• No results found

Hoofdstuk 3: Methode

3.2 Analysemodel

Omerta 482 35 Pentito 234 30 Radioactief 3991 27 Sharia 4100 29 Sjoah 1521 27 Spindokter 2172 33 Tsunami 9213 35

TABEL 1 ARTIKELEN IN ARCHIEF EN CORPUS (ZIE BIJLAGE 3 VOOR ALTERNATIEVE TABEL GEORDEND NAAR CORPUSFORMAAT)

Met deze hoeveelheid materiaal probeer ik een inzicht verwerven in de ontwikkeling van het corpus. Hierbij realiseer ik me dat deze steekproef een aanzienlijke reductie is, maar het zou een minimale invloed moeten hebben op de uiteindelijke resultaten van dit onderzoek. Het is mogelijk dat door de steekproef metaforisch gebruik niet opvalt, maar dit zou in principe gezegd kunnen worden van iedere vorm van een steekproef in dit type onderzoek. In dit geval weegt de beheersbaarheid en

uitvoerbaarheid van het onderzoek daardoor zwaarder.

3.2 ANALYSEMODEL

Aan de hand van het vooronderzoek en het theoretisch kader heb ik een onderzoeksinstrument en categorieën ontwikkeld voor het beschrijven van de eigenschappen van het materiaal. Holsti (1969 p. 95) formuleert de voorwaarden voor de categorieën als volgt:

1. De categorieën moeten een afspiegeling zijn van de onderzoeksvraag van de onderzoeker.

2. Alle documenten binnen de steekproef moeten kunnen worden geplaatst binnen de geformuleerde categorieën.

3. Geen van de datapunten mag in meer dan één categorie vallen. De definitie van iedere categorie moet zo duidelijk zijn dat er geen overlap plaatsvindt.

4. Geen van de data mag invloed uitoefenen op de classificatie van andere datapunten. 5. Categorieën die andere principes testen moeten separaat worden behandeld en mogen

niet in dezelfde tabel komen te staan. In dit geval zou dat betekenen dat als ik ook woordkeuze zou meten of de lengte van zinnen dan zou ik dat apart presenteren van de hiërarchische vraagstukken.

Deze punten worden breed in de methodologische literatuur gedragen en bijvoorbeeld Baxter&Babbie (2004) herhalen deze criteria bijna letterlijk.

Aangezien het de bedoeling is in dit onderzoek om de woorden uit het corpus te volgen over de tijd en dus diachroon onderzoek te doen (Gibbs jr., 2010), heb ik een lijst met eigenschappen gemaakt waar ik naar wil kijken om die ontwikkeling in kaart te brengen. Deze eigenschappen zijn gebaseerd op de methodologische literatuur zoals beschreven door Pleijter (2006) als de ‘ontwikkelingsfase’ van zijn stappenplan. Het gaat dan om het produceren van een vragenlijst of leidraad “aan de hand waarvan het materiaal wordt gelezen of wordt ondervraagd” (Pleijter, 2006, p. 150).

Het doel van de vragenlijst is het faciliteren van een systematische en controleerbare wijze van onderzoeken. Bovendien is het nodig om de hoeveelheid data terug te brengen en de relevante eigenschappen te inventariseren. Vereiste is wel dat er duidelijke instructies zijn voor de verwerking van het materiaal met deze methode. Bovendien moet er rekening mee gehouden worden bij diachroon onderzoek dat het materiaal over de tijd kan wijzigen. Deze eigenschap moet ook in de

33 vragenlijst aan bod komen (Pleijter, 2006). Aangezien het juist die verandering in de tijd is waarnaar ik opzoek ben, ga ik er vanuit dat het afgedekt is in het formulier.

De eenheden die ik ga analyseren zijn de woorden uit de lijst (zie bijlage 1) en de daaromheen

voorkomende tekst, in feite werk ik dus met collocaties van de woorden uit mijn lijst. In principe is niet de gehele tekst relevant omdat het vaststellen van het gebruik van de onderzochte woorden, vaak al duidelijk is uit de context en lokale gegevens. Renkema (2004, p. 105) beschrijft het concept collocatie als dat woorden zoals wol en politicus vaak met dezelfde woorden in de tekst staan. De variatie van de ‘omgeving’ van die woorden is kennelijk beperkt. In essentie is dit een deel van wat ik onderzoek: verandert het gebruik van het woord of de context waarin het voorkomt?

De context en het woordgebruik is voornamelijk waar de vragen in de vragenlijst over gaan. In eerste instantie is het van belang om de artikelen thuis kunnen brengen in het corpus. Daarom heb ik de eerste drie velden in het vragenformulier gebruikt om informatie te noteren over het woord, de datum van het artikel en het jaartal van publicatie. Dit helpt als het goed is in het structureren van de resultaten binnen het corpus en het eenvoudig kunnen controleren van de uitkomsten.

Vervolgens wil ik weten over welk onderwerp het artikel gaat. Aangezien metaforen voor een deel draaien om domeinenwisselingen moet het onderwerp van een artikel vastgelegd worden om het goed te kunnen analyseren. Bovendien is het handig om dan ook te noteren hoe het woord gebruikt is. In dit geval wil ik weten of een woord genoemd staat in een citaat, zelfstandig is, genoemd is in een kop of tussenkop of als samenstelling. Het zou namelijk kunnen dat het verklaren van woorden in een citaat een stuk lastiger ligt het dan redactionele tekst.

