• No results found

4.2 Laboratoriumonderzoek

4.2.3 Analyseresultaten grondwater

De analysecertificaten van de grondwatermonsters zijn opgenomen in bijlage 5. In onderstaande tabel 4.2 zijn de resultaten van de analyses en van de toetsing aan de S-, T- en I-waarden weergegeven. In de tabel zijn alleen resultaten opgenomen waarbij de streefwaarden zijn overschreden. Eveneens opgenomen in de tabel zijn relevante gegevens uit in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken

09B377.R002.JW.GL 19 februari 2010 Pagina 18 Definitief

Tabel 4.2: Overzicht getoetste concentraties in grondwater (µg/l)

S1 5,5-6,5 3,46 4,91 362 tetrachlooretheen 3,9

S2-1 4,5-5,5 3,47 5,13 321 tetrachlooretheen 6,6

S2-2 10-11 3,87 5,45 314 tetrachlooretheen 22 ■■

S3 5,0-6,0 3,89 5,24 341 tetrachlooretheen 8,5

S4 3,5-4,5 3,57 4,77 294 cadmium

benzeen

S5 3,5-4,5 3,33 4,81 357 Cadmium

tetrachlooretheen

2,0 8,8

In het verleden uitgevoerde onderzoeken

Pb 230* 20-21 tetrachlooretheen <0,1

-Pb 4** 7-8 4,9 5,5 310 tetrachlooretheen 8,7

Pb 6** 7-8 4,9 4,9 310 tetrachlooretheen 8,6

Toelichting tabel:

Wbb Wet bodembescherming;

geen overschrijding van de streefwaarde of lager dan de detectielimiet

het gehalte is groter dan de streefwaarde (of de detectiegrens, indien deze hoger is) en kleiner dan of gelijk aan het gemiddelde van de streef- en interventiewaarde;

■■ het gehalte is groter dan het gemiddelde van de streef- en interventiewaarde en kleiner dan of gelijk aan de interventiewaarde;

■■■ het gehalte is groter dan de interventiewaarde.

* grondwateronderzoek: CSO 2001

** grondwateronderzoek: Enviroplan 2008

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het ondiepe grondwater licht verontreinigd is met cadmium en tetrachlooretheen.

In het diepere grondwater (10-11 m-mv) overschrijdt de concentratie tetrachlooretheen net de tussenwaarde (20 µg/l).

De gemeten concentraties chloride en sulfide zijn niet verhoogd ten opzichte van de natuurlijke achtergrondconcentraties.

De gemeten pH- en Ec-waarden zijn normaal voor het gebied waarin de onderzoekslocatie is gesitueerd.

09B377.R002.JW.GL 19 februari 2010 Pagina 19 Definitief

5 Evaluatie onderzoeksresultaten

In voorliggend hoofdstuk worden de resultaten van het bodemonderzoek ter plaatse van de voormalige wasserij onderzoek nogmaals samengevat. Ten slotte volgt een evaluatie van de aangetroffen verontreinigingssituatie in grond en grondwater, en wordt ingegaan op de verschillen en overeenkomsten van dit onderzoek en onderzoek dat in het verleden is uitgevoerd.

Locatiebezoek

● aan de zuidoostzijde van de het bedrijfsgebouw bevond zich een vulpunt voor chloorhoudende producten;

● het gehele gebouw is onderkelderd, kelder en begane grond worden van elkaar gescheiden door een 20 cm dikke vloer uit gewapend beton. De betonvloer verkeerde ten tijde van de locatie-inspectie in goede staat;

● bedrijfsactiviteiten vonden voornamelijk plaats op de begane grond;

● een gedeelte van de vloer van de kelder is verhard, hier bevinden zich de opslagplaats voor chloorhoudende producten, een condenstank en enkele pompen;

● op de betonvloer van de kelder zijn natte plekken waargenomen. Het is onbekend welke vloeistof dit betreft;

● de bodem van het overige gedeelte van de kelder is onverhard. Hier bevindt zich het merendeel van het leidingsysteem voor de aan- en afvoer van schoon- respectievelijk vuil water. Het leidingsysteem is veelal opgehangen aan het plafond of rust op pijlers;

● duidelijk zichtbaar was dat de riolering in de kruipkelder op één plaats heeft gelekt dan wel overstroomd is na verstopping.

Veldwerk

● het veldwerk is uitgevoerd na sloop van de wasserij;

● in de boven- en ondergrond zijn na de sloop geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen;

● er is op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen;

● op enkele plaatsen zijn middels de PID-/ACTAmeter verhoogde concentraties vluchtige verbindingen gemeten;

● gezien de aangetroffen bodemopbouw zal een verontreiniging die het grondwater heeft bereikt zich vrij kunnen verspreiden. Beneden de grondwaterspiegel zijn geen bodemlagen aangetroffen die de grondwaterstroming zouden kunnen beinvloeden.

