• No results found

AMBON ENZ

In document •m BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 22-200)

N ° . 16.

D O R P S I N K I C H T I N & , Y E R D E K B VOLKSORDENING E N G R O N D E N -R E C H T (1909—1920).

Uit regeeringsrapporten betreifende de inlandsche gemeente-ordonnantie voor Amboina van 1914 en de invoering van een zgn. diatrictsbestuur.

A. Boeroe en Ceram.

Oorspronkelijk bestond Boeroe, zooals kan blijken uit oude geschriften en boeken, uit twee radjaschappen1), en heel veel vroeger nog misschien wel uit slechts één. Die radjaschappen heetten Kajeli (Noord-) en Masarette (Zuid-Boeroe). Het eiland Ambelau behoorde bij Noord-Boeroe.

In deze twee oorspronkelijke negorijen1) zijn alle andere ont-staan, o. m. doordat gekerstende Alfoeren zich van hun stammen afzonderden, ook niet met de Islamieten wilden samengaan en eigen nieuwe hoofden kozen en nieuwe negorijen stichtten. Maar van al de huidige negorijen zijn niet eens de grenzen vastgesteld.

Zulks moet beslist gebeuren; de noodige gegevens zijn nu waar-schijnlijk nog te vinden.

[Anders dan op Ambon en de Oeliasers, waar elke negorij haar afgebakende grenzen heeft, is het in] de binnenlanden van Boeroe, waar de bevolking een nomadenleven leidt en waar in plaats van de negorij de stam als eenheid optreedt.

[Voor de doesoen dati op West-Ceram, zie bundel VII, blz. 221.]

Landschapshoofden gelijk op Kei, Aroe en Tanimbar worden hier niet aangetroffen, behoudens wellicht in Mansela en Honi-tetoe op Ceram.

B. Ambon en de Oeliasers.

Het is een treurige waarheid, dat de regenten weinig of niets in de negorij te zeggen hebben, zoodat voor de minste kleinig-heden, waar het op feitelijke uitvoering van de eenvoudigste

be-') E e n heldere voorstelling schijnt bij den rapportour niet te bestaan. — Noot van de oommissie.

velen x) aankomt, het binnenlandsch bestuur persoonlijk handelend moet optreden. Aan een regent een mondelingen last geven om dien aan zijn onderhoorigen over te brengen is gewoonweg niet denkbaar ; zijn onderhoorigen gelooven hem niet, steeds moet hij hun een geschreven bevel van den assistent-resident kunnen vertoonen.

Dat meer eenheid in het bestuur over de bevolking verkregen worde, blijft zeer gewenscht. De wijze, waarop sommigen dit willen verkrijgen, nl. door samenvoeging van een aantal negorijen onder het bestuur van één regent, lijkt evenwel niet de meest practische oplossing, en wel om het groote gevoel van zelfstandigheid en onafhankelijkheid, waarmede de bevolking van iedere negorij bezield is, en die haar gekant doet zijn tegen elke annexatie bij een andere negorij, daar zij die beschouwt als een aanslag op haar onafhankelijkheid.

Zooals bekend is, hebben de regenten op Amboina en de Oeliasers een hooger dunk van hun positie dan zij eigenlijk door hun doen en laten verdienen. [Er is een zonderlinge tegenspraak tusschen wat] de staatsbladen 1824 n°. 19« en 1882 n°. 29 aan hen alzoo toevertrouwt op sociaal en juridisch gebied, en de onbeduidendheid dezer hoofden. Te hunner verontschuldiging zij evenwel gezegd, dat het minder de schuld is der regenten, dat zij niet aan de in bovenaangehaalde staatsbladen gestelde eischen voldoen, dan die van de opeenvolgende bestuursambtenaren, van wie geen opvoedende kracht is uitgegaan.

