• No results found

Anticipatie op kritische vragen in de probleem-doelschema’s van SIRE-advertenties Na te hebben bekeken in welke structuur en met welk schema de argumentatie in de SIRE-

advertenties verwerkt is, kan worden gekeken naar de manier waarop geanticipeerd wordt op de kritische vragen die bij het probleem-doelschema, de door SIRE gebruikte variant van

pragmatische argumentatie, horen. Op deze manier wordt het beeld van de door de schrijvers gemaakte keuzes bij het beargumenteren voor gedragsverandering uitgebreider en is de bepaling van het prototypische argumentatiepatroon van de SIRE-advertenties een grote stap dichterbij. Het beschouwen van de anticipatie op kritische vragen en mogelijke verklaringen hiervoor zal, net als in paragraaf 4.1 het geval was, gedaan worden per advertentie. Deze advertenties zijn te vinden in de bijlagen A, B, C en D.

De lijst met kritische vragen, zoals die in hoofdstuk 3 is opgesteld, is grotendeels een combinatie van de schemaspecifieke vragen van zowel het de doel-middel- als van de probleem- oplossingvariant van pragmatische argumentatie zoals Snoeck Henkemans (2016, p. 4) en Garssen (2016, p. 33) die hebben opgesteld. Hieraan is nog een voor dit onderzoek en specifiek voor de probleem-doelvariant van pragmatische argumentatie ontwikkelde vraag toegevoegd (vraag 10). De lijst met vragen, afgebeeld in paragraaf 3.2 van dit onderzoeksverslag, is hieronder nogmaals opgenomen:

Kritische vragen voor de probleem-doelvariant van pragmatische argumentatie 1. Leidt een actie als X werkelijk tot een gevolg als Y?

2. Is gevolg Y werkelijk wenselijk?

3. Heeft een actie als X geen onwenselijke gevolgen?

4. Zijn er, naast actie X, nog andere acties vereist voor wenselijk gevolg Y? 5. Kan wenselijk gevolg Y niet beter behaald worden met andere acties dan X? 6. Is er werkelijk sprake van een onwenselijke situatie Z?

8. Is actie X uitvoerbaar?

9. Zijn er andere acties dan actie X om onwenselijke situatie Z op te lossen? 10. Is er werkelijk sprake van een verband tussen onwenselijke situatie Z en

wenselijke situatie Y?

Voor de schrijver van de advertentie uit bijlage A, waarin het doel-middelgedeelte het meest expliciet aanwezig is, geldt dat hij niet expliciet anticipeert op alle kritische vragen. Op de eerste vraag wel deels: er wordt van sommige van de wenselijke gevolgen beargumenteerd waarom tolerant gedrag daartoe leidt. Zo wordt het argument over een leuker mens zijn ondersteund met de argumenten dat je meer inlevingsvermogen krijgt en je gestimuleerd wordt meer open te staan voor mensen om je heen. Dat tolerantie gezond is wordt ondersteund met het argument dat het goed is voor een te hoge bloeddruk en dat tolerantie zorgt voor een leuker Nederland met het argument dat mensen leuker worden, dus Nederland ook. Hoewel niet op alle gevolgen uitgebreid wordt ingegaan, wordt er dus in ieder geval een poging gedaan op deze kritische vraag te

anticiperen. Op de kritische vraag over de wenselijkheid van gevolg Y, eerder aangemerkt als de belangrijkste vraag binnen het doel-middelgedeelte van het probleem-doelschema, wordt een beetje geanticipeerd in de tekstuele argumentatie: er worden voorbeelden genoemd van de wenselijkheid van de gevolgen, maar die worden niet onderbouwd. Dit kan komen doordat de schrijver verwacht dat de wenselijkheid van de gevolgen door iedereen wordt aangenomen. Wie wil immers niet een goede gezondheid, een leuk mens zijn, een leuke samenleving hebben en iets hebben omdat het gratis is? De wenselijkheid van deze gevolgen wordt impliciet gelaten omdat niet wordt verwacht dat hier kritiek op zal ontstaan. Wel wordt er aan dit punt gerefereerd met behulp van de afbeelding in de advertentie, waarin een voetbalouder er gelukkig en relaxt uitziet. Dit kan als ondersteuning worden gezien voor het feit dat de gevolgen wenselijk zijn en het individu er beter of gelukkiger van wordt. Bij de kritische vraag of actie X geen onwenselijke gevolgen of neveneffecten heeft, wordt niet stilgestaan door de schrijver. Ook op de overige twee kritische vragen, over of er nog andere acties dan actie X vereist zijn voor gevolg Y en of er geen betere acties dan actie X zijn voor gevolg Y, wordt ook niet geanticipeerd door de schrijver.