Laboratoriumonderzoek

● de grondmengmonsters die zijn genomen ten behoeve van de beoordeling van de gevolgen voor de bodem van de sloop, bleken niet verontreinigd;

● de diepere ondergrond (>1,0 m-mv) is zeer licht verontreinigd met tetrachlooretheen (Per) en lokaal tevens met 1,1,2-trichloorethaan en minerale olie;

● het ondiepe grondwater is licht verontreinigd met tetrachlooretheen en cadmium;

● in het diepere grondwater (filterstelling 10-11 m-mv) is in het grondwater een matige verontreiniging aangetroffen met tetrachlooretheen.

Evaluatie met betrekking tot de sloopactiviteiten

De grondmengmonsters van zowel de boven- als ondergrond bleken schoon. De sloopactiviteiten hebben zodoende niet geleid tot een bodembelasting.

Gezien het bovenstaande dient de hypothese verdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging als gevolg van sloopactiviteiten te worden verworpen.

09B377.R002.JW.GL 19 februari 2010 Pagina 20 Definitief

Evaluatie met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten

Voor de in het grondwater aangetroffen licht verhoogde concentraties cadmium levert het vooronderzoek geen direct aanwijsbare bron op. Waarschijnlijk kunnen deze licht verhoogde concentraties cadmium worden verklaard uit de ligging van Gennep. Gennep is namelijk gelegen in een regio waar veel intensieve landbouw en veehouderij wordt bedreven. Grote arealen worden verbouwd met onder andere maïs waarvan bekend is dat voor deze teelt de bodem ter plaatse intensief wordt bemest. Deze mest bevat vaak hoge concentraties zware metalen (dierlijke mest met name koper en zink, kunstmest met name cadmium). Tevens heeft dierlijke mest een hoge zuurgraad. Metalen spoelen in een zure zandgrond snel uit naar het grondwater. Daarnaast kunnen van nature in de zandgrond aanwezige zware metalen uit de grond vrijkomen als de grond wordt bemest met nitraat- en fosfaatrijke mest (verdringingseffect). Deze ionen verdringen de aan de vaste bodemdeeltjes gebonden metaalionen, die vervolgens uitspoelen en het grondwater belasten.

De gemeten concentraties sulfide (beneden de detectielimiet) en chloor (ca. 25 mg/l) zijn normaal voor het grondwater in deze regio. Zodoende kan worden uitgesloten dat de bedrijfsactiviteiten na 1998 hebben geleid tot een bodemverontreiniging.

De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond en licht tot matige verontreinigingen in het grondwater met tetrachlooretheen zijn mogelijk (deels) veroorzaakt door de voormalige bedrijfsactiviteiten en /of calamiteiten die hier hebben plaatsgevonden (overlopen/lekken riool, in brand gestoken container). Andere bronnen (stroomopwaarts van de locatie) kunnen echter ook niet worden uitgesloten omdat ook stroomopwaarts, 40 meter stroomopwaarts van de locatie licht verhoogde concentraties (68: 5,7 µg/l tetrachlooretheen) zijn aangetroffen.

Voorts zijn binnen het plangebied De Heikant tijdens onderhavig en in het verleden uitgevoerd bodemonderzoek bij diverse peilbuizen (zie bijlage 2.3) licht verhoogde concentraties tetrachlooretheen aangetroffen in het ondiepe grondwater. De aangetroffen concentraties zijn vergelijkbaar met de concentraties die zijn aangetroffen ter plaatse van de voormalige wasserij. Gezien de ligging van deze peilbuizen en de stromingsrichting van het grondwater in het gebied (zie bijlage 2.2) zou de stomerij niet als enige bron deze verontreiniging kunnen hebben veroorzaakt.

Het kan niet worden uitgesloten dat atmosferische depostie eveneens een bijdrage heeft geleverd aan de belasting van het grondwater met tetrachlooretheen. Aangenomen wordt dat deze bijdrage echter niet al te groot zal zijn geweest enerzijds omdat actief koolfilters voor wasserijen al verplicht zijn sinds 1990 (het vrijkomen van tetrachlooretheen via atmosferische depositie beperkt zich zodoende tot een periode van 1981 tot en met 1990), anderzijds omdat het grondwater zich op relatief grote diepte bevindt (ca. 5 m-mv).

Gezien het bovenstaande is het waarschijnlijk dat in het grondwater een diffuse (heterogeen verdeelde) verontreiniging met tetrachlooretheen aanwezig is die het gevolg is van:

● de brand in 1981 in een afvalcontainer;

● atmosferische depositie;

● riool lekkage ter plaatse van de wasserij;

● bovenstroomse bronnen.

