• No results found

Met behulp van de uitgevoerde analyses is er voldoende bewijs en informatie beschikbaar om de geformuleerde hypotheses in dit onderzoek te ondersteunen of te verwerpen. In paragraaf 3.6 zijn de volgende hypotheses geformuleerd

H1: het behalen van financiële prestatie indicatoren leidt niet tot het daadwerkelijk verbeteren van de onderwijskwaliteit.

H2: De kwaliteit van het management heeft een positieve invloed op de kwaliteit van het onderwijs.

5.6.1 Analyse hypothese 1

Uit de uitgevoerde analyse in paragraaf 5.3 blijkt er een zwakke negatieve relatie te bestaan tussen de Cito scores en het vermogen per school door de jaren heen. Een stijging van het vermogen per school leidt dus niet tot een verbetering van de Cito resultaten maar in dit onderzoek juist tot een daling. Alle gevonden relaties zijn significant ten opzichte van elkaar. Op basis van deze significanties kan de eerste hypothese ondersteund worden. Omdat impulsgebieden anders bekostigd worden is hiervoor een variabele (impulsgebied) toegevoegd aan de analyse. Bij de scholen die in een impulsgebied staan is er in de periode 2011 tot en met 2013 sprake van een zwakke negatieve correlatie met een significant verband. Bij de scholen die niet in een impulsgebied staan is er in deze jaren geen sprake van een onderlinge relatie. Bij deze scholen was er alleen in 2015 een zwakke negatieve relatie te zien waarbij gesproken kon worden van een significant verband. Ook op basis van deze analyse kan hypothese 1 aangenomen worden.

Als volgende stap zijn ook de groei coëfficiënten ten opzichte van elkaar vergeleken. Uit deze analyse blijken geen relaties tussen de beide variabelen. Op basis van de resultaten van deze analyse kan hypothese 1 wederom ondersteund worden. Aangezien uit de resultaten blijkt dat een groei van de ene variabele niet leidt tot een groei van de andere. Op basis van dit gegeven kan hypothese 1 wederom aangenomen worden.

5.6.2 Analyse hypothese 2

Ten aanzien van hypothese 2 zijn meerdere analyses uitgevoerd. De cijfers die door het personeel zijn toegekend aan de schooldirectie zijn afgezet tegen de Cito scores van die school. Uit de regressieanalyse bleek geen onderlinge correlatie en deze relatie was niet significant. Op basis van deze analyse kan geconcludeerd worden dat management geen invloed heeft op de Citoscores en daarmee de kwaliteit van het onderwijs.

62

Om eventuele overwaardering of onderwaardering uit te sluiten is gebruik gemaakt van clustering. De cijfers voor het management zijn opgedeeld in drie groepen (bovenste, middelste en onderste groep). Op deze drie groepen is een ANOVA test uitgevoerd om te bepalen of er een verschil bestaat tussen de drie groepen. De resultaten van deze test waren niet significant wat betekent dat er tussen de drie benoemde groepen geen verschillen zijn ten opzichte van de Citoscore.

Op basis van de analyses kan gesteld worden dat de kwaliteit van het management geen invloed heeft op de Citoscores en daarmee de kwaliteit van het onderwijs. Hypothese 2 wordt daarom verworpen.

63

6. Conclusie

Dit onderzoek heeft zich bezig gehouden met de vraag of het sturen op financiële prestatie indicatoren effect heeft op de kwaliteit van het onderwijs. Het onderzoek is uitgevoerd bij een groot schoolbestuur. In het kader van dit onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

In hoeverre heeft sturen op financiële prestatie indicatoren effect op de kwaliteit van het onderwijs in de sector primair onderwijs?

Deze onderzoeksvraag is tot stand gekomen uit de verschillende standpunten van twee partijen met betrekking tot sturing van een publieke (onderwijs) instelling. De ene partij betreft de Inspectie van het Onderwijs die schoolbesturen monitort op basis van (financiële) resultaten en hier ook consequenties aan verbindt. De andere partij is de wetenschappelijke literatuur waarbij uit verschillende onderzoeken is gebleken dat prestatiemanagement gebaseerd op (financiële) resultaten niet de meest passende manier van prestatiemanagement is binnen de publieke sector.

6.1 Theoretische implicaties

In hoofdstuk drie is de achterliggende wetenschappelijke literatuur ten aanzien van de onderzoeksvraag besproken. Uit de literatuur met betrekking tot prestatiemanagement komt naar voren dat resultaatgericht prestatiemanagement niet de meeste passende manier is binnen de publieke sector. Omdat resultaten in de publieke sector vaak slecht meetbaar zijn kan deze vorm van prestatiemanagement de aandacht weghalen van de daadwerkelijke performance. Sommige onderzoeken stellen zelfs dat het de performance negatief kan beïnvloeden (Thiel en van Leeuw, 2002). Het kan zelfs zo zijn dat de werkelijke prestatie slechter is dan dat deze op basis van resultaten wordt weergegeven. Op basis van deze literatuur is hypothese 1 geformuleerd:

H1: het behalen van financiële prestatie indicatoren leidt niet tot het daadwerkelijk verbeteren van de onderwijskwaliteit.

De uitkomsten van de analyses in hoofdstuk vijf sluiten aan bij het bestaande wetenschappelijke theoretisch kader zoals dat beschreven is in hoofdstuk drie.

