• No results found

3 Predatie op gebiedsniveau: gebieden en methoden

5.1. Algemene methode

Vanuit een beheeroogpunt is het van groot belang om vast te stellen in welke mate de verschillende predators bijdragen aan predatieverliezen bij weidevogels. De praktijk wijst echter uit dat het heel moeilijk is met zekerheid de identiteit van een predator vast te stellen nadat een nest is gepredeerd. In de meeste gevallen wordt een nest leeg aangetroffen en kan er hooguit worden geconcludeerd dat de verliesoorzaak onbekend is, hoewel bepaalde verliesoorzaken vaak wel kunnen worden uitgesloten. In sommige gevallen worden wel sporen bij het nest aangetroffen. Bijvoorbeeld eiresten met tand- of snavelafdrukken, pootafdrukken naast het nest, geursporen, enz. Dit komt echter relatief weinig voor. Niettemin wordt door sommige waarnemers elk leeg nest, dus zonder eischilfers, toch toegewezen aan een predator. In veel gevallen wordt dan Zwarte Kraai of Vos genoemd. Zwarte Kraaien zijn vrijwel altijd wel in het gebied aanwezig, en worden ook wel eens met

een ei in de snavel gezien, en door beide te combineren wordt dan de Zwarte Kraai aangewezen. Met Vossen is dat soms nog indirecter. Lang niet altijd worden sporen bij nesten aangetroffen, maar soms is het genoeg dat verteld wordt dat er Vossen in het gebied zijn, om die dan te vermelden als de dader. Het zal duidelijk zijn dat dit niet altijd de juiste conclusie oplevert.

Directe observatie bij nesten om vast te stellen wanneer en door wie een nest wordt gepredeerd is zeer arbeidsintensief, waardoor het aantal nesten dat gevolgd kan worden zeer beperkt is en lastig uit te voeren in de nacht. Bovendien is de kans groot dat het nest gewoon uitkomt en dat men voor niets een wake heeft gehouden, en kan niet worden uitgesloten dat de waarnemer van invloed is op de gebeurtenissen. Om toch inzicht te krijgen in de identiteit van de predator is gezocht naar een methode die minder arbeidsintensief is. Uiteindelijk zijn er twee methodes toegepast.

5. Identifi catie van legselpredators

Gruttonest met temperatuursensor die is verbonden met een datalogger. De datalogger wordt naast het nest be- graven en registreert elke drie minuten de temperatuur in het nest. Hiermee wordt een eerste indicatie verkregen

5.1.1. Tijdstip predatie

In 10 van de onderzoeksgebieden zijn in vier onderzoeksjaren temperatuursensoren in nesten van weidevogels geplaatst. Deze sensor wordt bevestigd op een stokje (model satéprikker) dat in de bodem van het nest wordt geprikt, zodat de sensor net niet boven de eieren uitsteekt. De temperatuursensor heeft een bereik van –30 °Ctot 50 °C. Via een draadje dat in de bodem van het nest is weggewerkt is de sensor verbonden met een datalogger (Gemini Data, model Tinytag) die naast

het nest is begraven in de grond. De datalogger wordt geprogrammeerd om elke 3 minuten de temperatuur in het nest op te slaan. Als een vogel op het nest zit is de temperatuur bijna 40 °C, op het moment dat de vogel het nest verlaat daalt de temperatuur naar de omgevingswaarde. Deze informatie kan worden gebruikt om het tijdstip te bepalen waarop het nest defi nitief is verlaten. Hierdoor kan onderscheid worden gemaakt tussen predatie die overdag plaatsvindt (dagactieve

vogels en sommige zoogdieren) en nachtelijke predatie (Vossen en de meeste kleine zoogdieren). Het lot van het nest werd vastgesteld door wekelijks de nesten te controleren. Als een nest tijdens de eilegfase wordt gevonden kan op grond van het aantal aanwezige eieren de vermoedelijke uitkomstdatum worden berekend. De meeste nesten worden echter gevonden als het legsel al compleet is. De vermoedelijke uitkomstdatum is in dat geval geschat aan de hand van de watertest (Van Paassen et al. 1984). Aan de hand hiervan kan worden beoordeeld of het nest op het moment dat het permanent verlaten werd al uitgekomen kon zijn of niet. Zo niet, dan is het nest gepredeerd en wordt in combinatie met het tijdstip en eventuele sporen bij het nest een indicatie van de identiteit van de predator

