjenië en andere zaken. We hebben de discussie met hem gevoerd, maar het had geen effect. Toen wisten we niet waar we hulp konden krijgen. We keken rond in ons eigen netwerk en daar lukte het niet.”38

In Amsterdam en Rotterdam zijn deze ambtenaren betrokken bij verkenningen en bij trainingen.

Signalering is vaak de aanleiding voor het betrekken van de contactambtenaren. In andere gevallen zijn vooral medewerkers Integratie, Welzijn, Onderwijs en met name Openbare Orde en Veiligheid betrokken, meer gericht op het reguliere beleid dat mogelijk ook bijdraagt aan het tegengaan van polarisatie en radicalisering.

Bij de start van de aanpak begin 2005 lag de focus in zowel Amsterdam als Rotterdam op de eigen ambtenaren.

“De informatie die duidt op radicalisering is voor een belangrijk deel al aanwezig in Amsterdam en is afkomstig uit de reguliere werkzaamheden van vele gemeentelijke diensten. Deze informatie wordt echter nog niet als zodanig herkend en dus ook niet benut bij het tegengaan van radicalisering. Veel diensten beschikken zonder dat zij dat weten over informatie die – gecombineerd met elders aanwezige informatie – kan duiden op radicalisering. Op dit moment wordt binnen de gemeente de potentieel relevante informatie niet herkend door het ontbreken van indicatoren en wordt de informatie niet samengebracht door het ontbreken van een hierop toegespitste organisatie. De gemeente Amsterdam gaat een informatiehuishouding radicalisering opbouwen. Dit resulteert in een gemeentebreed samenwerkingsverband waar een kleine, gespecialiseerde eenheid informatie verzamelt en analyseert doordat alle gemeentelijke diensten op basis van indicatoren relevante informatie aanleveren en – al dan niet gezamenlijk – in staat worden gesteld tot het plegen van passende interventies om radicalisering tegen te gaan.” 39

De eenheid doet niet dienst als meldpunt voor burgers, maar is uitsluitend bedoeld voor medewerkers van de gemeente en het verzamelen van die informatie waarom ook specifiek is gevraagd. Het project richt zich in eerste instantie op het gemeentelijke personeel. In een later stadium wordt gekeken hoe dit kan worden uitgebreid (middels een groeimodel) naar

bijvoorbeeld onderwijzers, buurtregisseurs, jongeren- en welzijnswerkers, streetcornerworkers enzovoort.

In Amsterdam zijn bijeenkomsten met contactambtenaren benut voor het scherper in beeld brengen van de situatie in de stad.

“In een ronde langs de stadsdelen is gesproken met medewerkers (leerplichtambtenaar, welzijnmedewerkers en anderen) over radicalisering en hun ervaringen en ideeën hieromtrent.

Hiermee is een beeld van de stad verkregen gezien door de ogen van de medewerkers.”40

In Rotterdam ziet men al snel in dat niet alleen gemeentelijke functionarissen betrokken dienen te worden in bewustwordingstrainingen. De gemeente betrekt ook andere

eerstelijnsfunctionarissen, zoals blijkt uit het volgende citaat:

“De prioriteit in het geven van de bewustwordingstrainingen lag in eerste instantie bij

eerstelijnssignaleerders van gemeentelijke diensten en deelgemeenten. De herkomst van meldingen gaf al snel aanleiding om meer genuanceerd met deze prioriteit om te gaan en de scope te richten op

de professionals die veel dichter op de huid van jongeren zitten, en daarmee veel beter in staat zijn om ontsporingen vroegtijdig te signaleren en tegen te gaan. Het gaat onder meer om leraren, jongerenwerkers, medewerkers van buurthuizen en gezinscoaches.” 41

In het verslag over het tweede signaleringsjaar 2006 ziet de gemeente de verbreding in training ook terug in het bereik van de meldingen:

“Een belangrijk deel van de meldingen is afkomstig van gemeentelijke publieksambtenaren. Echter, in het tweede jaar van het bestaan van het ISPR is ook sprake van een toenemend aantal meldingen vanuit scholen. De aard van de meldingen varieert sterk: kleding met opruiende teksten, een uit Rotterdam afkomstige oproep tot jihad op een Arabische site, een pand dat in strijd met het bestemmingsplan in gebruik is als moskee, scholieren die zich in extreme uitingen tegen de Nederlandse samenleving afzetten, plotse en ingrijpende veranderingen in gedrag en uiterlijk, personen die bij het reïntegratiebureau betrapt zijn op het bezoeken van internetsites met instructie voor het maken van explosieven, maar ook situaties waarin betrokkene noch werkt, noch een uitkering ontvangt noch school volgt, zijn aanleiding voor melding geweest.”42

De aandacht voor polarisatie en radicalisering maakt duidelijk dat de informatiepositie van de gemeente in de afgelopen jaren steeds beperkter is geworden: ‘anderen’ voeren het beleid uit en zijn de spreekwoordelijke ‘ogen en oren’. Het COT concludeerde in eerder onderzoek:

