• No results found

Antinomieën in de laatmoderne samenleving .1 Samenleving als doel, regering als sleutel

2.4 ‘Christendom’ en het heden

2.4.1 Antinomieën in de laatmoderne samenleving .1 Samenleving als doel, regering als sleutel

Wie wil inspreken op de actuele vragen in de westerse wereld staat volgens O’Donovan vooral voor vragen rond de aard van de samenleving. Deze dienen zich aan als het meest urgent. Als christelijke theologie en ethiek daarop ingaan, moeten zij de huidige maatschappelijke werkelijkheid leren kennen in het licht van het evangelie om vervolgens in het licht van die kennis tot concrete deliberatie en con-creet handelen te kunnen komen. Met het oog op dat kennen van de maatschappelij-ke realiteit is volgens O’Donovan de ‘idee’ ‘christendom’ onmisbaar.

Hier verloopt zijn gedachtegang enigszins gecompliceerd. Hij wijst namelijk op een tweevoudige erfenis van ‘christendom’ die nog steeds onze laatmoderne westerse wereld stempelt: een erfenis op het vlak van de regeerders en een erfenis in de con-text van de samenleving. Toch zouden wij hem geen recht doen als wij die simpel-weg naast elkaar zetten. Het punt dat hij met dit inzicht wil maken ligt volgens mij in het feit dat deze twee erfenissen aan elkaar verbonden zijn. Tot de erfenis op het vlak van de samenleving zou het niet gekomen zijn zonder ‘christendom’ als regeer-structuur en de erfenis daarvan. Wij moeten de denkbeweging van O’Donovan zo begrijpen dat hij vooral wil ingaan op de identiteit van de laatmoderne samenleving. De vragen daaromtrent bleken immers het meest urgent. Hij laat daarom zien hoe het christelijke verleden die identiteit kleurt zowel bij een positieve verwerking als bij een negatieve vertekening. Tegelijk poneert hij dat dit inzicht pas zal doordrin-gen en ook alleen tot mogelijke oplossindoordrin-gen kan voeren, als wij de politieke erfenis van ‘christendom’ niet verwaarlozen. Daartoe zouden hedendaagse, laatmoderne, mensen zomaar geneigd kunnen zijn. ‘Christendom’ is immers volgens de meesten achterhaald en moet zo snel mogelijk vergeten worden. Toch kan volgens O’Donovan alleen een bewuste bezinning op dit onderdeel van de westerse traditie leiden tot werkelijk begrip van wat er op het vlak van de samenleving nodig is. Ver-der kan alleen hernieuwde inzet in de sfeer van de politiek de vragen op het terrein van de samenleving dichter bij een oplossing brengen. De spits van O’Donovans hantering van het concept ‘christendom’ is dus gericht op een hernieuwing van de theorievorming en de daarmee samenhangende praktijk op het vlak van de regering. Alleen zo kan zijn verder liggende ambitie, namelijk dat hij wil inspreken op de impasses van de huidige samenleving, worden verwerkelijkt.63

Bij de beschrijving van de erfenis van ‘christendom’ in het heden moeten wij dit inzicht in de intentie van O’Donovan in gedachten houden.

63

DN, 193 (“Our present situation, conveniently called ‘post-Christendom’, requires us to address espe-cially the challenge of society; it has as its backdrop that centuries-long engagement with government which we call ‘Christendom’”). 243 (“And so the first and the last frontier in the Gentile mission is the social frontier. The conversion of Constantine… was only an intermediate frontier…”); DN, 246. 249.

2.4.1.2 Van Christusgebeuren naar antichrist

Volgens O’Donovan is de moderne westerse samenleving diepgaand gestempeld door de eeuwenlange aanwezigheid van de kerk in haar midden. Dat kan een een-voudige, evidente empirische conclusie lijken. Bij O’Donovan echter zit er een die-pere dimensie in die samenhangt met zijn achterliggende theologische overtuigin-gen. Wij constateerden immers dat de kerk volgens hem ook een politieke samenle-ving is, en zelfs de eigenlijke en blijvende samenlesamenle-ving. Zij vindt haar identiteit in Christus, Gods eschatologische koning en haar representant. Ook stelden wij vast dat Christus sinds het Christusgebeuren de publieke existentie van de wereld be-paalt. Hij doet dat juist via de kerk als begin van die nieuwe samenleving die op aarde leeft met een missie in dienst van het evangelie.

