• No results found

II. EUROPESE (JURISPRUDENTIËLE) WAARBORGEN

2.4 S PECIFIEKE JURISPRUDENTIËLE WAARBORGEN

2.4.3 Art 8 EVRM: Communicatiemogelijkheden

Het recht op respect voor het gezinsleven brengt mee dat gevangenisautoriteiten gedetineerden in staat moeten stellen, of helpen, contact te houden met naaste familie.167 Beperkingen op deze communicatiemogelijkheden worden door het EHRM in het licht van art. 8 lid 2 EVRM beoordeeld. Uit de jurisprudentie van het Hof kunnen concrete omstandigheden worden afgeleid waaronder dergelijke beperkingen gerechtvaardigd zijn. Zo oordeelde het Hof in de zaak Öcalan t. Turkije II dat restricties op familiebezoeken noodzakelijk kunnen zijn ter voorkoming van ontsnapping of het onderhouden van contacten met criminele organisaties of gewapende bewegingen.168

In Messina t. Italië II werd klager, als lid van de maffia, in een bijzonder gevangenisregime geplaatst. Met het oog op de openbare orde en veiligheid golden binnen dit regime bijzonder veel veiligheidsmaatregelen die allen zagen op het beperken van de bewegingsvrijheid of contactmogelijkheden van klager. Zo werden de familiebezoeken van klager beperkt tot twee keer per maand.169 Het Hof had veel oog voor de veiligheidsbelangen die door de Italiaanse autoriteiten naar voren werden gebracht. De specifieke aard van de georganiseerde misdaad – namelijk maffia-gerelateerde misdrijven die vanuit de inrichting kunnen worden voortgezet omdat familierelaties vaak een curiale rol spelen – maakte dat dit bijzondere regime en de bijbehorende beperkingen van contactmogelijkheden geen schending van art. 8 EVRM opleverde.170 In Gallico t. Italië voegt het Hof hieraan toe dat een lang verblijf binnen een speciaal regime op zichzelf niet maakt dat art. 8 EVRM wordt geschonden.171

167 EHRM 28 september 2000, nr. 25498/94 (Messina t. Italië II), par. 61. Dit vindt steun in Rule 24.4 en 24.5 EPR. Zie ook: Commentary on

Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European Prison Rules, p. 53-54.

168 EHRM 18 maart 2014, nrs. 24069/03, 197/04, 6201/06 en 10464/07 (Öcalan t. Turkije II), par. 160. Dit vindt steun in Rule 24.2 EPR. Zie

ook: Commentary on Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European Prison Rules, p. 53.

169 EHRM 28 september 2000, nr. 25498/94 (Messina t. Italië II), par. 13.

170 Idem., par. 62-74. Zie ook: EHRM 6 december 2005, nr. 42285/98 (Salvatore t. Italië). 171 EHRM 28 juni 2005, nr. 53723/00 (Gallico t. Italië), par. 29.

De zaak Horych t. Polen betrof een gedetineerde die in het – eerder genoemde172 – speciale regime voor ‘dangerous detainees’ is geplaatst, een regime dat in Polen wordt opgelegd aan gedetineerden die als ‘gevaarlijk’ worden gekwalificeerd. Net als het – in Italië geldende – maffia-regime gelden er ook binnen dit regime veel (communicatiebeperkende) maatregelen.173 De klacht in deze zaak ziet niet zozeer op het weigeren van bezoek als dusdanig, maar op beperkingen – zoals het verbod op fysiek contact en het ontvangen van bezoek achter glas – die inherent worden opgelegd tijdens bezoek.174 Het EHRM beziet of er een redelijk evenwicht is gevonden tussen de rechten van klager onder art. 8 EVRM en de doelstellingen van het speciale regime voor ‘dangerous detainees’.175 Het Hof komt tot de conclusie dat een dergelijk evenwicht niet kan worden gevonden en dat art. 8 EVRM is geschonden.176 Dit oordeel baseert het Hof voornamelijk op het niet naar behoren invullen van de positieve verplichting rustend op de autoriteiten om gedetineerden in staat te stellen contact te onderhouden met familie.177 Het ontbreken van een adequate bezoekregeling voor klagers minderjarige kinderen, waardoor zij werden blootgesteld aan het zicht op gevangeniscellen en gevangenen en, bijgevolg, aan een onvermijdelijk traumatische, uitzonderlijk stressvolle ervaring, deed het Hof hiertoe beslissen.178 Daarnaast vormt klager

geen reëel en blijvend gevaar. Dit blijkt onder meer uit het ontbreken van een consistent patroon in de beslissingen van de autoriteiten omtrent bezoek en het ontbreken van aannemelijke gronden dat klager zijn vrouw of kinderen zal gebruiken om banden met een criminele organisatie te onderhouden.179