Naar veler oordeel zijn de voor deze Molukken in werking gestelde regentschapsgerechten met den aankleve van dien uit den booze. [Het verdient dan ook toejuiching, dat] sedert jaren geen vonnis meer door een regentschapsgerecht is geslagen ge-worden en alle strafzaken door den magistraat ge-worden berecht, ook die, welke volgens de voorschriften door bovenbedoelde ge-rechten moeten behandeld worden. Wel is getracht de reden voor het niet werken der regentschapsgerechten op te sporen, doch het is niet gelukt die te vinden. Toch schijnt het niet moeilijk de oorzaak aan te wijzen, waarom het regentschapsgerecht dooi-de opeenvolgendooi-de bestuursambtenaren van Ambon en dooi-de Oeliasers is genegeerd. De cardinale fout der artt. 6 en 7 van staatsblad 1882 n°. 29, waardoor zij vrijwel een doode letter zijn gebleven, is, dat een „burger" niet voor het regentschapsgerecht kan ge-trokken worden, alzoo alleen voor den magistraat moet verschijnen, en wel voor dezelfde overtredingen, waarvoor een negorijman voor het regentschapsgerecht moet komen, terwijl in geschillen van negorijlieden mèt „burgers" ook negorijlieden voor den magistraat komen (vgl. reglement op de rechtelijke organisatie, art. 6). Dit geeft een dualistische rechtspraak in de negorij, welke onder- •

') Dat de regent gemeenteorgaan en geen gouvernementsbeambte is, schijnt hier miskend. — Noot van de commissie.

mijnend is voor het gezag van den regent. Doch verder. Volgens art. 6 van staatsblad 1882 n°. 29 zijn de regentschapsgereehten alleen bevoegd kennis te nemen van de overtredingen, genoemd in art. 1 van het algemeen politiestrafreglement en van art. 290 van het wetboek van strafrecht voor inlanders (nl. eenvoudige beleediging) ; met politiekeuren hebben zij niets te maken, daar deze of een geldboete van meer dan f 15 of tenarbeidstelling als vervangende straf bedreigen; en hetzelfde geldt voor overtredingen van de ordonnanties op beeren- (staatsblad 1912 n°. 505) en negorij- of kwarto-diensten (staatsblad 1885 n°. 187). Behalve van de volgens art. 290 inlandsen strafwetboek geslagen vonnissen, is van alle andere hooger beroep op den magistraat mogelijk. Nu is het voorts een treurige waarheid, dat de regenten over het algemeen weinig of niets in de negorij in de melk te brokken hebben. Voor een negorij is het hebben van een regent meer een kwestie van ijdelheid dan van practisch nut, en het vertrouwen in de rechtschapenheid van een regent is gemeenlijk niet groot.

Daarentegen heeft de bewoner dezer eilanden een blind vertrouwen in den Europeeschen rechter. Wellicht (maar dit is een gissing) zijn de regenten meer dan eens maloe geworden door vernietiging van hun vonnis, of reeds alleen door het ingestelde hooger beroep, of hebben zij uit gemakzucht de delinquenten maar meteen naai-den magistraat verwezen. In plaats dan ook, dat de reeds zoo losse band tusschen regent en bevolking door het regentschaps-gerecht versterkt wordt, zou daardoor verwijdering ontstaan.1)

Algemeen heerscht bij de regenten de wensch naar toekenning-van bezoldiging toekenning-van landswege. Hierdoor zullen zij onafhankelijk staan tegenover hun onderhoorigen. Momenteel is de toestand zoo, dat de meeste regenten de hun bij staatsblad 1824 n°. 19a toegekende voordeden niet durven eischen van hun onderhoorigen uit vrees van ontstemming te verwekken, tengevolge van welke ontstemming zij hun verzoeken in zaken van bestuursmaatregelen2) niet ingewilligd zouden zien. Bevelen geven en, bij weigering-van opvolging, straffen opleggen durven maar betrekkelijk wéinig-regenten. Wat bij zulk een toestand terecht komt van regeling-van heeren- en gemeentediensten, behoorlijke aanslag in de in-komstenbelasting enz., valt gemakkelijk te begrijpen.

Kenschetsend is de uiting van den overleden regent van Hatoe, een ontwikkeld energiek man, die gelijkgesteld was met Euro-peanen — gedaan in een openbare, door den assistent-resident voorgezeten regentenvergadering —, dat hij verzocht om ontheffing van de waarneming van het bestuur over de negorij Allang,

') De oude dorpsrechtspraak dezer eilanden was niet bij den regent alleen, m a a r bij den regent te zamen met de kapala's soa. — Noot van de com-missie.