Op de vragen 6 tot en met 10, de vragen die horen bij het probleem-oplossinggedeelte van de probleem-doelvariant van pragmatische argumentatie en de probleem-doelvariant in zijn geheel, wordt nauwelijks geanticipeerd door de auteur van de advertentie. Er wordt niet expliciet geschreven over een onwenselijkheid van de situatie, wat de noodzaak om kritiek op het

geschetste probleem te weerleggen enigszins vermindert. Wel wordt genoemd dat vanwege het probleem ‘een hoop ergernissen en getier langs de lijn’ bestaan en wordt beargumenteerd waarom tolerantiegebruik bijdraagt tot een oplossing daarvan, namelijk door het verbeterde

inlevingsvermogen en de stimulatie open te staan voor anderen. Hoewel niet heel sterk aanwezig, kan op deze manier toch een anticipatie aangewezen worden op kritische vragen voor het

impliciete probleem-oplossinggedeelte van de argumentatie. Ook wordt er gerefereerd aan de uitvoerbaarheid van actie X door te stellen dat het gebruik van tolerantie gratis is.

De schrijver van de advertentie in bijlage B schetst de onwenselijkheid van de huidige situatie vrij uitgebreid; bij de zesde kritische vraag wordt uitgebreid stilgestaan. Dit kan te maken hebben met het feit dat dit de belangrijkste vraag is voor het in deze argumentatie overheersende probleem-oplossinggedeelte van het probleem-doelschema. Niet alleen worden voorbeelden gegeven van de onwenselijke situatie door de stellen dat we niet goed raad weten met onbekende mensen en we soms achterdochtig reageren, ook wordt genoemd dat 78% van de Nederlanders vindt dat de huidige situatie onwenselijk is en dat er iets moet veranderen. Bij kritische vraag 7 hoeft niet lang te worden stilgestaan: het ligt voor de hand dat een situatie waarin niet aardig wordt gedaan tegen aardige mensen wordt opgelost wanneer wel aardig wordt gedaan tegen aardige mensen. De schrijver besteedt hier dan ook geen aandacht aan. Omdat er geen goede redenen te bedenken zijn waarom aardig doen niet uitvoerbaar is, lijkt ook vraag 8 niet relevant. Vraag 9 is dat wel, maar daar wordt door de schrijver niet op geanticipeerd.

Aan anticipatie op de vragen 1 tot en met 5 wordt door de schrijver van de advertentie in bijlage B weinig aandacht besteed. Het enige argument waarmee hij zich enigszins richt op kritiek gerepresenteerd door een van deze vragen is het argument waarin wordt genoemd dat 78% van de Nederlanders vindt dat we aardiger moeten doen: dit is namelijk niet alleen een

onderbouwing voor het feit dat de huidige situatie onwenselijk is, maar ook een onderbouwing voor de wenselijkheid van de beoogde situatie en daarmee een anticipatie op kritische vraag 2, de andere belangrijkste vraag van de lijst. Ook onderbouwt het impliciete argument van de

verbetering van de Nederlandse maatschappij uiteraard de wenselijkheid van de gevolgen van het aardig doen. Vraag 1 behoeft weinig onderbouwing want de link tussen aardig doen tegen aardige mensen en het gevolg daarvan dat aardige mensen aangemoedigd worden spreekt voor zich. Om ongeveer dezelfde reden is vraag 4 irrelevant. Op vragen 3, 5 en 10 wordt door de schrijver niet geanticipeerd.

