• No results found

AS BEST CERTI FICAA T

In document te Woerden (pagina 83-102)

22 March 2006 22 March 2006 Rapportdatum

Onderzoeksmethode Kwantificatie m.b.v. lichtmicroscopie conform

NEN

5707 Rapportlprojectnummer

Projectnummer opdrachtgever Opdrachtgever

RPS Monsternummer Monsternummer klan!

Monstergegevens afkomstig van Soort materiaal

Locatie monstername Opmerking

Aangetroffen materialen

Hoeveelheid in behandeling genom en

gewicht

06031292 20060061

Geofox- Lexmond Bodegraven B.V.

06031292.007

Soort asbest Totaal Totaal

RPS Analyse B.V.

E asbest@rpsgroep.nl W 'M'N.r.rpsgroep.nl 7900 BA Hoogeveen T +31 (0)528- 22 90 10 F +31 (0)528- 22 90 18

gewicht as best Hecht- Niet hecht Totaal

grand houdend Chrysotiel Amosiet Crocidoliet gebonden gebonden

Fractie (kg) mat.(g) N % (mg) (mg) (mg) (mg) (mg) (mg)

-Gewogen concentratie (Serpentijn + 10 x amfibool, mg/kgds) - = nret aantoonbaar

% = het onderzochte dee! van de fractie In %

< = Het totaal asbest (mg/kg) bevindt zich onder de bepa!ingsgrens.

* N = Het aantal stukjes asbesthoudend materiaal dat is geteld in het onderzochte dee! van de betreffende zeeffractie.

"*Boven- en ondergrenzen zijn bepaa!d m.b.v. het 95% betrouwbaarheidsinterval.

LB>3 betekent meer dan 31osse vezels en/of vezelbundels; LB<=3 betekent 1-31osse vezels en/of vezelbundels.

-

-Bij aantreffen van~l -hechtgebonden asbesthoudende materialen dlent, indien relevant voor het onderzoek, voor de fractie <500 !Jm tev s analyse m.b.v. SEM/EDX uitgevoerd te worden.

Opmerking: De e resultaten hebben uitsluitend betrekklng op het aangeboden monster. Waarbij ~pgemerkt dient te worden at, I dien de monstername uitgevoerd wordt door derden RPS Analyse B.V. niet verJrft;Wo.oiljk is voor

de repres ntati{.Ueit van de monsternames. .- / ,

Voor kwantificati van grond conform NEN5707 of puin conform o·NEN5897 is RPS Analyse { / geaccrediteerd do r RvA Testen, en gereglstreerd onder nummer L 192.

Asbest I Arbo I Microscopie I Milieu I Kwaliteitscontrole Levenngsvoorwaorden gedeponeerd bij de Komer van Koophandel te Breda

in de monsters van grond, of grondwater te toetsen aan de norman die zijn vastgesteld door het ministerie van VROM. Dit betreft de circulaire DB0/1999226863 "Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering" van 4 februari 2000, die een onderdeel vormt van de Wet bodembescherming (Wbb). Hierin worden voor een aantal stoffen drie concentratieniveaus onderscheiden:

• streefwaarde (S)

Het concentratieniveau waarop of waaronder grond en/of grondwater als niet-verontreinigd wordt beschouwd. Bij overschrijding van de S-waarde is in principe sprake van een geval van verontreiniging.

• tussenwaarde (T)

Het concentratieniveau, waarboven aanvullend onderzoek noodzakelijk of gewenst is om vast te kunnen stellen of sprake is van een "geval van ernstige

bodemverontreiniging". De T-waarde vertegenwoordigt het gemiddelde van S- en 1-waarde.