2) Het gemeentehuishouden wordt dus ontwricht door de den dorpshoofden (regenten) opgelegde landstaak. — Noot van de commissie.

aangezien hij slechts nadeelen en geen voordeelen er door genoot.

De kwarto-diensten weigerden de lieden van Allang voor hem te verrichten en hij durfde die niet met kracht te eischen en de onwilligen te straffen, daar men hem anders zou doodslaan.

De samenstelling van de kiesgerechtigden, als bepaald in artikel 102 van staatsblad 1824 n°. 19a x), is mede aan bedenking onder-hevig. In de Christennegorijen kiezen de kepala's soa of oudsten der negorij met de orang toea agama, in de Mohammedaansche negorij met de orang kasiesie. De orang toea agama worden be-noemd op voordracht van den inlandschen leeraar of den goeroe djamaat van de betrokken negorij door den voorzitter van de commissie van hulppredikers te Amboina. Hun aantal is beperkt door de residentsbesluiten dd°. 14 Mei 1883 n°. 1767, 26 Juli 1883 n°. 2738 en 12 December 1911 n°. 6333, tot een maximum van vier op de plaatsen, waar een hulpprediker gevestigd is, terwijl verder bepaald is, dat in elke Christennegorij of kampong slechts mogen worden aangesteld twee toea agama's, indien het getal der inwoners beneden de zeshonderd zielen blijft, drie toea agama's indien het aantal zielen bedraagt tusschen 600 en 900, vier toea agama's indien het aantal zielen bedraagt tusschen 900 en 1000, en vijf toea agama's indien het aantal zielen bedraagt boven de 1000.

Indien nu in een negorij het aantal orang toea agama meer be-draagt dan het aantal kepala's soa, dan hebben dus de orang toea agama2), die niet de vertegenwoordigers zijn van het volk, de overhand. Nog dwazer is de toestand, indien tot orang toea agama worden benoemd „burgers", hetgeen meerdere malen plaats vindt. De orang kasiesie3) in de Mohammedaansche negorijen worden benoemd door het hoofd van plaatselijk bestuur op voor-dracht van den regent. Het aantal kasiesie is niet bij besluit ge-regeld. Hun aantal bedraagt in kleine negorijen vier, in de grootste

negorijen acht.

Kepala's soa zijn aan den regent ondergeschikte hoofden van de soa's. Een soa is een verzameling van families in een negorij.

Het aantal soa's in een negorij bedraagt van 1 tot 7. De soa, waartoe de regent behoort, wordt soa radja genoemd. In negorijen waar nagenoeg geen verandering van woonplaats van de eéiie wijk naar de andere plaats heeft, wordt onder soa soms verstaan wijk van de negorij. Men vindt soa's, die slechts uit enkele per-sonen bestaan; andere tellen tot 60 leden.

De hakakil-diensten, d.z. de diensten, die de djoedjaro's (on-gehuwde meisjes) in het huishouden van de echtgenoote van den

<) Zie Adatrechtbundel VII, blz. 380. — Noot van de commissie.

'') De werkzaamheden van de orang toea agama zijn omschreven in het schrijven van den resident van Amboina dd° 7 Juli 1914 n° 4748 Zijn opvolger trof bij schrijven dd° 22 J u n i 1917 n«. 3462 een andere regeling In zake de belastmgsplicht der orang toea agama.