In de advertentie in bijlage C gebruikt de schrijver, net als in bijlage B, voornamelijk het probleem-oplossinggedeelte van de probleem-doelvariant van pragmatische argumentatie. Dit betekent dat voornamelijk wordt geanticipeerd op de vragen die de onwenselijke situatie Z betreffen. Zo wordt de onwenselijkheid van de huidige situatie uitvoerig geschetst (vraag 6) en wordt in argument 1.1b.1.1b gesteld dat de oplossing wel degelijk bijdraagt aan oplossing van het probleem (vraag 7). Door het uitvoerig schetsen van de problematiek en de onwenselijkheid daarvan lijkt de schrijver voornamelijk te anticiperen op kritiek op dat element van de argumentatie, wat kan worden verklaard door het feit dat dat de belangrijkste vraag voor het probleem-oplossinggedeelte van dit schema is. Op vraag 8 wordt weinig geanticipeerd, wat verklaard kan worden door het feit dat niemand, behalve misschien mensen zonder internet, de uitvoerbaarheid van het bezoeken van een website zal betwijfelen. Ook op vraag 9 wordt niet geanticipeerd.

In deze advertentie zijn ook enkele elementen van het doel-middelgedeelte van het schema expliciet aanwezig. Zo wordt in argument 1.1b een positief resultaat van het middel genoemd, waar vervolgens van wordt uitgelegd waarom dat resultaat wenselijk is (vraag 2). Op vragen 1 en 3 wordt niet geanticipeerd, maar deze vragen zijn in mindere mate relevant voor het thema: als er informatie op een website staat, spreekt het voor zich dat die informatie overkomt wanneer de website bezocht wordt, en behalve het binnenhalen van virussen zijn er geen onwenselijke gevolgen te bedenken die kunnen leiden uit het bezoeken van een website. Ook vraag 5 is, gezien de bescheiden aard van het middel en het doel in deze advertentie, irrelevant.

Net als in de advertenties van bijlagen B en C wordt ook in de argumentatie van de advertentie in bijlage D voornamelijk het probleem-oplossinggedeelte van de probleem- doelvariant expliciet gebruikt. In deze argumentatie wordt enkel geanticipeerd op de

onwenselijkheid van de huidige situatie (argumenten 1.1a en 1.1b), dus op vraag 6. De overige vragen voor dit gedeelte, dus vragen 7, 8 en 9, blijven onbeantwoord. Dit kan te maken hebben met het feit dat daar geen kritiek op wordt verwacht, of met de beperkte lengte van de tekst in de advertentie. Dit geldt ook voor de overige vragen uit de lijst, waarvan alleen vraag 2 beantwoord wordt met het argument 1.1d, waarin wordt genoemd dat het positieve gevolg ‘leuk’ is en

waarmee dus wel antwoord wordt gegeven op de belangrijkste vraag voor het doel- middelgedeelte.

Na per advertentie de anticipatie op de kritische vragen te hebben bekeken, kunnen nog enkele opmerkingen gemaakt worden over de SIRE-advertentie in het algemeen die voor elk van de vier voorbeelden geldt. De eerste van deze opmerkingen betreft kritische vraag 4, over mogelijke andere acties naast actie X die vereist zijn om tot het genoemde wenselijke gevolg te komen. Voornamelijk voor het in alle advertenties expliciet genoemde of impliciet aanwezige wenselijke gevolg van een verbetering van de Nederlandse maatschappij geldt dat er uiteraard genoeg andere acties te bedenken zijn naast de in de argumentatie besproken actie X. Het expliciet erkennen van het feit dat actie X moet worden vergezeld met andere acties zou ervoor kunnen zorgen dat actie X wordt gezien als een van de vele mogelijkheden en de argumentatie voor deze specifieke actie aan kracht inboet. Dat is vermoedelijk de reden dat in geen van de advertenties in wordt gegaan op andere acties die naast actie X uitgevoerd moeten worden om tot gevolg Y te komen.

Een tweede algemene opmerking die gemaakt kan worden, is dat in geen van de

advertenties wordt geanticipeerd op kritische vraag 10, waarin het verband tussen onwenselijke situatie Z en beoogde situatie Y, en dus het verband tussen het probleem-oplossing- en het doel- middelgedeelte van het probleem-doelschema, ter discussie wordt gesteld. Hoewel in sommige van de advertenties het verband wel duidelijk is, aangezien de positieve situatie de directe

tegenhanger is van de negatieve situatie, is dat in het geval van de advertentie in bijlage C minder het geval: tussen het probleem van dodelijk zieke mensen die verlaten worden en het feit dat een individu wat opsteekt van het bezoeken van de website ikbenernog.nl is geen duidelijk verband te ontwaren. Hierdoor komen de beide gedeeltes die tezamen het probleem-doelschema vormen losser van elkaar te staan en ontbreekt in deze argumentatie een bepaalde cohesie die de andere argumentaties wel bezitten, ondanks dat ook daar geen (expliciete) aandacht wordt geschonken aan diezelfde cohesie.