Tot slot van het eerste deel van mijn analysemodel wil ik graag weten of de betekenis van het woord in de context van het artikel letterlijk of metaforisch is. Hierbij treedt wel het gevaar op dat het de interpretatie is van de onderzoeker is die bepaalt of het hier om letterlijk of metaforisch gebruik gaat. Uiteraard gebeurt dit wel aan de hand van bijvoorbeeld de theorie Searle.

Op dit punt in de vragenlijst splitst mijn analysemodel zich in twee delen: een letterlijk deel en een metaforisch deel. In het letterlijke deel wil ik in als eerst noteren of de journalist een verklaring of uitleg geeft voor het woord. Vervolgens is het van belang om te weten hoe die uitleg vormgegeven is. In dit geval heb ik onderscheid gemaakt tussen achter komma of in bijstelling, tussen haakjes, uitleg in

context zonder interpunctie en een uitleg in de vorige of volgende zinnen. Bovendien heb ik bij deze

vraag en de volgende vragen een veld “anders” geplaatst. In dit veld kan iedere andere waarde ingevuld worden die van toepassing is, om te voorkomen dat informatie verloren gaat die niet in deze categorieën past.

De tweede vraag die ik stel in de categorie letterlijk gebruik is hoe de term wordt genoteerd. Deze vraag lijkt veel op de vorige vraag. Ik ben geïnteresseerd in hoe het woord genoteerd is door middel van interpunctie. Kortom is er sprake van een markering van het woord bijvoorbeeld door middel van aanhalingstekens, komma’s, haakjes of andere tekens. Hierbij hoop ik erachter te komen of de lezers een signaal krijgen dat het woord afwijkt of anders is dan de rest van de zin.

Als laatste onderdeel van het letterlijke deel van mijn analysemodel ben ik geïnteresseerd in het gebruik van het woord als eigennaam. Dit is eigenlijk een onderdeel van de eerdere vraag over letterlijk of metaforisch gebruikt. Het viel mij op in het corpus dat verschillende woorden ook als eigennaam gebruikt kunnen worden en het leek daardoor verstandig om daar een aparte markering voor te maken zodat dit ook in mijn resultaten terug te zien is.

Het metaforisch deel van mijn analysemodel draait in eerste instantie om de vraag welk doeldomein de schrijver met zijn vermelding van het woord in gedachten had. Als bijvoorbeeld een artikel het

34 woord omerta gebruikt om de zwijgcultuur in het wielrennen over doping te beschrijven dan zou het doeldomein wielrennen zijn of doping in het wielrennen. Dit is een essentieel onderdeel van mijn analyse van metaforisch gebruik binnen het corpus.

De tweede vraag die ik stel binnen het metaforisch model is de categorie van de metafoor binnen de principes van Searle(1993). Searle geeft definities van een zestal werkingswijzen van metaforen. Deze zes werkwijzen van metaforen heb ik gevat in evenveel antwoorden op in mijn analysemodel. Ik ben dus geïnteresseerd welke van die zes soorten de metafoor in thuishoort. Aangezien dit een van de lastigste vragen is van de analyse, heb ik ook duidelijke instructies geschreven bij de antwoorden om verwarring te voorkomen.

Net als bij letterlijk gebruik denk ik dat de wijze van noteren van een metafoor ook belangrijk is. Om dit in kaart te brengen heb ik ook aan deze kant van het analysemodel vragen opgenomen over hoe de metafoor in de tekst is verwerkt. Ik wil weten of er een uitleg gegeven is en zo ja hoe. De

invoermogelijkheden zijn hier in essentie hetzelfde als bij de letterlijke variant. Uit het vooronderzoek bleek dat hierin mogelijk een aanwijzing schuilt naar de ontwikkeling van woorden binnen het corpus. Daarom heb ik deze vragen opgenomen aan beide kanten van het analysemodel.

Om het invoeren en uitwerken van de data zo eenvoudig mogelijk te maken, heb ik gebruik gemaakt van een tool van Google. De analyses zijn allemaal met de hand ingevoerd door dezelfde codeur (de auteur van de scriptie). Ook heb ik gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de consistentie van de resultaten te controleren met behulp van een tweede codeur. Die tweede codeur heeft na

aanvankelijke uitleg een set van woorden geanalyseerd met dezelfde tool. Deze tweede codeur is een afgestudeerde communicatiewetenschapper van de universiteit Twente. De resultaten van de

codering door de tweede codeur waren nagenoeg identiek aan die van de eerste codeur.

Als tweede controlemiddel heb ik enige tijd na het originele onderzoek een controle uitgevoerd door een deel van het onderzoek nogmaals ter controle te doen (Pleijter, 2006, p. 158). Dit is een middel om te controleren of bij het invoeren van de gegevens geen fouten zijn gemaakt. Dit heb ik

35

In document Metaforen: van de wieg tot een frame (pagina 33-36)