Er vindt dan een dubbele weerkaatsing plaats. Enerzijds weerkaatst de kerk de iden-titeit van Christus en zijn werk. Anderzijds weerkaatst de oude samenleving, in meerdere of mindere mate en verborgen of meer publiek, de identiteit van de kerk die in haar midden bestaat. Naarmate het bestaan van de kerk en dat van de oude samenleving meer met elkaar verweven zijn, zoals onder ‘christendom’, wordt deze weerkaatsing duidelijker. Als de seculiere samenleving dit ‘christelijke’ stempel gaat vertonen, kleurt dus niet alleen de kerk haar identiteit, want de kerk zelf reflecteert de identiteit van Christus. Ten diepste oefent dus Christus zelf via de kerk invloed uit op de oude samenleving en zet Hij deze in het licht van zijn eschatologische werk.64

Als wij dit beseffen, kunnen wij een aspect uit O’Donovans theorieën plaatsen, dat zonder deze belichting gemakkelijk gekunsteld overkomt. Tot viermaal toe biedt O’Donovan een beschrijving van een narratieve identiteit die bestaat uit vier mo-menten. Eerst gaat het om de identiteit van Christus en zijn werk, zoals deze vast ligt in het Christusgebeuren. Vervolgens komt de identiteit van de kerk in beeld, die weer in Christus bestaat. Daarna beschrijft O’Donovan de identiteit van de moderne samenleving die gestempeld is door de kerk in haar midden. Ten slotte komt de laatmoderne samenleving in beeld, die juist getypeerd wordt door het afscheid van kerk en evangelie en door het vergeten van de historische verwevenheid met de christelijke waarheid. O’Donovan herkent daarin het bijbelse symbool van de ‘anti-christ’. Steeds corresponderen de vier momenten met elkaar. Dat lijkt een gekun-stelde constructie. Als wij de parallelle opsommingen begrijpen in het licht van de dubbele weerkaatsing, wordt het minstens plausibeler. Zelf spreekt O’Donovan van ‘een getuigenis van een getuigenis’. Zoals de narratieve identiteit van de kerk ge-tuigt van Christus, gege-tuigt de door de kerk beïnvloede samenleving (zowel positief als negatief) van de identiteit van de kerk, en daarmee indirect van de realiteit van de verhoogde Christus.65

2.4.1.3 Van advent naar massamedia

De identiteit van Christus komt uit in de gang van het zogenaamde Christusgebeu-ren. Wij constateerden hoe O’Donovan daaraan een voortgang afleest van vier

64

DN, 145v. 250. 65

WJ, 88; Oliver O’Donovan, ‘Gerechtigkeit und Urteil’, in: Neue Zeitschrift für Systematische Theologie

52

menten: van advent via dood en opstanding naar hemelvaart. Tijdens zijn gang langs deze momenten representeert Christus Israël en de volken, dus ook zijn gemeente. Wat de momenten over Hem zeggen, raakt daarom ook de identiteit van de kerk. Omdat de kerk op haar beurt de samenleving representeert, mag de lijn tevens wor-den doorgetrokken naar die samenleving. In het vervolg ga ik anders te werk dan O’Donovan zelf. Hij beschrijft achtereenvolgens de identiteiten van Christus, de kerk en de samenleving en ordent zijn beschrijving telkens met de vier genoemde momenten. Ik reorganiseer zijn betooglijn door uit te gaan van die momenten. Ik volg ze stuk voor stuk van Christusgebeuren tot laatmoderne samenleving. Zo kan ik laten uitkomen hoe Christus volgens O’Donovan in elk ervan de identiteit van de moderne samenleving stempelt.

