• No results found

Allen schoten in een lach

‘Ja, maar toen waren wij hem toch te knap af!’ zei Dik.

Zoo zaten zij nog lang te praten, tot Jan Vos opeens zeide: ‘Als het zoo blijft

doorvriezen, zal de visch het gauw benauwd krijgen onder het ijs. Morgen moet ik

toch eens probeeren, of ik niet een lekker maaltje paling kan vangen.’

‘Ja, doet dat maar,’ zei zijne vrouw, die intusschen druk met de andere vrouwen

had zitten praten. ‘Overmorgen is het Zondag, en dan wil ik wel graag een lekker

maaltje hebben.’

‘Paling vangen? Hoe doet u dat dan?’ vroeg Jan nieuwsgierig.

‘Wel jongen, als 't ijs erg dik is, krijgt de paling het er benauwd onder en begeeft

zich naar de bijten en wakken, waar open water is. Met een sikkel, die aan een langen

stok bevestigd is, kun-je ze gemakkelijk uit het water op het ijs wippen. Dat vereischt

alleen maar wat behendigheid.’

‘Zwemmen ze dan niet weg?’ vroeg Karel.

‘Neen jongens,’ zei Dik. ‘Of het van de kou komt, of van wat anders, dat weet ik

niet, maar zij zijn bij sterk ijs min of meer suf. Je kunt ze dan vrij gemakkelijk

vangen.’

‘Willen wij dat morgen ook eens gaan doen?’ vroeg Karel aan Jan. ‘Wij hebben dan

toch den heelen dag vrij.’

‘Ik vind het best,’ zei Jan. ‘Graag zelfs. Van Dril, heeft u voor ons elk ook een

sikkel? Dan gaan wij morgen op de vangst.’

‘Zeker wel, jongens, er liggen oude sikkels genoeg in de smederij. Als je er zelf

dan maar een langer handvat aan maakt, want het gewone handvat is voor dat werk

te kort. Je moet er een stok aan doen, ongeveer zoo lang als je arm.’

‘Een gewone lat is wel goed,’ zei Dik.

Jan en Karel spraken af, dat zij er na het ontbijt samen op uit zouden trekken. De

sikkels zouden spoedig genoeg in orde zijn, daar waren zij het over eens.

En zoo gebeurde het ook. Toen Jan ontbeten had, ging hij naar Karel, die al twee

goede sikkels had opgezocht. Zij haalden de handvatten er af, en deden er langere

voor in de plaats. In een kwartiertje waren zij daarmede klaar. Karel nam een emmertje

meê, om er de visch in te doen, en zoo trokken zij er samen op uit. Ook namen zij

een bijl mede, om hier en daar een gat te hakken. 't Eerst gingen zij naar de bijt, die

voor het huis van Dik Trom gehakt was. Het ijs van den laatsten nacht lag er nog in.

Zij hakten het los en trokken de schotsen op het ijs. Toen keken zij in de bijt, en

waarlijk, heel rustig lag daar een dikke paling op den bodem.

‘Kijk, kijk, daar ligt er een,’ zei Jan, die hem het eerst zag.

Hij stak den sikkel voorzichtig onder het beest door en wipte hem met een snelle

beweging omhoog. Daar spartelde de paling op het ijs. Ha, wat kronkelde hij zich!

De jongens sprongen beiden op hem toe, want hij lag dicht bij den rand van de bijt.

‘Grijp hem, grijp hem!’ riep Jan zijn vriend toe, want deze was het dichtst bij hem.

Maar Karel kwam te laat. Wel gelukte het hem nog den paling te grijpen, maar deze

kronkelde zich om zijn arm heen, en dat vond Kareltje zoo'n eng gevoel, dat hij met

een rilling over de leden het beest losliet. Op 't volgende oogenblik verdween de

paling in de bijt, en de jongens hadden nakijk.

‘Hè, wat is dat jammer!’ riep Jan spijtig uit. ‘Hoe dom ook van je, om hem weer

los te laten, toen je hem zoo mooi vast hadt.’

‘Hu, wat glibberig was hij, en wat kronkelde hij akelig om mijn arm heen,’ zei

Karel, wien opnieuw eene huivering over den rug ging. ‘Precies een slang.’

‘Dat zal jij wel weten,’ zei Jan. ‘Je hebt nog nooit een slang gezien.’

‘Genoeg, - meer dan jij,’ zei Karel. ‘In Artis.’

‘O, in Artis. Daar liggen ze achter glas. - Nu, deze is in elk geval weg, en wij

zullen hem wel nooit terugzien. Wat was het een dikkerd.’

‘Of hij dik was,’ zei Karel. ‘Akelig dik.’

‘In deze bijt is niets meer te zien. Willen we naar die van den burgemeester gaan

aan den overkant? Dat is ook eene groote bijt.’

‘Mij goed,’ zei Karel. ‘Maar ik pak ze vast niet meer met mijne handen beet. Hu,

wat een akelige beesten.’

‘Je bent een bangerd, hoor!’ spotte Jan.

‘Jij bent een held!’ zei Karel. ‘Dat weet ik wel.’

‘In elk geval zou ik hem niet loslaten, als ik hem eenmaal te pakken had,’ zei Jan.

Zij liepen het kanaal over, en kwamen bij de bijt van den burgemeester. Hun eerste

werk was ook hier het ijs

van den laatsten nacht los te hakken en de schotsen op het ijs te trekken. Toen dat