Gezien de aangetroffen verontreinigingen in grond en grondwater wordt de hypothese verdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging als gevolg van de voormalige bedrijfsactiviteiten bevestigd.

09B377.R002.JW.GL 19 februari 2010 Pagina 21 Definitief

Is er mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging?

In het diepere grondwater overschrijdt de concentratie tetrachlooretheen marginaal de tussenwaarde. Ons inziens is het echter onwaarschijnlijk dat de voormalige bedrijfsactiviteiten zouden hebben geleid tot een geval van ernstige bodemverontreiniging in het grondwater op grotere diepte. Redenen voor deze aanname zijn:

● dat op basis van het vooronderzoek, het locatiebezoek en gesprekken met medewerkers is gebleken dat:

– het bedrijf een ordelijke indruk maakte;

– per werd uitsluitend opgeslagen in wasmachines (gesloten systeem) die gesitueerd waren op een betonnen vloer die voorzien was van een vloeistofdichte coating (die in goede toestand verkeerde);

– na de calamiteit (brand in een container met onder andere per-houdend afval) in 1981, waarbij vermoedelijk perhoudend bluswater in de grond en in het grondwater terecht is gekomen, de concentratie per in de daarop volgende periode (tot 1986) in het onttrokken grondwater (nabij de wasserij) is afgenomen tot aan de toenmalige detectielimiet (factor 10 hoger dan tegenwoordig);

– de wasserij-activiteiten in een nieuw gebouw zijn gestart (1981) in een periode waarin al duidelijke vergunningsvoorschriften werden opgesteld om te voorkomen dat het milieu zou worden belast.

Zouden de activiteiten in een vroegere periode zijn opgestart of in een ouder gebouw hebben plaatsgevonden dan was de kans op een bodembelasting groter geweest.

– per in de periode (1981 – 1998) is gebruikt.

● dat op basis van onderhavig onderzoek en eerder uitgevoerd onderzoek is gebleken dat:

– in de grond uitsluitend licht verhoogde gehalten per zijn aangetroffen die ruim beneden de tussenwaarde liggen (maximaal gemeten 0,16 mg/kg d.s.: tussenwaarde 0,9 mg/kg d.s.). Aangezien het onderzoek op de meest verdachte plaatsen heeft plaatsgevonden zouden hier sterk verhoogde concentraties moeten worden aangetroffen indien eveneens een sterk verhoogde concentraties zou worden verwacht in het grondwater;

– bij alle boringen ter plaatse van de wasserij PID-metingen zijn verricht (tijdens onderhavig onderzoek). Waarbij maximaal 800 ppm aan vluchtige verbindingen is gemeten (boring S3, dieptetraject 4,4 m-mv). Bij analyse van deze bodemlaag is slechts een concentratie tetrachlooretheen gemeten van 0,06 mg/kg droge stof. Bij een eventueel sterke verontreiniging van de grond zouden middels de PID-meter veel hogere concentraties worden gemeten;

– in het grondwater maximaal een concentratie per is gemeten die de tussenwaarde marginaal overschrijdt (gemeten gehalte 22 µg/l; tussenwaarde 20 µg/l) maar ruimschoots beneden de interventiewaarde (40µg/l) ligt.

● dat in 2001 direct stroomafwaarts van de wasserij een peilbuis (230) is geplaatst op de eerste slecht doorlatende laag (ca. 21 m-mv). In het grondwater uit deze peilbuis is geen verontreiniging aangetroffen.

Gezien de lokale bodemopbouw (matig grindhoudend, matig grof zand tot zeer grof grind) waarbij geen slecht doorlatende lagen zijn aangetroffen, en het concentratie verloop van de aangetroffen licht tot matige grondwaterverontreiniging (S 2-1: 6,6 µg/l op ca. 5,5 m-mv; S 2-2: 22 µg/l op ca. 11m-mv) zou in het grondwater op deze diepte (21 m-mv) een (sterk) verhoogde concentratie worden verwacht (zie bijlage 2.4).

De peilbuis (230) is zodanig geplaatst dat ook een eventueel aanwezige zaklaag aangetoond zou worden, deze is echter niet aangetroffen.

● in het grondwater zijn zowel stroomopwaarts (peilbuis 68, CSO 2008) als stroomafwaarts (zie bijlage 2.3) van de locatie licht verhoogde concentraties tetrachlooretheen aangetroffen. Gezien de stromingsrichting van het grondwater (westelijk richting Maas) kan het aangetroffen verspreidingspatroon en het concentratieverloop van de tetrachlooretheenverontreiniging (concentraties per boven de streefwaarde) niet (uitsluitend) worden verklaard door een bron bij de wasserij. Zodoende is mogelijk sprake van een diffuse verontreiniging met concentraties die de tussenwaarde marginaal kunnen overschrijden.

09B377.R002.JW.GL 19 februari 2010 Pagina 22 Definitief