In Christus’ advent begint de nieuwe orde van het koninkrijk de oude geschiedenis te raken en komt zij deze aflossen. God presenteert zijn eschatologische koning, die zijn exclusieve representant is en in wie alleen de samenlevingen van Israël en de volken hun ware identiteit kunnen vinden. Deze advent stempelt dan ook de identi-teit van de kerk, als de gemeenschap van mensen die willen delen in deze represen-tant. Zij maakt van de kerk een verzamelende gemeenschap. In de doop wordt dui-delijk dat mensen los moeten komen uit de bestaande autoriteitsstructuren en zich moeten stellen onder het gezag van Christus. Zo groeit de nieuwe samenleving van de toekomst. Deze trek van de kerk brengt in de westerse samenleving een ingrij-pende verandering. Hier ligt volgens O’Donovan de oorsprong van het westerse, vroegliberale vrijheidsconcept. Wie in Christus de echte persoonlijke en gemeen-schappelijke identiteit vindt, wordt daarmee in beginsel vrij van alle bestaande auto-riteiten. Met de doorwerking van het evangelie in de samenleving nemen, overeen-komstig de bijbelse profetie, echter ook de tegenkrachten toe. Met de opkomst van deze vrijheid gaat daarom ook een antichristelijke vertekening ervan gepaard. Juist waar de samenleving afscheid neemt van kerk en evangelie is dat het geval. Deze neemt O’Donovan waar in wat hij typeert als het laatmoderne individualistische voluntarisme. De vorming van gemeenschap wordt daarbinnen afhankelijk van een willekeurig en autonoom vrijheidsconcept. Het individu weet zich niet langer ge-bonden aan Christus en via Hem aan de orde van Gods werken. In de gemeen-schapsvorming domineert daarom het individu. Er ontstaan gemeenschappen die geen recht doen aan de oorspronkelijke orde, pseudo-kerken in O’Donovans termi-nologie. Ook de gerechtigheid die het samenleven mogelijk maakt, raakt los van het kader van Gods werken in Christus en verwordt tot een procedurele werkelijkheid. Daarmee houdt zij niet meer in dan de regulering van de belangen van de samenle-vende individuen. Ook op economisch terrein ontmoeten wij deze ongeordende vrijheid in het ‘anarchistisch’ beginsel van het kapitalisme.66

Christus’ lijden en dood beschouwt O’Donovan als het beginnende oordeel van God. De oude autoriteit aanvaardt Gods representant niet, en onthult haar ware aard in het lijden dat zij Hem aandoet. Aan het kruis voltrekt zich de scheiding tussen de on-schuldige en de on-schuldigen. Daarbij trekt de onon-schuldige als representant van Israël en de volken dit oordeel over de schuldigen naar zichzelf toe. God oordeelt hen in Hem. Het kruis betekent daarom Gods triomf over de machten, maar het is een

66

omf waarin tegelijk verzoening besloten ligt. De kerk deelt in dit lijden van haar representant en dat maakt ook haar tot een lijdende gemeenschap in de wereld. De eucharistie profileert dit aspect van haar identiteit. Als nieuwe samenleving van de toekomst raakt zij in conflict met de oude machten. Delend in Gods oordeel over de wereld verheft zij zich echter niet machtig boven deze wereld maar verkeert zij lijdend in haar omgeving. Deze representerende trek van de kerk beïnvloedt vervol-gens de samenleving. Ook daarin is telkens weer een oordeel nodig over het kwaad. In dat oordeel mengen zich nu deugden als nederigheid en barmhartigheid en de bereidheid om te delen in het lijden. Ook hier komt het parallel daaraan tot een ver-tekening van deze representerende trek. In de laatmoderne samenleving, die afscheid neemt van de kerk, weet men geen raad meer met het lijden. Het vermogen tot mee-lijden verandert in opstand tegen het mee-lijden, ‘compassie op armlengte’ en de poging om kwaad en lijden door eigen technisch kunnen uit te roeien. Ook de barmhartig-heid, die zich mengde in het oordelen, raakt vertekend. Los van kerk en Christus verdringen deze barmhartigheid en nederigheid de vrijmoedigheid tot oordelen en komt het tot een onvermogen om te straffen.67

Christus’ opstanding vormt de tweede fase van Gods oordeel. In en via het oordeel waarmee God het kwaad ontmaskert en weg doet, handhaaft Hij de orde van zijn schepping en brengt Hij deze langs een historische weg tot haar bestemming. Dat wordt duidelijk als Jezus de dood te boven komt en lichamelijk hersteld en verheer-lijkt wordt. De kerk vormt de gemeenschap van mensen die ook op dit punt delen in hun representant. Zij wordt daardoor tot een blijde gemeenschap, waarvan de viering van de zondag het sacrament vormt. Het gaat daarbij om blijdschap in Christus en in Gods werk via Hem. Tegelijk ligt daarin blijdschap besloten om de gehandhaafde orde van Gods schepping en de eschatologische voltooiing daarvan. Zo vormt deze blijdschap de wortel van het ethische leven van de kerk. Zij zegt op een diep affec-tief niveau ‘ja’ tegen God en zijn orde. Dat ‘ja’ beweegt haar om zich denkend en handelend te voegen naar die orde. Als deze kerk de samenleving beïnvloedt, ont-staat in die samenleving een nieuw vertrouwen in de schepping en in het natuurlijk recht van God waarmee Hij de orde van de schepping handhaaft en regeert op weg naar haar doel. Dat vertrouwen durft te rekenen op een zekere stabiliteit in de struc-turen van de samenleving en op de mogelijkheid van een zekere vreedzame coëxis-tentie in de gemeenschap van de naties. De laatmoderne vertekening van dit ver-trouwen, die ontstaat als de band met evangelie en kerk wordt doorgesneden, ont-kracht dit vertrouwen in een voorgegeven orde en een onafhankelijk natuurlijk recht van God. In plaats van dat enkelvoudige recht dat boven de mens uitgaat, zoekt zij een meervoud van rechten die elk mens individueel bezit. Wanneer de orde niet langer geldt als voorgegeven, wordt zij door de collectieve menselijke wil opgelegd. Zo komt het tot de gedachte van een maakbare samenleving en tot de dominantie van de sociale wetenschappen met hun constructivistische trekken. In de internatio-nale sfeer verdwijnt het besef van een voorgegeven rechtsstructuur die de relaties van landen regelt. Daardoor resteert slechts het realisme waarin elke natie de eigen belangen nastreeft en langs die weg hoopt op een zeker evenwicht.68