Met behulp van een aantal regressie en variantie analyses is hypothese 1 getoetst. Op basis van de resultaten van deze analyses kon hypothese 1 aangenomen worden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het behalen van de financiële prestatie indicatoren

64

niet heeft geleid tot het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Er is zelfs een negatief verband geconstateerd, wat impliceert dat een verbetering van de financiële prestaties juist kan leiden tot een verslechtering van de onderwijskwaliteit. Ook is gebleken uit dit onderzoek dat een groei van het vermogen niet per definitie leidt tot een positieve ontwikkeling van de gemiddelde Citoresultaten.

Om de gewenste financiële en onderwijskundige prestaties te kunnen behalen dient het management control systeem hierop ingericht te worden. Dit sluit aan op het literatuuronderzoek naar management control in hoofdstuk drie. Management control kan op meerdere manieren toegepast worden om de gewenste resultaten te behalen. Om een passend systeem van management control toe te passen moet, in overeenstemming met de contingency theorie, goed gekeken worden naar de kenmerken van een organisatie. Wanneer op basis van het raamwerk van Merchant en van der Stede (2012) gekeken wordt naar een passend systeem voor management control komt daar voor een schoolbestuur een systeem gebaseerd op action controls of social controls uit. Dit omdat de prestaties met betrekking tot onderwijskwaliteit lastig meetbaar te maken zijn. Het goed uitvoeren van action controls of social controls vraagt om juiste sturing van het management. Op basis van deze gegeven is hypothese 2 geformuleerd:

H2: De kwaliteit van het management heeft een positieve invloed op de kwaliteit van het onderwijs.

Met behulp van een aantal analyses is hypothese 2 getoetst en op basis van de resultaten hiervan is hypothese 2 uiteindelijk verworpen. Uit de verschillende analyses komt naar voren dat er geen verband bestaat tussen de kwaliteit van het management en de kwaliteit van het onderwijs. Hoewel uit de theorie naar voren komt dat action controls en social controls een goed systeem voor management control kan vormen binnen de publieke sector, lijkt de invloed van het management hier in ieder geval niet aan bij te dragen. Omdat in dit onderzoek niet specifiek gekeken is naar action controls en social controls kan er daarom ook geen uitspraak worden gedaan of de resultaten strijdig het bestaande wetenschappelijke theoretische kader.

65

6.2 Praktische implicaties

In tegenstelling tot wat uit de literatuur naar voren komt als aanbevolen stuurinstrumentarium, monitort de Inspectie van het Onderwijs het schoolbestuur op basis van hun (financiële) prestaties. Deze monitoring bestaat zowel uit onderwijskundig indicatoren als uit financiële indicatoren. Sinds de verzelfstandiging van het onderwijs is de inspectie steeds meer de financiën van de besturen gaan monitoren. Want, zo stelt de inspectie, een financieel gezond bestuur leidt tot een betere kwaliteit van onderwijs. De inspectie voert dit beleid zo uit om twee redenen, namelijk het waarborgen van de financiële doel- en rechtmatigheid en het waarborgen van de financiële continuïteit.

Het schoolbestuur dat centraal staat in dit onderzoek is onder financieel toezicht gesteld vanwege de slechte financiële resultaten. Het bestuur heeft jarenlang gewerkt aan het verbeteren van de financiën, met resultaat, want het financieel toezicht is in 2015 opgeheven. De financiën hebben de gewenste norm gehaald maar uit dit onderzoek is niet gebleken dat dit een positieve invloed heeft gehad op de kwaliteit van het onderwijs. Wellicht heeft de opbouw van vermogen ertoe geleid dat er niet genoeg geld in het onderwijs geïnvesteerd kon worden. Aanbeveling voor het bestuur is dan ook om het financiële beleid in relatie tot de onderwijsprestaties nogmaals te bekijken nu het financieel toezicht is opgeheven.

Zoals eerder genoemd is het beleid van de Inspectie van het Onderwijs niet in overeenstemming met de literatuur. Aanbeveling voor de Inspectie van het Onderwijs is dan ook om het monitoren van de schoolbesturen op een andere manier in te steken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een betere aansluiting op het wetenschappelijk theoretisch kader.

6.3 Beperkingen

Net als alle andere onderzoeken is ook dit onderzoek niet zonder beperkingen. Allereest omdat de data die gebruikt is in dit onderzoek afkomstig is vanuit één schoolbestuur en slechts een periode van vijf jaar bevat. Het bestuur is wel verspreid door de gehele gemeente Rotterdam waardoor er sprake is van veel verschillende culturen en sociale klassen wat de externe validiteit ten goede komt. Maar het financiële beleid is daarentegen wel overal hetzelfde omdat dit bepaald word door het overkoepelende bestuur.

66

Ook zijn er nog andere indicatoren dan alleen weerstandsvermogen die iets kunnen zeggen over de financiële kwaliteit van een schoolbestuur. Denk hierbij aan risicomanagement en de kwaliteit van de bedrijfsvoering.

Daarnaast is onderwijskwaliteit meetbaar gemaakt door de gemiddelde Citoscores van de scholen te gebruiken. De Cito is een goede maatstaf voor onderwijsprestaties aangezien alle leerlingen dezelfde toets krijgen aan het einde van de bassischool en het representatief is voor hetgeen de leerlingen in acht jaar hebben geleerd. Daarentegen is de Cito toets een cijfer dat niet alles zegt over de ontwikkeling van het kind in acht jaar tijd. Zoals eerder genoemd lijkt een score van 545 hoog maar kon de leerling met beter begeleiding een score van 550 halen. En andersom was de score van 525 wellicht het hoogst haalbare voor die leerling. Ook zijn er net als bij de financiële indicatoren, andere onderwijskundige indicatoren die iets kunnen zeggen over de kwaliteit van het onderwijs. Te denken valt aan leerrendement van de leerling of de ontwikkeling van sociaal-emotionele vaardigheden.