3) De werkzaamheden van de orang kasiesie zijn die van de Mohamme-daansche geestelijkheid in het algemeen. De orang kasiesie worden onder-verdeeld in imams, ohatib, modin en saraa.

regent moeten verrichten volgens de adat, zijn niet wettelijk geregeld en kunnen of mogen bij onwil of nalatigheid niet worden gestraft. Gehandhaafd dient te worden het residentsbesluit van 9 December 1888 n°. 4943, waarbij besloten werd als regel aan te nemen, dat vrijgesteld zijn van negorij- en gemeentediensten de leden der kerkeraden op de standplaatsen der hulppredikers

— zoomede de toewa agama's en goeroe djoemaat — met dien verstande, dat zij ten aanzien van het schoonhouden en onder-houden van de door hen bewoonde erven en van de voor en op zijde dier erven gelegen wegen en straten, zoomede bij rampen van hooger hand, dan wel tot afwending van algemeen gevaar, gehouden zijn aan de verordeningen en algemeene bepalingen, en dat bij nalatigheid de daarop gestelde straffen op hen zullen worden toegepast.

Gaan wij thans over tot defmieering en bespreking van de inkomsten der negorijen.

De afkoop van heerendiensten tegen f 12 per jaar (voor 36 dagdiensten) vormt voor enkele negorijen een geringe bron van inkomst; afkoop komt alleen ter hoofdplaats Ambon veel voor, elders bij hooge uitzondering. Daarnevens hebben enkele negorijen nog een retributie wegens damar-concessies, of doesoen- en ëwang-huur. De damar-eoncessies zijn op voor de negorijen weinig voor-deelige wijze gesloten; zij leveren den vergunninghouder goede winsten, doch de negorijen zijn afgescheept met een bespottelijk lage retributie van f 3 0 tot f 5 5 'sjaars. Twee van die vergun-ningen zijn voor „eeuwig" verleend; hoe het toenmalige europeesch bestuur in die door de negorijen verleende vergunningen heeft kunnen berusten, is een raadsel.

Verhuurde doesoens komen overal voor, doch brengen het meest op te Waai en te Toelehoe; aanvankelijk doesoen poesaka dati, werden zij doesoen linjap wegens uitsterven van de familie, wier onvervreemdbaar goed zij vormden, en vervielen aan de negorij.

De zg. ëwang-huur is een sprokkelrecht tegen betaling, niet om hout te kappen, doch tot het verzamelen, zoowel voor eigen gebruik als voor verkoop, van het in de bosschen der negorijen voorkomende gevallen doode hout. Dit sprokkelrecht brengt aan de negorijen niet veel op; het zijn gewoonlijk de armsten, die zich met het sprokkelen een gering bestaan verschaffen, reden waarom vaak dat recht niet wordt geïnd.

„Burgers" zijn niet verplicht tot het verrichten van kwarto-diensten. Trouwens, de burgerkampongs zullen, eenmaal omgezet in gemeenten, er in vele opzichten finantieel slecht voorstaan.

Zoo hebben zij geen beschikking over negorijgronden, anders dan die, welke zij, door het verloop van dertig jaren gebruik, tot het kintal(erf) bij hun woning kunnen rekenen. Verhuur van zulke gronden aan niet-inkeeinscbe inlanders ten bate van de gemeente-kas, als hierna zal worden besproken, is derhalve voor burger-kampongs uitgesloten. Evenzoo doesoen- en ëwang-huur, en retributie

2

voor den aankap van timmerhout. Ze zijn dus uitsluitend aan-gewezen op afkoop van negorij- en heerendiensten, aangenomen al dat afkoop van de laatste als een gemeente-inkomst kan worden beschouwd, waar de heerendiensten buiten de gemeenten worden verricht.

(1915.) Bij Stbl. 1914 n°. 629 werd het instituut van inlandsche gemeenten voor dit gewest gecreëerd, met uitzondering van de afdeeling Z.-N.-Guinea. Dit staatsblad is echter nog niet in werking getreden, naar ik vermoed omdat de geheele zaak indertijd on-voldoende voorbereid werd voorgebracht, waardoor thans het bestuur voor te vele bezwaren staat om aan de ordonnantie naar behooren uitvoering te kunnen geven.

Het grootste bezwaar vormde de kwestie van de inkomsten van de negorijen, om daaruit naar behooren in de behoefte van de toekomstige gemeenten te voorzien.