In Trosin t. Oekraïne ontving klager eens per half jaar – en later eens per drie maanden – bezoek dat nooit langer dan vier uur duurde en waarbij maximaal drie volwassenen werden toegelaten. Bezoek werd altijd afgeluisterd en vond plaats achter een scheidingswand.180 Nu de beperkingen in het onderhavige geval automatisch werden toegepast voor alle levenslanggestraften en geen sprake was van een individuele beoordeling om de noodzakelijkheid ervan te bezien, oordeelde het Hof dat geen evenwicht is gevonden tussen de concurrerende individuele en openbare belangen. Daarbij komt dat het Hof in de eigen

172 Zie nader hoofdstuk II, par. 2.4.1.

173 EHRM 17 april 2012, nr. 13621/08 (Horych t. Polen), par. 45-56. 174 Idem., par. 125 en 128.

175 Idem., par. 126. 176 Idem., par. 132.

177 Zie ook: EHRM 17 april 2012, nr. 20071/07 (Piechowicz t. Polen), par. 205-222. 178 EHRM 17 april 2012, nr. 13621/08 (Horych t. Polen), par. 131.

179 Idem., par. 130.

beoordeling van de individuele situatie geen specifieke omstandigheden aantreft die dergelijke beperkingen rechtvaardigen. Dit maakt dat art. 8 EVRM is geschonden.181

Uit Kurkowski t. Polen blijkt dat het zonder motivering weigeren van familiebezoek een inbreuk vormt op het recht op familieleven. Bepalingen die bezoek beperken moeten met redelijke duidelijkheid de reikwijdte en de wijze van uitoefening van een discretionaire bevoegdheid aan de relevante autoriteiten aangeven.182 Ditzelfde geldt ook voor de fysieke afscheiding van familieleden tijdens een bezoek. Hiervoor zal er per individueel geval beoordeeld moeten worden of het beveiligingsrisico de afscheiding noodzakelijk maakt.183

Over de telefoonfaciliteiten merkt het Hof in AB t. Nederland op dat art. 8 EVRM niet zo kan worden uitgelegd dat het gedetineerden het recht waarborgt om te telefoneren, met name wanneer er adequate contactmogelijkheden middels briefpost bestaan.184

Tussenconclusie

Uit het bovenstaande volgt dat autoriteiten een evenwicht moeten vinden tussen het recht van gedetineerden op contact met familie en de legitieme doelstelling als genoemd in art. 8 lid 2 EVRM. In de beoordeling of een dergelijk evenwicht wordt gevonden, houdt het Hof voornamelijk rekening met: de redenen voor de beperking, de aard en duur van de beperking, de gronden voor detentie en de overige opgelegde beperkingen. Concrete omstandigheden – zoals ontsnappingsgevaar of het aanhouden van criminele banden – kunnen beperkingen van de contactmogelijkheden rechtvaardigen, maar een absoluut verbod dient voorkomen te worden. Om langdurige beperkingen die inherent aan bezoek worden opgelegd te rechtvaardigen, moet er sprake zijn van een reëel en blijvend gevaar. Derhalve hecht het Hof waarde aan een individuele beoordeling om de noodzaak van beperkingen te bezien en benadrukt het Hof de toegevoegde waarde van het zoeken naar alternatieven. Het weigeren of fysiek afscheiden van bezoek is toelaatbaar indien er een aantoonbaar veiligheidsrisico bestaat. Dergelijke beslissingen dienen voldoende gemotiveerd te zijn. Tot slot behelst art. 8 EVRM niet het recht om te telefoneren.

181 Idem., par. 42-47.

182 EHRM 9 april 2013, nr. 36228/06 (Kurkowski t. Polen), par. 93-97. Zie ook: EHRM 18 september 2012, nr. 31622/07 (Dochnal t. Polen)

en EHRM 3 april 2003, nr. 31583/96 (Klamecki t. Polen II).

183 EHRM 9 oktober 2008, nr. 62936/00 (Moiseyev t. Rusland), par. 258. 184 EHRM 29 januari 2002, nr. 37328/97 (AB t. Nederland), par. 92.

2.5 Resumé

In dit hoofdstuk is de rechtspositie van gedetineerden op de terroristenafdeling vanuit Europese context – meer specifiek vanuit artt. 3 en 8 EVRM – bezien. Na een algemene, inhoudelijke beschrijving van deze artikelen, zijn de specifieke, jurisprudentiële waarborgen omtrent de in het eerste hoofdstuk vastgestelde kernpunten aan bod gekomen. Omtrent elk van deze kernpunten is een toetsingskader geschetst, gebaseerd op de rechtspraak van het EHRM. Overkoepelend blijkt dat het Hof bijzonder veel waarde hecht aan de noodzaak van een individuele beoordeling, concrete onderliggende veiligheidsbelangen en de motiveringsplicht omtrent de oplegging van beperkingen.