verkregen. Bij het onderscheid tussen dag en nacht is de dagperiode gedefi nieerd als de periode tussen 20 min voor zonsopkomst en 20 min na zonsondergang. Een voorbeeld van de methodiek is te vinden in fi g. 5.1. Op 28 mei 2002 is om 12:59 uur een temperatuursensor in het nest van een Kievit geplaatst in het gebied Bontebok in Friesland. Als de vogel op het nest zit te broeden is de temperatuur in het nest bijna 40 °C. Als het nest wordt verlaten, bijvoorbeeld omdat de broedvogel gaat foerageren of wordt verstoord, daalt de temperatuur in het nest. Dit is te zien aan de neerwaartse pieken in de grafi ek. Dit legsel is gepredeerd en uit het temperatuurverloop kan worden geconcludeerd dat dit is gebeurd om 01:34 uur op 4 juni.

Time (starting 28-5-2002 12:59:00) 28-5 12:59 29-5 30-5 31-5 1-6 2-6 3-6 Tem perat ure ° C 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0 3-6 17:20 20:20 23:20 4-6 02:20 05:20 Tem perat ure ° C 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0 4 juni 01:36

Figuur 5.1. Het temperatuurverloop in een Kievitnest. De meting is gestart om 12:59 uur op 28 mei 2002. Het laatste deel van het temperatuurverloop is uitvergroot in de on- derste grafi ek. In het onderste deel is te zien op welk tijdstip dit nest is gepredeerd. Op de horizontale as is de datum en op de verticale as de temperatuur uitgezet.

5.1.2. Videocamera’s

Met de combinatie datalogger en temperatuursensor kunnen relatief veel nesten tegelijk worden gevolgd zonder dat dit veel inspanning vergt. Zekerheid over de predatorsoort is er echter nog steeds niet. Daarom is gezocht naar een aanvullend systeem dat wel de gewenste zekerheid verschaft over de identiteit. Een camerasysteem is daarvoor de geëigende oplossing, mits het aan een aantal voorwaarden voldoet:

• Alle relevante gebeurtenissen (predaties), ook als die zeer snel verlopen, moeten worden vastgelegd • Opnamen moeten zowel overdag als ’s nachts

mogelijk zijn

• Bedrijfszeker en weerbestendig

• Stroomvoorziening in het veld mag geen probleem zijn

Tests van systemen met automatische detectie van beweging als trigger voor opnemen bleken te onbetrouwbaar voor dit doel. Vooral nachtelijke opnamen gaven problemen. Systemen gekoppeld aan een digitaal opslagsysteem (al dan niet draadloos) boden in potentie wel mogelijkheden, maar om optimaal gebruik te kunnen maken van de opslagcapaciteit (vaak kunnen vier systemen tegelijk hierop aangesloten worden) moet er een behoorlijke dichtheid aan nesten in het onderzoeksgebied zijn. Dit ging ten koste van de gewenste fl exibiliteit voor de inzet van camerasystemen. Daarom is gekozen voor een ‘ouderwets’ videosysteem, met als nadeel dat regelmatig VHS-banden en stroomvoorziening moeten worden verwisseld, maar met de zekerheid dat alles wordt opgenomen. Het gebruikte systeem bestaat uit de volgende onderdelen:

• Zwart/wit bullet camera met 12 infrarood LED’s • Sanyo time lapse videorecorder TLS-1960

• 50 m Coax- en voedingskabel

• Accu 12V 230 Ah (2e jaar vervangen door 2 accu’s

van elk 110 Ah)

De Time lapse videorecorder is ingesteld op een opnamesnelheid van ongeveer 1 beeldje per seconde (1/24 van de normale opnamesnelheid). Daardoor wordt een VHS-band van 4 uur in 4 dagen volgespeeld. De capaciteit van de gebruikte accu’s was voldoende om het systeem minimaal 4 dagen te laten draaien. De camera werd gemonteerd op een stalen pen (iets dikker en hoger dan een reguliere nestmarkeerstok) die naast het nest op een afstand van 3-5 m werd geplaatst ten zuiden van het nest, zodat het licht altijd van opzij of van achteren kwam. Elke vier dagen werden de accu’s en de videoband gewisseld. Indien het nest uit was of mislukt werd het camerasysteem bij het volgende nest geplaatst. Gebruikte accu’s werden ondertussen bij een boer in het gebied opgeladen met een acculader.

5.2. Variatie in dag- en nachtpredatie