• No results found

Antonio Muñoz Molina probeert het Spaanse zwijgen te verbreken Henriëtte Aronds Trouw

Veertig jaar Franco én een doofpotcultuur zorgden ervoor dat Spanje zich weinig herinnert van de kunstenaars die zich vóór de burgeroorlog inzetten voor hun land. De veelbejubelde Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina wijdt zijn laatste grote historische roman aan deze idealisten.

'Elke schrijver heeft een basisverhaal, het mijne is de onvolledige herinnering", zei Antonio Muñoz Molina tegen zijn Nederlandse gehoor tijdens een lezing die hij vorige week donderdag gaf in Utrecht.

De gelauwerde Spaanse schrijver doelt hier op de herinnering aan de traumatische

gebeurtenissen in zijn land: de burgeroorlog en de bijna veertig jaar durende dictatuur van Franco. En dat betekende nog niet het einde van de zwijgcultuur. Nadat de Generalísimo een natuurlijke dood was gestorven, werd er snel een pact gesloten om het smeulende conflict tussen rechts en links te doven. Communisten, socialisten en gematigde franquisten spraken af het verleden niet langer op te rakelen. De blik zou voortaan op de toekomst worden gericht. Alleen zo zou Spanje een modern, Europees land kunnen worden.

Maar een land dat zo druk bezig is modern te worden, een land dat nooit achterom kijkt, verliest zijn geheugen, waarschuwt Muñoz Molina. Ook zijn culturele geheugen. Omdat ook tijdens het Franco-regime alleen de officiële, fascistische lezing van de gebeurtenissen in omloop was, weet Spanje weinig over de toonaangevende denkers, schrijvers en kunstenaars van vóór de burgeroorlog. Die kloof wil Muñoz Molina dichten met zijn romans.

Het zojuist in het Nederlands vertaalde 'De nacht der tijden' is niet het eerste boek waarin de schrijver zich van die taak kwijt; het is wel het sluitstuk van zijn ambitieuze historische project. Onlangs liet hij weten zich vanaf nu alleen nog toe te leggen op de beschrijving van zijn eigen tijd. 'De nacht der tijden' speelt zich af in de maanden die voorafgingen aan de burgeroorlog, in 1935 en 1936.

Nadat de republikeinen in 1931 met een nipte meerderheid de gemeenteraadsverkiezingen hadden gewonnen werd op 14 april de Tweede Republiek (bijgenaamd La Niña Bonita, ofwel 'Het Mooie Meisje') uitgeroepen. Aanvankelijk heerste er groot optimisme onder het

progressieve deel van de bevolking. Eindelijk zou de macht van het leger aan banden worden gelegd, zouden kerk en staat worden gescheiden en zou de clerus worden verteld af te blijven van het onderwijs. Maar al snel sloeg de scepsis toe. De hervormingen gingen links niet snel genoeg, rechts was bang zijn machtspositie te verliezen. En terwijl de republikeinse regering in Madrid uit alle macht de democratie overeind probeerde te houden, moest ze lijdzaam toezien hoe die langzaam ten onder ging. In de Spaanse hoofdstad vlogen links en rechts elkaar stevig in de haren. Kerken en kloosters gingen in vlammen op, winkels werden geplunderd. Aan beide kanten vonden de vreselijkste excessen plaats.

In mooie, beeldende passages weet Muñoz Molina het tot op het bot verscheurde Madrid op te roepen. "Bij de begrafenissen van de linkse doden waren er bossen rode vlaggen,

opgeheven vuisten en parades van jonge milities in uniform; bij andere begrafenissen steeg de geur van wierook op die door de priesters werd verspreid en klonk het gemurmel van het bidden van de rozenkrans. Het verbazingwekkende was dat niemand de gelijkenis leek op te merken tussen de begrafenisrituelen van degenen die zeggen elkaars vijanden te zijn. De geëxalteerde viering van moed en opoffering, de wrange verwerping van de echte wereld van

nu, in naam van het Paradijs op Aarde of het Koninkrijk der Hemelen ( )."

Opvallend veel aandacht besteedt hij aan de rol van schrijvers en kunstenaars bij de modernisering van Spanje. Velen zetten hun aanvankelijke optimisme over de nieuwe, progressieve koers van Spanje om in daden. Kunst moest in dienst staan van de sociale revolutie. De dichter Federico García Lorca trok met zijn toneelgezelschap naar het

platteland, zijn collega en vriend Rafael Alberti hees zich in een blauwe overall en zwoer de burgerlijke poëzie af. Met zichtbaar genoegen portretteert Molina historische figuren als de niet onbemiddelde wetenschapper en politicus Juan Negrín. Hij stelde zijn talenten in dienst van de politiek "voor een arm, hard land waarvan het niet te voorspellen viel of hij er ooit een beloning of een blijk van waardering voor terug zou krijgen".

Een tweede verhaallijn volgt de 47-jarige Ignacio Abel, een man van eenvoudige komaf, maar met een goed stel hersens. Na zijn studie architectuur is hij sociaal omhoog geklommen door te trouwen met een meisje uit een hogere klasse dat over dreigde te schieten op de

huwelijksmarkt. Een opkontje van schoonpapa helpt Ignacio aan een prestigieuze opdracht. Hij mag 'La Ciudad Universitaria' ontwerpen, een immens universitair complex aan de rand van Madrid.

Ignacio heeft veel te verliezen. Toch stort hij zich met open ogen in het ongeluk door een relatie te beginnen met Judith, een veel jongere Amerikaanse studente. De gevolgen blijven niet uit. Wanneer zijn vrouw lucht krijgt van de affaire probeert ze de hand aan zichzelf te slaan. Daar voelt Judith zich zo schuldig over dat ze haar geliefde en Spanje verlaat. Vanaf dat moment kent Ignacio geen rust meer.

De passages over de historische verwikkelingen blijven gedurende de 736 pagina's boeien, maar Ignacio's privéperikelen beginnen al snel te vervelen. De hunkering van de geliefden, de stiekeme kattebelletjes die als kostbare schatten worden gekoesterd, de clandestiene

telefoontjes en hartstochtelijke namiddagseks in een eenvoudig pension â het wordt allemaal te uitvoerig beschreven. Dat geldt ook voor Ignacio's hulpeloosheid als Judith eenmaal de benen heeft genomen. Zijn eindeloze geklaag en gesnotter, zijn wroeging en schuldgevoel â het is te veel en te pathetisch. Dat is jammer, want als eerbetoon aan een vergeten periode van cultureel idealisme is 'De nacht ter tijden' wél bijzonder goed geslaagd.