• interventiewaarde (I)

Het concentratieniveau voor verontreinigingen in grond en grondwater, waarboven een ernstige vermindering optreedt van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier. Boven deze waarde is er mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Door middel van een nader onderzoek en eventueel een risico-evaluatie kan worden vastgesteld of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en zo ja welke risico's met de verontreiniging samenhangen.

toetsingswaarden

De toetsingswaarden voor de grond zijn afhankelijk van het bodemtype (zand, klei e.d.). Aan de hand van humus~ en lutumgehalten zijn met een bodemtypecorrectieformule de feitelijke toetsingswaarden voor een bepaald type bodemtype te berekenen. De gecorrigeerde toetsingswaarden zijn in deze bijlage opgenomen. In deze bijlage zijn tevens de

toetsingswaarden voor het grondwater opgenomen. De toetsingswaarden voor het grondwater zijn onafhankelijk van het bodemtype.

indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging

Voor een aantal stoffen zijn nog geen street~ en interventiewaarden opgesteld, omdat nog geen meet- en analysevoorschriften zijn vastgesteld, ofwel omdat nog onvoldoende

eco-toxicologische gegevens beschikbaar zijn om betrouwbare waarden vast te stellen. De wei beschikbare indicatieve niveaus hebben een grotere mate van onzekerheid dan de interventie-waarden, en mogen dan ook niet op dezelfde wijze worden gehanteerd om uitspraken te doen over gevallen van al dan niet ernstige bodemverontreiniging. In bepaalde gevallen kan het bijvoorbeeld nodig zijn aanvullend onderzoek te doen naar de risico's van de betreffende stof.

triggerwaarde EOX

Extraheerbare Organische gehalogeneerde verbindingen (EOX) is een somparameter, hetgeen wil zeggen dat met de naam een groep stoffen wordt aangeduid. Onder EOX vallen onder andere chloorkoolwaterstoffen zeals PCB's, chloorfenolen, chloorbenzenen en enkele

gechloreerde bestrijdingsmiddelen. Bij de analyse wordt in eerste instantie vastgesteld wat de totaalconcentratie is van deze groep verbindingen. Dergelijke verbindingen komen ook van nature in de bodem voor, en met name in bodems met vee! organische stof (zeals veen). Het aantreffen van EOX betekent dus niet automatisch dat de bodem verontreinigd is. De

parameter EOX heeft daarom een "trigger"-functie. Indian EOX wordt aangetroffen boven een bepaalde concentratie, zal moeten worden nagegaan wat de oorzaak daarvan is.

o!iefractie. Vluchtige olie bestaat voor een dee! uit alifatische koolwaterstoffen met ketens van C7 t/m C9, en voor een dee! uit alkylbenzenen. Voor deze (groepen) stoffen zijn in de Wet bodembescherming geen streefwaarde(n) en geen interventiewaarde(n) opgenomen. Overheden gaan hier verschillend mee om.

niet genormeerde stoffen

Steffen waarvoor geen norm en zijn opgesteld worden aangeduid als 'niet-genormeerde stoffen'. Oak bij deze stoffen kan sprake zijn van een geval van ernstige verontreiniging en/of saneringsurgentie. De circulaire geeft een richtlijn die bij het aantreffen van niet-genormeerde stollen kan worden gevolgd.

Achtergro ndwaa rde n beleid

Van gebieden die reeds decennia lang in gebruik zijn als woon- of werkgebied en met name van oudere stadsgedeelten is bekend dat veelvuldig puin wordt aangetroffen, al dan niet in

combinatie met asresten, sintels en kooltjes. In chemische zin worden in de bovengrond veelal Iicht verhoogde gehalten aan PAK (polycyclische aromatische koolwaterstotten;

verbrandingsresten) en zware metalen aangetoond. Deze vormen van bodemverontreiniging kenmerken zich door het gegeven dat er geen eenduidige oorzaak of bron aanwezig is en dat de verspreiding een diffuus beeld vertoont. Voor het onderscheid tussen de diffuse

bodembelasting van een gebied en de aanwezigheid van lokale bronnen is de term "verhoogde achtergrondwaarde" ingevoerd.

Indian gehalten in de grand boven de streefwaarden liggen, maar beneden de

achtergrondwaarden voor een bepaald gebied, kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een locatiegebonden verontreiniging, maar dat de verhoogde gehalten passen binnen het beeld van een grater gebied.