Voor eigenlijk Ambon schijnt dit bezwaar voorloopig ondervangen, zoodat het gemeentewezen voor die onderafdeeling wellicht in 1916 in werking kan treden1). Het is evenwel nog onbekend, of de inkomsten op de Oeliasers voldoende zullen zijn om het gemeentewezen ook aldaar in het leven te kunnen houden. Wordt zonder meer tot de invoering voor Saparoea ca. overgegaan, dan is er groote kans op een fiasco, temeer waar te voren de regenten van de Oeliasers in het creëeren van de ordonnantie niet werden gekend of gehoord — evenmin die op Ambon —, zoodat zij van het wezen der zaak niets begrijpen en dus geheel onvoorbereid voor een nieuwigheid zouden komen te staan, waarvan zij het nut na-tuurlijk niet inzien. Derhalve dienen voor de Oeliasers gegevens betreffende de negorij inkomsten te worden verzameld, noodig voor de beoordeeling, of aan het gemeenteïnstituut aldaar al dan niet levensvatbaarheid kan worden toegekend.

Op welke middelen van inkomsten zal op de Oeliasers voor elke negorij gerekend kunnen worden, hoeveel zullen die in-komsten approximatief per jaar bedragen?

Voor de negorijen van Ambon wordt gerekend op2):

afkoop van heeren-, negorij- en kwarto-diensten;

retributie voor de inzameling van damar en rotan, bestemd om er handel mee te drijven;

verhuur van doesoens, die, aanvankelijk doesoen poesaka dati 3), door uitsterven van de gerechtigden ' doesoen linjap werden en vervolgens aan de negorij vervielen;

ëwang-huur, een sprokkelrecht tegen betaling;

verhuur van gronden voor kleinen landbouw aan inlanders, niet behoorende tot de inheemsche bevolking;

retributie voor de winning van timmerhout door idem en

retri-i) Zie echter Stbl. 1917 n°. 223 en n°. 224. — Noot van de commissie.

2) Zie Adatrechtbundel XVI, blz. 14, nt. — Noot van de commissie.

s) Is bedoeld: doesoen dati? - - Noot van de commissie.

butie op de vischvangst door middel van vischfuiken (boeboehs) door idem.

Wellicht dat voor de Oeliasers andere middelen van inkomsten bestaan. Kunnen die worden aangevuld met een der boven op-gegevene, des te beter, zoo althans daardoor geen te zware druk wordt gelegd op de inheemsclie bevolking en op die van buiten afkomstig. Het scheppen van belangrijke negorij inkomsten moet niet uitsluitend gaan ten koste van de bevolking.

Blijkens onderzoek bestaan de bronnen van inkomsten dei-tegenwoordige negorijen op de Oeliasers1) uit:

a. afkoop van heeren-, negorij- en kwarto-diensten;

h. retributie voor de inzameling van hout;

c verhuur van doesoens, die, aanvankelijk doesoen poesaka dati2), door uitsterven van de gerechtigden doesoen linjap werden en aan de negorij vervielen;

d. ëwang-huur, een sprokkelrecht tegen betaling;

e. verhuur van gronden voor kleinen landbouw aan inlanders, niet behoorende tot de inheemsche bevolking.

Meerdere inkomsten bestaan op de Oeliasers niet.

Gelijk uit bijlage dezes blijkt, heeft de kas van de negorij Toehaha de meeste inkomsten, nl. f300 'sjaars, terwijl de negorijen Haria, Iha, Kabauw, Rohomonij en Sameth geen baten ontvangen. Het jaarlijksch inkomen der overige negorijen varieert tusschen f 100 en f 5 . Het scheppen van nieuwe inkomsten, om toch het gemeentewezen op de Oeliasers in te voeren, verdient geen aanbeveling ; de bevolking dezer streken toch is arm, getuige het feit, dat een groot gedeelte der jongelingschap naar elders trekt om een middel van bestaan te zoeken.

Negorij Jaarlijksch inkomen

Saparoea f 25.—

Tiouw „ 60.—

Paperoe „ 50.—

Booi „ 25.—

Haria geen inkomsten Porto f 50.—

'Toehaha „ 300.—

Ihamahoe n 20.—

Iha geen inkomsten Nolloth f 20.—

Itawaka „ 15.—

Siri Sori serani „ 25.—

Siri Sori slam „ 10.—

Oelath „ 50.—

Ouw - . . . . „ 100.—

x) Zie Adafcrechtbundel XVI, blz. 14, nt. — Noot van de commissie.