“De gemeente is in sterke mate afhankelijk van de politie en de welzijnsstichting waar het gaat om informatie over de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen en eventuele problemen in dit kader (incidenten, frustraties, etcetera.). De gemeente zelf heeft wel een overkoepelend beeld van de algemene sfeer in de stad, maar het zijn vooral de wijkagenten en jongerenwerkers die op detailniveau weten wat er speelt. De contacten die gemeentefunctionarissen onderhouden met allochtone gemeenschappen richten zich veelal op andere zaken. Ook geven respondenten aan dat in voorkomende gevallen het vertrouwen ontbreekt om bepaalde zaken (bijvoorbeeld zorgelijke

ontwikkelingen binnen de eigen gemeenschap) met de gemeente te delen.”43

De coördinatie van de signalering is in Amsterdam en Rotterdam ondergebracht bij Openbare Orde en Veiligheid (OOV). In een casusoverleg vindt duiding plaats. Hieraan neemt een vaste groep ambtenaren deel namens onder meer OOV en de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling.

Een andere gemeente heeft het dossier belegd bij Sociale Zaken. In Dordrecht fungeert het Regionaal Bureau Leerplicht Plus (RBL Plus) als informatie-schakelpunt. De afdeling Openbare Orde en Veiligheid is verantwoordelijk voor de analyse van de bij het RBL Plus binnengekomen meldingen.44 In een andere gemeente geldt het Veiligheidshuis als meldpunt voor radicalisering.

Dit meldpunt geeft eventuele signalen door aan de gemeente.

Gemeenten hebben in veel gevallen een coördinerende rol in het jeugdbeleid, in samenwerking met andere partners. De ambtenaar Jeugd is hier direct bij betrokken. Op dit gemeenteniveau bestaan verschillende samenwerkingsverbanden waarbij meerdere disciplines zich samen over jeugd- en veiligheidsproblematiek buigen. Voorbeelden hiervan zijn: het Justitieel Casusoverleg, het 12+-netwerk, het Veiligheidshuis en de Jeugd Interventieteams (JIT). De daar in

participerende ambtenaren kunnen geconfronteerd worden met mogelijke signalen van radicalisering. Ook polarisatietendensen onder jongeren kunnen worden waargenomen. In Helmond wordt de rol van de Jeugd Preventie Teams expliciet benoemd:

“Het voorkomen van radicalisering / extremisme vormt een structureel onderdeel van de aanpak van de Jeugd Preventie Teams. In alle wijken is een tweewekelijks Jeugd Preventie Team-overleg. Hierin participeren onder regie van de coördinator van de gemeente, de buurtbrigadiers van de politie, de

jongerenwerkers van de SWH (Stichting Welzijn Helmond) en de straathoekwerkers van Bijzonder Jeugdwerk Brabant. Signalen van mogelijke radicalisering/extremisme worden direct opgepakt.”45

Reageren op polarisatie en radicalisering

In Helmond werd na onlusten naar aanleiding van de moord op Van Gogh een moslimplatform opgericht. In dit platform hebben naast de burgemeester en wethouders, de drie besturen van de aanwezige moskeeën, de gemeentelijke veiligheidscoördinator, scholen, jongerenwerk en de politie zitting. In het moslimplatform wordt besproken hoe de binding tussen verschillende groepen in de Helmondse samenleving bevorderd kan worden. Door middel van zogenoemde

‘geheime genootschappen’ vindt signalering plaats. Medewerkers van de eerder genoemde partners dragen zorg voor signalering.

Zichtbare uitingen van radicalisme, bijvoorbeeld muurschilderingen (graffiti), leuzen of

bekladdingen met rechtsradicale symboliek kunnen worden waargenomen door gemeentelijke functionarissen, bijvoorbeeld medewerkers van stadstoezicht en stadsreiniging. Dit kan incidenteel maar ook meer structureel plaatsvinden. Gemeentemedewerkers kunnen een rol vervullen in het registeren van het aantal bekladdingen.

“Er zijn wel gevallen bekend waarbij bijvoorbeeld een White Power-teken met de tekst ‘wij zijn hier de baas’ op straat is gespoten, of waarbij hakenkruizen op een muur zijn aangebracht, maar dit gebeurt slechts incidenteel. De reinigingsdienst van de gemeente heeft enkele jaren geleden een periode lang bijgehouden hoeveel van dergelijke bekladdingen zij moest verwijderen en uit deze registratie bleek dat dit inderdaad slechts zelden voorkwam.”46

Bestaande hulpmiddelen

Los van algemene hulpmiddelen als beschikbare openbare informatie over polarisatie en radicalisering, zijn er weinig op gemeenteambtenaren toegespitste hulpmiddelen. Wel bestaan er handreikingen gericht op signalering die ook van belang zijn voor gemeenteambtenaren in de rol van coördinator in de signalering, dan wel als signaleringspartner.47 Gemeentelijke

contactambtenaren worden in enkele gemeenten samen met andere eerstelijnswerkers bewust gemaakt van het onderwerp radicalisering en getraind voor signalering. Andere hulpmiddelen lijken er niet te zijn.