Beleid voor bouwen op verontreinigde grand

Model Bouwverordening

Deze verordening (laatste versie: VNG 6 september 1993) is gebaseerd op de Woningwet 1991. De Bouwverordening stelt dat op verontreinigde grand niet mag worden gebouwd. Dit betekent dat een gemeente in principe een bouwvergunning kan weigeren, indien in de grand of het grondwater een stof is aangetroffen in een gehalte boven de S-waarde (of lokale of natuurlijke achtergrondwaarde).

Beleid voor hergebruik van Iicht verontreinigde grand

Grand waarvoor geldt dat de gehalten kleiner zijn dan de streefwaarde wordt beschouwd als schone grand en is om die redan vrij toepasbaar. Grand waarin gehalten aan verontreinigde stoffen zijn aangetoond hoven de streefwaarde wordt beschouwd als een secundaire grondstof en is om die redan in principe aileen toepasbaar in het kader van het Bouwstoffenbesluit.

Hierop zijn twee uitzonderingen van kracht, die zijn verwoord in de Vrijstellingsregeling Samenste!lings- en lmmissiewaarden en de Vrijstellingsregeling Grondverzet. Het Bouwstoffenbesluit en de beida vrijstellingsregelingen worden kart toegelicht.

Bouwstoffenbesluit Algemeen

De algemene maatregel van bestuur "Bouwstoffenbesluit bodem· en

oppervlaktewater-een werk wordt oppervlaktewater-een waterbouwkundig werk, oppervlaktewater-een wegenbouwkundig werk, oppervlaktewater-een bouwwerk of een grondwerk verstaan.

In het Bouwstoffenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een aantal categorie8n grand: schone grand, categoric 1-grond en categorie 2-grond. De detinitieve indeling is afhankelijk van de samenstellings- en immissiewaarden en is pas at te leiden na uitvoering van een partijkeuring, conform de richtlijnen uit hat Bouwstoffenbesluit.

Voor de toepassing van grand in het kader van het Bouwstoffenbesluit is de gemeente het bevoegd gezag. De toepassing zal daarom moeten worden gemeld bij de gemeente.

Relatie met het verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd om een indica tie te krijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van milieuvreemde stoffen in de bodem. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan geen bindende uitspraak gedaan worden over de hergebruiksmogelijkheden van de eventueel vrijkomende grand op de onderzoekslocatie.

Vrijstellingsregeling Samenstellings· en lmmisiewaarden Algemeen

In de Vrijstellingsregeling Samenste!lings· en lmmisiewaarden uit het Bouwstoffenbesluit (Staatscourant 126, dinsdag 6 juli 1999) wordt een nieuwe toetsingsregel voor schone grand ge'introduceerd. Kortweg komt de regel erop neer dat bij een beperkte overschrijding van de toetsingswaarde (samenstellingswaarde voor schone grand uit het Bouwstoffenbesluit) voor een beperkt aantal stoffen, de betreffende grand nag als schone grand mag worden toegepast (vrij toepasbaar). Voorwaarde is dat de grand is onderzocht conform de richtlijnen uit het Bouwstoffenbesluit.

Relatie met het verkennend bodemonderzoek

Binnen het verkennend bodemonderzoek wordt niet voldaan aan de onderzoekseisen uit het Bouwstoffenbesluit voor het vaststellen van de grondkwaliteit.

Vrijstellingsregeling Grondverzet

Algemeen

Hergebruik van grand in het kader van de Vrijstellingsregeling Grondverzet is niet beperkt tot de toepassing in werken, maar heett betrekking op het hergebruik van grand als bod em. Een voorwaarde voor het gebruik van vrijkomende grond als bodem is dat de gemeente een zoneringskaart heeft vastgesteld, waarop is aangegeven welke gebieden binnen de gemeente een vergelijkbare bodemkwaliteit bezitten. Grand mag aileen verplaatst worden tussen gebieden met een vergelijke bodemkwaliteit, of van een gebied met een goede kwaliteit naar een gebied met een mindere bodemkwaliteit.

