• No results found

De randvoorwaarden, die gehanteerd worden in het programma en die de stedenbouwkundige positionering bepalen, worden gebruikt als directe formele kaders voor het nieuwe architectonische volume.[94] De verschillende functies krijgen ieder een eigen volume toegewezen. Omdat het inmiddels duidelijk is dat het Pesthuis klimatologisch niet geschikt te maken is (en dan ook nog eens reversibel) voor de permanente natuurhistorische expositie, komen hier andere functies: de nieuwe entree, de openbare functies zoals restaurant, auditorium en museumwinkel, het Natuur Informatie Centrum, en een extra tentoonstellingsruimte voor thematische, tijdelijke (kunst) exposities. In de nieuwbouw komen het museum, het depot, kantoren en labs. Er tussenin komt een verbindingsbrug.

In de compositie van het gebouw wordt de verbindingsbrug een expressieve positie gegeven. Ze wordt in een vroeg ontwerpstadium nog als een tuiconstructie ontworpen, hangend aan een nieuwe constructie op de binnenplaats van het Pesthuis. De tuibrug komt direct uit de westgevel van het Pesthuis, om via een sparing in het kantoorvolume van de nieuwbouw uit te monden in een serre-achtige ruimte die alle nieuwe volumes aan elkaar knoopt (fig.21, 33,34). Ruimtelijk moet dit tot een verrassende climax leiden wanneer men vanuit de brug, door het ‘gat’ in de voorbouw, de centrale hal en tentoonstellingsruimte betreedt.

In tegenstelling tot de architectonische expressie

[94] Verheijen, Verkoren De Haan (1992) Voorlopig Ontwerp Nationaal Natuurhistorisch Museum Leiden, d.d. 4 december RGD Archief RBMINV00723

op gebouwniveau, worden ruimtes zoals de tentoonstellingsruimte in dit vroege ontwerpstadium (VO) nog weinig geprononceerd vormgegeven, om zo flexibel te zijn in relatie tot de expositie-ontwikkelingen. Op die manier kan een goede afstemming met het tentoonstellingsconcept plaatsvinden. Wel stelt Verheijen een ruimtelijke principe voor: hij wil de verschillende tentoonstellingsruimtes door middel van een publiekszone, een splitlevel principe en vides visueel en fysiek aan elkaar koppelen (fig.27a,b).[95]

Een ander element met een sterke ruimtelijke implicatie is het depot van 8400 m2. Een depot van dergelijke omvang, dat om klimatologische redenen ook nog eens geheel licht- en luchtdicht moet zijn, is lastig weg te moffelen. Dat wil men ook niet: de collectie die hier wordt opgeslagen is de trots van het NNM. Verheijen kiest er daarom voor om het depot als toren te ontwerpen, als herkenningspunt en uithangbord.

In de vertaling naar het DO moet architectonisch nog een flinke slag worden gemaakt. De grootste conceptuele aanpassing van het complex ten opzichte van het eerdere ontwerp is dat de verzameling volumes als het ware wordt

‘strakgetrokken’. De functionele scheiding van volumes wordt hierdoor verder benadrukt. Het kwadrant, met als referentie de kwadranten in de binnentuin van het Pesthuis, is hierbij het uitgangspunt. Tegelijkertijd wordt de loopbrug veel minder expressief en is in opzet ook lang niet zo expliciet het leidende ordenende principe van de nieuwbouw (pp.43). De loopbrug is, in plaats van een ordenend element, zuiver een functioneel verbindend element geworden. In een vervolgstadium wordt de brug daarom

[95] als noot 94

nog ingekort van ongeveer 100 meter naar 80 meter omdat de extra 20 meter het zicht op de gevel van het Pesthuis belemmert en daarmee de autonomie van het Pesthuis aantast (fig. 30,32). De route, waar de loopbrug onderdeel van uitmaakt is vanaf het begin belangrijk. Deze moet als zwerfzone een ongedwongen ‘ronddwalen’ faciliteren. Er was de wens om de route door het museum zo te maken dat ‘museummoeheid’ zoveel mogelijk wordt voorkomen.

In de zwerfzone moet men overzicht hebben om te kunnen kiezen welke tentoonstellingsruimte bezocht gaat worden.

Tegelijkertijd moet men er ook kunnen ontspannen. Deze hele route was in eerste instantie bedacht als een systeem van hellingbanen, maar gedurende het ontwerpproces is dit vervangen door trappen en bordessen.[96]

Het complex beslaat uiteindelijke vier delen (fig.30):

het Pesthuis, het Museumpark, de nieuwbouw en het verbindingselement. De verbinding is lastig, omdat het Pesthuis vanuit stedenbouwkundig perspectief juist autonoom moet zijn, en de nieuwbouw deel uitmaakt van de wand van het tegenovergelegen gebied. Om de verschillende delen toch met elkaar te verbinden kiest Verheijen voor analogie. Hij herinterpreteert een aantal aspecten van de vormentaal en materialisering van het Pesthuis. Zowel het introverte karakter als de kwadrantstructuur van de binnentuin van het Pesthuis wordt als onderlegger gebruikt voor de opzet van de nieuwbouw, en met de terracottategels als gevelbekleding wordt een

[96] brief MABON dd 24 juli 1995 RGD Archief BEH0710242

3

2

1 4

Figuur 30: devierFunctioneelBePaaldevolumes

Figuur 31: FunctieverdelingnieuwBouwvolumes

Figuur 32: schema verKorting looPBrug na herPositionering nieuwBouw

relatie gelegd met de dakpannen van het Pesthuis.[97] (fig.

36,37,38).

Het monumentale Pesthuis wordt gebruikt als entreegebouw en bevat naast de entree ook de faciliteiten die gedeeld kunnen worden met andere gebruikers uit de buurt. Zo ook de museumtuin. De nieuwbouw combineert de drie hoofdfuncties. Een van de kwadranten wordt ingericht voor het depot (fig.31: rood), de overige drie voor het tentoonstellen en onderzoeken van de collectie:

museum en labs (fig.31: blauw). De kantoorruimte voor de medewerkers en de bibliotheek (fig.31: groen) bevinden zich in de ‘arm’, die voor de vier kwadranten wordt geplaatst.

[97] Verheijen (1998) Dynamiek en samenhang van het leven moeten ook in het gebouw weerspiegelen in: Spijkerman, Patrick, ed. (1998) Naturalis Rijksgebouwen 010. Rotterdam: Uitgeverij 010

Figuur 33: schetsvoorloPigontwerP verheiJen

Figuur 34: schetsvoorloPigontwerP verheiJen

Figuur 35a: entreeBeeldvanaFhetrondeBordes: detentoonstelling

Een nieuw museum: opera house on