2) Is bedoeld: doesoen dati? — Noot van de commissie.

Negorij Jaarlijksch inkomen

Ameth 40.—

Nalahia „ 10.—

Leinitoe „ 5.—

Titawaai n 80.—•

Aboeboe „ 30.—

Akoon „ 50.—

Karioe „ 5.—

Pellauw „ 50.—

Kailolo „ 80.—

Kabauw geen inkomsten Roliomonij geen inkomsten Sameth geen inkomsten Haroekoe f 50.—

Oma „ 30.—

Wassoe „ 10.—

Koelor „ 50.—

Hoelalioe geen inkomsten Aboroe f 15.—

[Aanteekening van 1920.] Men kan gerust aannemen, dat al deze cijfers, op het hoogste na, te laag zijn opgegeven ; sommige zelfs aanmerkelijk te laag. De negorijen, die geen eigen inkomsten hebben, hebben, als b.v. Iha, absoluut geen eigen grond. Dat echter, bij behoorlijk bewerken en verzorgen van de tuinen, vooral de nagelen op Saparoea en de klappers op Haroekoe een goede bron van inkomsten voor de negorijen zouden zijn, schijnt buiten twijfel, maar medewerking van de bevolking is, ten deele wellicht als reactie op den cultuurtijd en op den eeuwenlangen dwang der compagnie, vooreerst niet te verwachten.

Overgang van de dati-bezittingen in poesaka-bezittingen begint merkbaar te worden, en zal kunnen medewerken tot meerdere welvaart en opbloei van het landelijk leven.

(1918.) Op de Oeliasers zijn de regenten en kepala's soa (negorijbestuur) van verschillende negorijen gewoon om telken male, wanneer er inkomsten in de negorijkas vloeien, \ hiervan af te houden als zijnde het aandeel, dat hun toekomt, waarvan f door den regent en | door de gezamenlijke kepala's soa wordt genoten. Deze regeling schijnt destijds door controleur Spaan op die wijze getroffen te zijn, doch een bewijs kon niet worden overgelegd. Echter blijkt uit de negorijkasboeken, dat steeds \ der negorijinkomsten door regent en kepala's soa genoten is, en de controleurs, die deze kasboeken geïnspecteerd hebben, hebben daarop blijkbaar nimmer aanmerking gemaakt.

Volgens artikel 4 der inlandsche gemeente-ordonnantie in Staats-blad 1914 n°. 629 worden de voordeden, verbonden aan de waardigheid van gemeentehoofd en van medelid van het bestuur, voor zooveel noodig, door het hoofd van plaatselijk bestuur in

overleg met de bevolking geregeld; doch, alhoewel deze ordon-nantie met 1 September 1917 voor de onderafdeelingen Amboina en Saparoea in werking is getreden 1) , wordt zij nog in de Onder-afdeeling Saparoea [de Oeliasers] steeds niet toegepast, daar, naar verluidt, een Java-controleur2) deze aangelegenheid regelen zal en denkelijk in afwachting hiervan de door den resident vast te stellen regelen als bedoeld in onderscheidene artikelen der ordonnantie nog niet vastgesteld zijn.

(1919.) Op. de Oeliasers wordt nog altijd het oude Staatsblad van 1824 n°. 19« toegepast, ofschoon de gemeente-ordonnantie van 1914 in werking is getreden op 1 September 1917, doch zij wordt nog niet toegepast. *

Het wordt hoog tijd, dat het oude Stbl. van 1824 buiten werking wordt gesteld. De meeste bepalingen daarvan zijn zóó verouderd, dat ze een grondige herziening behoeven. Zoo zal o.a.

Het wordt hoog tijd, dat het oude Stbl. van 1824 buiten werking wordt gesteld. De meeste bepalingen daarvan zijn zóó verouderd, dat ze een grondige herziening behoeven. Zoo zal o.a.

In document •m BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 22-200)

GERELATEERDE DOCUMENTEN