Voor de toepassing van grond in het kader van de Vrijstellingsregeling is de gemeente het bevoegd gezag. De toepassing zal daarom moeten worden gemeld bij de gemeente.

Relatie met het verkennend bodemonderzoek

Voor de uitwisseling van grand tussen gezoneerde gebieden is in principe geen

bodemonderzoek vereist. De gegevens uit het verkennend bodemonderzoek kunnen wei gebruikt worden om te toetsen of eventueel vrijkomende grand voldoet aan de verwachte kwaliteit op basis van de zoneringskaart. Het is a an de gemeente om te beoordelen of vrijkomende grand binnen een van de gezoneerde gebieden kan worden toegepast.

(d.w.z. minimaal een bodemvolume van 25m grond c.q. 100m3 grondwater verontreinigd in een concentratie hoven de interventiewaarde) op termijn gesaneerd te worden. Het tijdstip waarop dit meet gebeuren hangt af van de urgentie. De urgentie van sanering wordt bepaald door de actuels risico's die aanwezig zijn voor mensen en ecosystemen alsmede de

verspreidingsrisico's. Deze risico's hangen samen met het gebruik van de verontreinigde locatie (bijv. wonen of bedrijfsmatig), en met zaken als de bodemopbouw ter plaatse (bijv. grondsoort en grondwaterstroming).

Verder kan onder andere de noodzaak tot het nemen van sanerende maatregelen ontstaan bij functiewijziging, bijvoorbeeld bij het bebouwen van het terrain. Ook kan door een koper of een verzekeringsmaatschappij sanering worden verlangd. En wanneer de bodem niet ernstig verontreinigd blijkt, kan het toch noodzakelijk zijn de verontreinigde bodem te saneren.

arseen 60 Aromatische verbindingen

benzeen

Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen

naftaleen 0,01

fenanthreen d

anthraceen d

fluorantheen 0,003

benzo(a)anthraceen d

chryseen d

benzo(k)fluorantheen d

benzo(a)pyreen d

benzo(ghi)peryleen 0,0003

indeno(1 ,2,3-cd)pyreen d

15 Vluchtige OrganoChloorverbindingen (gechloreerde koolwaterstoffen}

30

trichloormethaan (chloroform) 6 203 400

1, 1.1-trichloorethaan 0,01 150 300

1,1 ,2-trichloorethaan 0,01 65 130

trichlooretheen (Tri) 24 262 500

tetrachloormethaan (Tetra) 0,01 5 10

tetrachlooretheen (Per) 0,01 20 40

monochloorbenzeen 7 93 180

dichloorbenzenen 3 2 6 50

dichloormethaan vinylchloride

1, 1-dichloorethaan

Overige verontreinigde stoffen minerale olie

tetrahydrofuraan tetrahydrothiofeen

ondiep grondwater d detectiegrens

0,01

voorschritten die zijn opgenomen of waarnaar wordt verwezen in de volgende documenten van het ministerie van VROM: de "NEN 5740, Bodem. Onderzoeksstrategie bij verkennend

onderzoek" (NNI, oktober 1999; ICS 13.080.01), het "Protocol voor het nader onderzoek deel 1 naar de aard en concentratie van verontreinigde stoffen en de omvang van

bodemverontreiniging" (SOU uitgeverij Den Haag 1994; ISBN 90·12-08083-5), en de "Richtlijn nader onderzoek deel 1" (SOU uitgeverij Den Haag 1995; ISBN 90-12-08232-3).