De laatste, en wellicht belangrijkste opmerking over de argumentaties in de SIRE- advertenties is dat uit alle reconstructies blijkt dat op de belangrijkste kritische vragen wordt geanticipeerd, zelfs als het gedeelte van het schema waar die kritische vraag betrekking op heeft niet gebruikt wordt in het expliciete gedeelte van de argumentatie. De vragen 2 en 6,

respectievelijk over de wenselijkheid van gevolg Y en de onwenselijkheid van situatie Z, worden in alle advertenties beantwoord. Dit bevestigt het vermoeden dat zowel het doel-middel- als het probleem-oplossinggedeelte van het probleem-doelschema in alle advertenties verwerkt is en lijkt het laatste benodigde bewijs van het gebruik van het probleem-doelschema in SIRE-advertenties.

Concluderend kan worden gesteld dat in deze paragraaf aangetoond is dat de probleem-

doelvariant van pragmatische argumentatie, zoals dat in hoofdstuk 3 theoretisch ontwikkeld is, beschouwd kan worden als prototypisch SIRE-argumentatieschema. In paragraaf 4.1 is al aangetoond dat de argumentatie het beste gereconstrueerd kan worden als zijnde een combinatie van de doel-middel- en de probleem-oplossingvariant van pragmatische argumentatie en uit deze paragraaf blijkt dat ook wat betreft de anticipatie op kritische vragen enkel een combinatie van de kritische vragen van beide schema’s de anticipatiekeuzes van de schrijvers voldoende dekt. 4.3 Mogelijke verklaringen voor keuzes binnen het prototypische argumentatiepatroon

van SIRE-advertenties

Na het bestuderen van de belangrijkste aspecten van het prototypische argumentatiepatroon van SIRE-advertenties, namelijk het schema, de structuur en de anticipatie op kritische vragen, kan uitgebreider worden ingegaan op de binnen deze aspecten door de schrijvers gemaakte keuzes. De vraag die hierbij van belang is, is waarom de schrijvers deze keuzes gemaakt kunnen hebben met het oog op het doel van hun tekst en het doel van hun opdracht- of werkgever, SIRE. Dit is de laatste stap in het huidige onderzoek naar het patroon van de SIRE-advertenties.

Om het overzicht te behouden, begint deze bespreking van de keuzes van de schrijvers met de keuzes omtrent het gebruikte argumentatieschema. Er is in elk van de advertenties

gekozen voor een variant van pragmatische argumentatie. Dit kan verklaard worden door het doel van SIRE om gedragsverandering teweeg te brengen bij de lezer. Zoals Van Eemeren en Snoeck Henkemans aangeven in hun handboek Argumentatie (2011) is het schema van pragmatische argumentatie, een subtype van causale argumentatie, uitermate geschikt, zo niet exclusief geschikt, voor het aanbevelen van een bepaalde handeling of een bepaald beleid (p. 92). De gewenste gedragsverandering wordt om die reden aanbevolen door SIRE in de vorm van pragmatische argumentatie.

In de SIRE-advertenties wordt echter niet zomaar pragmatische argumentatie gebruikt, maar een specifieke variant daarvan. In paragraaf 3.1 is daarom bekeken welke variant gebruikt wordt door SIRE. Op basis van de doelen die SIRE nastreeft met haar advertenties, namelijk zowel informeren over het huidige probleem als overtuigen tot het overgaan op het aanbevolen gedrag, zijn de twee meest voorkomende varianten van pragmatische argumentatie, de doel- middel- en de probleem-oplossingvariant, samengevoegd om tot een nieuwe variant te komen: de probleem-doelvariant. Wat betreft structuur is dit een letterlijke combinatie van de twee varianten

die eraan ten grondslag liggen. Het gebruik van deze nieuwe variant stelt de schrijvers in staat de twee doelen van SIRE te verenigen in de argumentatie en zowel de onwenselijkheid van de huidige situatie als de wenselijkheid van de beoogde situatie te noemen.

