• No results found

Lieve Vrienden!

‘Hoe jammer dat Mevrouw Huet gisteravond niet meer bij ons was’, zeggen wij tot elkander, wij hebben zoo hartelijk gelagchen, zij zou het zoo hartelijk mêe hebben gedaan.

Het gold een concert in het Park voor ‘een nieuw op te rigten Gasthuis’ affichestijl - een boon in een brouwketel, ook al stikte men in de zaal - het gold een Humbug Concert. Gij moet in Haarlem de reusachtige Letters der aanplakbilletten hebben gezien.

Dr. Franz Liszt Dr. Hans von Bülow en Dr. Gunz

waarin gepromoveerd? In die Aesthetik! Rij 18 plaats 11 en 12 waren ons op nieuw ten deel gevallen, en wie waren onze buurtjes? Aan de eene zijde Dames X even leelijk als aanzienlijk,

guarda e passa,

en aan de andere zijde? Schneevoogt en zijn vrouw! Il est trop bon enfant om hem meer te plagen dan met den vin de Jurancau en ‘den moord’, dien hij aan de Burlett's pleegde. En hij heeft veel smaak voor muzijk, - en het publiek was zoo curieux, dat aan de dolle invallen geen einde kwam, la fine fleur van de Amsterdamsche

Catholieken, en de alledaagsche Roomschen, en half de medische wereld tot den dommelenden Officier van Gezondheid van Dommelen toe.

Daar vloog de helft van het publiek op; il Signor Abate Dr. Fr. Liszt trad binnen - hij was in dertig jaren vijf en veertig verouderd, maar hij had toch nog een zweem van den Prins, slechts veel sluwer, en bewegelijk als een marmot.

waarom moest hij het aan de beide Études van schoonpapa Liszt

Waldesrauschen und Gnomenreigen

en

Der heilige Franz von Paula auf den Wogen schreitend

verknoeijen?

Dr. Gunz zong een Wanderlied van Justinus Kerner, zoodat hij het gansche publiek electriseerde - wat was die poëet gelukkig een componist als Schumann aan te treffen!

Aber in zweitem theil da fingen unsre Leiden an!

Een Fest-Ouverture van zekeren Mijnheer J. Buff gaf den Directeur Van Bree, dat mager ziekelijke figuurtje, gelegenheid zooveel te buigen en te zwenken, te pompen en te scheppen, dat Schneevoogt er zenuwachtig van werd, toen eindelijk zijn knietjes knikkende gingen meêdoen, was het om uit te gieren!

Daar kwam Psalm 13 van Liszt, wij werden gestraft!

Herr! wie lange willst Du meiner sogar vergessen? zei de vraag, et ce qui s'en suit

nam geen einde, en als Gunz de woorden had voorgedragen, dan krijschten en kreten instrumenten en koristen die na, tot ik S. in het oor beet:

Als ik de Heer was, ik zou ze toeroepen: ‘hou je smoel!’

Ge ziet. Gideon leeft bij ons, maar S. gierde het uit. Mevrouw C. was non geworden.

De 13dePsalm is zoo kort, maar in deze muziek duurt hij langer dan de 119de. Intusschen herhaal zoovele malen Ge wilt, vat weer op en laat weêr los, knoop opnieuw aan, ook het kunstigst gekunstel heeft een einde, onder de fugue had het gegeeuw des publieks zijn toppunt bereikt, Schneevoogt hield den hoed voor den mond, daar ruischte de laatste vloed van noten.

‘Liszt, Liszt, Liszt!’ schreeuwden de afgodeerders.

En de graauwe haren kwamen uit op het trapje voor het orkest, en de oogen flikkerden ons toe, zij hadden bij den ouden satyr nog iets van hunne vroegere tooverkracht, en

er schitterde... een zilveren lauwerkrans, die hij van de lokken weerde, die hij dankbaar aannam. Verleden week werd zijn Mis te Parijs uitgefloten, Amsterdam bekroonde hem voor zijn Psalm! De clique was gelukkig, Amsterdam boven Parijs!.. ma per il

Signore Abate, zou hij hier zijn gekomen als Parijs had geapplaudisseerd?

Een phantasie van Beethoven voor piano en orchest en koor beloonde ons voor zoo velerlei teleurstellingen en ergernis. Bülow, dunkt mij, moet alle

dilettant-pianisten wanhopig maken, want wat zij tikken, de toonen die hij uit het speeltuig lokte, hun slaan wekt ze zoo min als hun smeeken. Bij hem schuilt in den vleugel niet eene piano en eene forte, maar een twintigtal instrumenten, allen verscheiden, en allen verrukkend.

Wenn sich Liebe und Kraft vermählen, Lohnt dem Menschen Götter Gunst

sloot de phantasie.

Toch zou de aap van den avond nog uit den mouw komen kijken; er werd Van Bree, Van Bree geroepen, er was een groene krans voor zijne blonde lokken, en indien Verhulst in de zaal was, hij behoefde niet meer te vragen:

Of reeds het kind was geboren,

Aan wien na hem de Kroon en de Staf zou behooren?

Liszt had ons, ondanks la croce d'abate gemystificeerd en Barendje maakte ons complice zijner conspiratie.

Mijnheer Charles Huet en - ik geloof, tot haren spijt, Mejufvrouw Charlotte Huet waren weggebleven (niet om andermaal Land te hooren, want die was er) maar of zij hedenavond gelukkiger zullen zijn, dat moogt Ge gissen uit ingesloten affiche.

Die ‘Spanische Rapsodie’ wird mir eine olla podrida sein!

De pantoffeltjes gaan hierbij terug. Waren zij zoo woelziek geweest als die uit de ‘Duizend en Eene Nacht’, zij zouden vroeger zijn opgemerkt en toegezonden. Thans scholen zij rustig weg, even als zekere schrobzaag en kwelvijl, die hun, hoop ik, op den overtogt geen leed zullen doen.

Mevrouw Huet heeft in hare lieve letteren aan Sophie de morilles pour la bonne

bouche bewaard, zij hebben ons heerlijk gesmaakt, al wogen zij voor zeker persoontje

de ‘conscientie stoppers’, als Van Halmael zou zeggen, niet op!

Arme Van Vloten! zal hij dan nu genezen zijn van zijn waan, dat er in Wolfert van

Borsele eene promesse d'avenir stak! ‘Fraaije verzen,’ zei hij, en ik vroeg hem er

mij eenige aan te halen, ‘een tragische situatie, in welken zin, grieksch of dertiende-eeuwsch?’ - een schets van een raad, zooals ze ook nu nog zijn, de Amsterdamsche of de Deventersche, mijnheer!

Bosschasche poëzy, Bosschasche philosophie!... het mooiste van den man is eene plaats in Willem II waar hij Gideon schetst, als hij zijn krachten beproeft aan het breken van zijn speelgoed.

En nu op onze beurt onzen dank aan Mevr. Huet voor haar alleraangenaamst gezelschap, veel liefs aan den kleinen barbaar.

Vele groeten. Van harte de Uwe.

XCII