Het laboratoriumonderzoek is conform de normen uit de NEN 5740 of volgens gelijkwaardige methoden uitgevoerd.

boorwerkzaamheden en bemonstering grond

Meestal worden boringen handmatig verricht met een zogenaamde edelmanboor. In andere gevallen wordt gebruik gemaakt van een guts, een zuigerboor of een pulsboor. In beton~ of asfaltverhardingen worden met een diamantboor gaten geboord om de onderliggende bodem te kunnen bereiken. Regelmatig komt het voor dat losse verhardingsmaterialen zijn aangebracht (met name puin). Om die reden moeten boringen soms (gedeeltelijk) worden uitgevoerd met een puinboor, een slagguts, een ramguts of een mechanische boorstelling.

De grondmonsters worden ter plaatse gekoeld bewaard in afgesloten glazen met een kunststof schroefdeksel.

grondwater

In een boorgat kan een peilbuis worden geplaatst om grondwatermonsters te nemen. Peilbuizen zijn kunststof buizen die over een lengte van (meestal) een meter zijn geperforeerd. Het

geperforeerde gedeelte (filter) wordt voorzien van een filterkous, om inspoe/ing van fijn bodemmateriaal te voorkomen. Athankelijk van het onderzoeksdoel is het filter of onder het grondwaterniveau of snijdend met de grondwaterspiegel geplaatst. De peilbuis wordt direct na plaatsing afgepompt.

Voor het verkrijgen van een representatief grondwatermonster wordt de peilbuis afgepompt, direct na plaatsing en voorafgaand aan de monstername. Monstername vindt plaats na minimaal een week standtijd. Voor het afpompen en bemonsteren van het grondwater wordt gebruik gemaakt van een slangenpomp. Per peilbuis wordt met een schoon stuk

(siliconen)slang bemonsterd om contaminatie uit te sluiten. De grondwatermonsters worden gekoeld bewaard in luchtdicht afgesloten glazen flessen met kunststof schroefdop.

aan het bodemmateriaal worden beschreven1!.

1) De zintuiglijk waarneembare eigenschappen van olieproducten kunnen stark varieren.

Zogenoemde zware oliesoorten (lange koolstofketens) zijn niet of slecht te ruiken. Bij twijfel wordt vaak gebruik gemaakt van de 'oliepan-methode'. Daarbij wordt de grand verkruimeld in een schaal met water. Het verschijnen van een oliefilm op het water is een teken dat er olieachtige stoffen in de grand aanwezig kunnen zijn.

Eventueel worden PID-metingen uitgevoerd (aileen als specifiek in rapport vermeld).

Met behulp van de PID-meter kan de hoeveelheid ioniseerbare vluchtige bestanddelen in de opgeboorde grand worden bepaald.

Mede op basis van de resultaten van het zintuiglijk onderzoek wordt beslist welke monsters op welke chemische stoffen worden geanalyseerd.

stromingsrichting grondwater en door/aatbaarheid van de bodem

Via een waterpassing kan de lokale stromingsrichting van het grondwater worden bepaald. Met de gegevens van een waterpassing kan een inschatting worden gemaakt van het

verspreidingspatroon van een verontreiniging in het grondwater.

Bij een waterpassing wordt het grondwaterpeil in meerdere peilbuizen bepaald ten opzichte van een vast punt op het terrein. Hieruit volgt of er sprake is van een eenduidige grondwaterM stromingsrichting, en hoe sterk deze stroming is.

Via een zogenaamde doorlaatbaarheidstest kan de waterdoorlaatbaarheid van de grond onder de grondwaterspiegel worden vastgesteld. Bepaald wordt hoe snel een boorgat weer wordt gevuld met toestromend grondwater, nadat het gat is leeggepompt. Het resultaat van de test geeft, samen met de algemene geohydrologische informatie over de onderzoekslocatie een indicatie van de hoeveelheid grondwater die zal toestromen bij ontgraving van een

verontreiniging of bij een grondwatersanering.

chemisch onderzoek

lndien bij het zintuiglijk onderzoek in overeenkomende bodemlagen uit verschillende boringen geen afwijkingen worden aangetroffen, mogen mengmonsters worden samengesteld van maximaal tien monsters. Voor chemische analyse op mengmonsters wordt gekozen om zoveel mogelijk informatie te verkrijgen tegen relatief beperkte analysekosten. Het risico hierbij is dat in het mengmonster een verontreiniging wordt aangetroffen, waarbij niet duidelijk is of aile monsters in dezeifde mate zijn verontreinigd, ofwel dat een of enkele monsters relatief sterk zijn verontreinigd. lndien een dergelijke situatie optreedt, dan worden in principe de individuele monsters waaruit dat mengmonster was samengesteld, geanalyseerd op de betreffende stof.