Hoewel de SIRE-advertenties in theorie dus beide aspecten van SIRE’s

probleemoplossingsdoel representeren, blijkt uit de praktijk dat vaak slechts een van deze aspecten expliciet in de argumentatie gebruikt wordt. Zo wordt in de advertentie in bijlage A voornamelijk gericht op de wenselijke gevolgen van het aanbevolen gedrag, terwijl in de overige advertenties vooral de onwenselijkheid van de huidige situatie aan bod komt. Welk gedeelte impliciet wordt gelaten en welk gedeelte expliciet wordt genoemd, kan beschouwd worden als een van de grootste keuzes die de schrijvers hebben gemaakt bij het schrijven van de

advertenties. Deze keuze zegt ook het meeste over de kritiek waar de schrijvers tijdens het schrijven op anticipeerden. Een focus op de wenselijke gevolgen van actie X, en niet op de onwenselijkheid van de huidige situatie, betekent vermoedelijk dat de schrijver verwacht dat de lezer het probleem en de onwenselijkheid daarvan erkent en daarom geen informatie over het probleem nodig heeft, maar over de oplossing van dat probleem. Het gebrek aan tolerantie wordt door de schrijver van de advertentie in bijlage A dus waarschijnlijk als een algemeen bekend probleem beschouwd onder lezers. In de andere drie advertenties heeft de schrijver het echter nodig geacht om de lezer te overtuigen van het feit dat er sprake is van een onwenselijke situatie; de schrijver verwacht niet dat iedereen het probleem erkent, dus kiest ervoor het bewerkstelligen van die erkenning te beschouwen als primair doel en het overtuigen van de wenselijkheid van de oplossing voor dat probleem en de wenselijkheid van de gevolgen van die oplossing als secundair doel te zien. Hieruit volgt dat de schrijvers van SIRE-advertenties, of wellicht SIRE zelf,

verwacht dat een gebrek aan tolerantie door de meesten, of iedereen zelfs, wordt gezien als probleem, terwijl het ontmoedigen van aardige mensen, het verlaten van dodelijk zieke mensen en het overnemen van het spel van kinderen niet als zodanig worden beschouwd.

Dat beide aspecten van het probleemoplossingsproces, gerepresenteerd door de beide schema’s, voor SIRE wél van belang zijn, blijkt uit de anticipatie op de kritische vragen. Bij de kritische vragen die gelden bij het probleem-doelschema, net zoals het schema zelf opgebouwd uit de aspecten van de doel-middel- en de probleem-oplossingvariant en in dit geval de kritische vragen die bij beide schema’s horen, wordt namelijk door de schrijvers nauwelijks onderscheid gemaakt tussen de vragen die horen bij het in de argumentatie overheersende schema en het

andere schema. Hoewel in een argumentatie met voornamelijk doel-middelelementen namelijk wel meer van de corresponderende kritische vragen worden beantwoord, wordt te allen tijde de belangrijkste kritische vraag van het andere schema ook beantwoord door SIRE, expliciet of impliciet. Op die manier wordt altijd op de twee belangrijkste kritische vragen geanticipeerd, zowel degene die de wenselijkheid van de gevolgen in twijfel trekt als degene die dat doet met de onwenselijkheid van de huidige situatie.

Verder valt, zoals eerder al kort besproken, wat betreft de anticipatie op kritische vragen op dat de vraag of er andere acties naast de aanbevolen actie noodzakelijk zijn om tot het wenselijke gevolg te komen in geen van de advertenties beantwoord wordt. Voornamelijk voor het in alle argumentaties genoemde gevolg dat de Nederlandse maatschappij er beter van wordt, is het overduidelijk dat actie X niet de enige vereiste actie is; anders had dit immers niet een wenselijk gevolg van de acties in alle vier de advertenties kunnen zijn. Desalniettemin wordt anticipatie op deze kritische vraag weggelaten in alle advertenties. Dit zou kunnen komen doordat de schrijvers het algemeen bekend achten dat enkel actie X, welke actie dat dan ook is, niet voor een dergelijk gevolg kan zorgen. Het zou echter ook een strategische keuze kunnen zijn deze anticipatie weg te laten, aangezien de schrijver wellicht geen lezers wil attenderen op het feit dat het een kwestie is en er ook andere mogelijkheden zijn, en bovendien dat het bereiken van een fijne maatschappij meer vergt dan enkel het uitvoeren van actie X. Dit zou lezers immers kunnen afschrikken. Omdat de schrijver dat waarschijnlijk niet wil, kiest hij er vermoedelijk voor om deze kritische vraag onbeantwoord te laten: de kritiek op een bepaald onderwerp kan immers