67

DN, 136-141. 178-181. 256-261. 276vv. 68

54

Het vierde en laatste moment in het Christusgebeuren is de exaltatie. Daarmee maakt God de werkelijkheid die besloten ligt in de momenten van advent, dood en opstanding effectief. De eschatologische koning begint daadwerkelijk te regeren. Gods kritische en tegelijk bevestigende oordeel gaat metterdaad de geschiedenis bepalen tot het moment dat deze werkelijkheid in de parousie helemaal onthuld zal worden. Voor de kerk betekent dit kenmerk van haar representant dat zij geautori-seerd wordt als een profetisch sprekende gemeenschap. Zij moet op zo’n manier getuigen van het werk van God in Christus dat daardoor de werkelijkheid van het leven van mensen en volken onder het beslag van zijn regering komt en in haar ware karakter onthuld wordt. Dit profetisch spreken kenmerkt de kerk als geheel maar is tegelijk een recht dat ieder kerklid ook persoonlijk bezit, zoals met Pinksteren duide-lijk wordt. De kerk mag zich dit recht tot spreken tot geen enkele prijs laten ontzeg-gen. Symbool voor deze autorisatie vormt de handoplegging. De samenleving on-dergaat van deze sprekende gemeenschap in haar midden sterke invloed. O’Donovan wijst bijvoorbeeld op de ruimte voor het vrije woord binnen westerse samenlevingen en op de parlementaire democratie. Als kern van de parlementaire democratie beschouwt hij niet het individuele stemrecht, zoals velen doen, maar het individuele spreekrecht. Zoals in de kerk zelfs de slaven en slavinnen mogen profe-teren, mag in het publieke debat over het ‘common good’ ieders stem gehoord wor-den. De politieke autoriteit dient daarmee te rekenen. Ook van deze erfenis van het evangelie ontstaat een vertekening doordat de band met het kerkelijke verleden wordt doorgesneden. Juist het verschijnsel ‘communicatie’ binnen de westerse sa-menleving raakt verstoord. Vanuit de visie dat het individu met zijn keuzevrijheid fundamenteel is voor de samenleving geldt een inhoudelijk debat op weg naar een ‘common good’ voor velen als onaanvaardbare dwang. Het recht tot meespreken verwordt daardoor tot recht op machtsuitoefening, vooral via de stembus. In de plaats van een inhoudelijke consensus als doel van politiek debat treedt een spel waarin uiteenlopende individuele belangen worden geponeerd en vervolgens via machtsbalansen met elkaar in evenwicht worden gebracht. Totalitarisme of sekta-risme bederven bovendien een vrije en gemeenschappelijke communicatie. O’Donovan ziet de massamedia het vrije spreken annexeren.69

Hij betoogt met deze analyse dus dat centrale kenmerken van de huidige westerse samenleving alleen begrepen kunnen worden als erfenis van de rol die de kerk en de christelijke waarheid in de westerse wereld hebben gespeeld. Ook poneert hij dat enkele door velen geconstateerde impasses binnen de westerse samenleving samen-hangen met het doorsnijden van die band met dit vormende verleden. Daarbij maakt hij onderscheid tussen een vroege en een late gestalte van liberalisme en moderni-teit. In de vroege gestalte zien wij de positieve erfenis van ‘christendom’, terwijl de late moderniteit juist vastloopt in de door hem als ‘antichristelijk’ getypeerde verte-kening daarvan. Onmiskenbaar is zijn boodschap dat de huidige laatmoderne samen-leving niet uit de problemen zal komen als zij niet minstens van ‘christendom’ leert om de lijn naar de kerk en haar boodschap open te houden.

69