Op die manier wordt vastgesteld hoe de verontreiniging is verdeeld over de monsters.

Indian er sprake is van een onverdacht terrain worden minimaal twee grondmengmonsters en minimaal een grondwatermonster geanalyseerd op een breed pakket aan stoffen. Deze stoffen zijn opgenomen in de zogeheten NENMpakketten voor grond en grondwater. lndien er sprake is van aandachtspunten waarbij bekend is om welke verontreinigende stoffen het gaat, worden de betreffende monsters onderzocht op de relevante stoffen. In het algemeen worden monsters die tijdens het zintuiglijk onderzoek als afwijkend zijn beoordeeld, niet gemengd. Wei wordt met mengmonsters gewerkt indien een homogene afwijkende laag wordt aangetroffen, bijvoorbeeld een puinhoudende verhardingslaag. Grondwatermonsters worden in principe nooit gemengd.

afkortingen en begrippen

m-gws meter beneden de grondwaterspiegel m-mv meter beneden maaiveld

NEN 5740:

NEderlandse Norm 5740, /CS 13.080.01, oktober 1999. Door het Nederlands Normalisatie-instituut opgestelde richtlijnen voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek. In de NEN 5740 wordt verwezen naar door het Nederlands Normalisatie-instituut opgestelde richtlijnen voor de technische uitvoering van werkzaamheden in het veld en in het Jaboratorium.

1. 1988, lndicatief onderzoek naar mogelijke bodemverontreiniging, DHV Raadgevend lngenieursbureau BV, nr. C-0144-36-015. Ter plaatse van een voormalige ondergrondse brandstoftank en voormalige bovengrondse zware stookolietanks is een Iichte verhoging aan minerale olie aangetoond. Bij een ondergrondse huisbrandolietank is een matige verhoging aan olie gemeten. Tevens zijn Iichte verhogingen aan lood, koper en PAK's aangetoond. Het grondwater is in de nabijheid van de o.g. huisbrandolietank sterk verontreinigd met dieselolie en Iicht verontreinigd met vluchtige aromaten. Bij de voormalige stookolietanks is in het grondwater een Iichte verhoging aan vluchtige aromaten en naftaleen aangetoond.

2. juli 1990, Nader onderzoek naar bodemverontreiniging, DHV Raadgevend lngenieursbureau BV, nr. D2182-72-001. De grand is in de directs nabijheid en ten zuiden van de ondergrondse HBO-tank Iicht tot sterk verontreinigd met vluchtige aromaten, naftaleen en dieselolie. De hoeveelheid verontreinigde grand wordt geschat op circa 80 m3. Het grondwater is sterk verontreinigd met dieselolie en Iicht verontreinigd met vluchtige aromaten. De omvang van de grondwaterverontreiniging beperkt zich tot de omvang van de verontreiniging in grand.

3. oktober 1992, Evaluatierapport verwijdering ondergrondse brandstoftank, Krachtwerktuigen.

4. mel 1993, Geohydrologisch onderzoek ten behoeve van aanvraag van grondwateronttrekking, Krachtwerktuigen, nr. 0343.33/92.2861-IW/MB/kl. Uit berekeningen voor de locale horizontale grondwaterstroming kan worden afgeleid dat een verontreinigingsbron zich vermoedelijk op zekere afstand ten westen tot zuidwesten van he!

bedrijfsterrein bevindt. Het terrein van de Koninklijke Landmacht aan de Singe! is een potentiele bronlocatie. Afvalwater van de wasserij en de herstelinrichting werd gedurende 100 jaar in de Singe! geloosd.

5. juni 1993, Aanvullende stroombaanberekening ten behoeve van bescherming winputten, Krachtwerktuigen, nr. 0343.33/92.3376-IW/MB/kl.

6. april 1994, Aanvullende stroombaanberekening, Krachtwerktuigen, nr. 0343.33/94.0625-B/MWJ/kl.

7. mel 1994, Historisch onderzoek naar de voormalige bedrijfsactiviteiten, DHV Raadgevend lngenieursbureau BV, registratienummer MT-BD-943489. Geconcludeerd word! dat op he!

terrein van Mona een aantal verdachte locaties aanwezig is. De meest verdachte locaties zijn in 1988 onderzocht. De bran van een VOCI-verontreiniging ligt vermoedelijk buiten het huidige bedrijfsterrein van Mona.

KWA Bedrijfsadviseurs B. V.

©

2402500DR02 14 oktober 2004 Blad 5 van 23

oplosmiddelen aanwezig is (geweest). Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de oorzaak van de aangetoonde verontreiniging met gechloreerde oplosmiddelen niet" bij het gebouw van Stabin-Bennis is gelegen.

9. juni 1995, Verkennend bodemonderzoek nieuwbouwlocatie, Krachtwerktuigen, nr.

0343.33/95.1 042-B/MVW/kl. In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In de ondergrond zijn Iichte verhogingen aan koper, zink, EOX en minerale olie aangetoond. In het grondwater is een Iichte verhoging aan arseen gemeten.

10. juli 1996, Verkennend bodemonderzoek wasplaats heftrucks, Krachtwerktuigen, nr.

0343.33/96.1558-B/MVW/kl. In de bovengrond zijn Iichte verhogingen aan kwik, PAK's en minerale olie gemeten.

11. jllli 1996, Verkennend bodemonderzoek HBO-pomp ketelhuis, Krachtwerktuigen, nr.

0343.33/96.1558-8/MVW!kl. Uit het onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van de HBO-pomp de grand sterk verontreinigd is met minerale olie. In het grondwater is geen verontreiniging aangetoond. De geschatte hoeveelheid sterk verontreinigde grand ligt vermoedelijk beneden de 25 m3

12. april 1997, Evaluatierapport grondsanering, Mourik Groot-Ammers BV. De grondsanering heeft plaatsgevonden bij de voormalige, inpandige HBO-pomp in he! ketelhuis. De grand was sterk verontreinigd met minerale a lie. In totaal is 10,4 ton verontreinigde grand afgevoerd naar ·Mourik Groot-Ammers te Gelkenes. Onder de fundering is een restverontreiniging achtergebleven. Deze ken niet worden ontgraven.

13. november 1998, Bodemrisicodocument, Krachtwerktuigen, nr. 0343.33/98200600.R02.

Aanleiding tot het opstellen van het bodemrisicodocument is het lopende project van een BMP (BedrijfsMilieuPian) dat wordt opgesteld conform de afspraken van het convenant

"lntegrale Milieutaakstelling voor de zuivelindustrie". Uit het rapport blijkt dat een aantal (sub)activiteiten een verhoogd risico op bodemverontreiniging vormt.

14. juli 2000, Basisdocument inventariserend bodemonderzoek Johan de Wittlan 2 te Woerden, Grondslag, dossiernummer 426672. He! betreft een vooronderzoek, historisch dossieronderzoek, conform NVN 5725. Gelet op.alle beschikbare gegevens worden drie nag

14. juli 2000, Basisdocument inventariserend bodemonderzoek Johan de Wittlan 2 te Woerden, Grondslag, dossiernummer 426672. He! betreft een vooronderzoek, historisch dossieronderzoek, conform NVN 5725. Gelet op.alle beschikbare gegevens worden drie nag

In document te Woerden (pagina 83-102)

GERELATEERDE DOCUMENTEN