• No results found

ecologische en milieukengetallen

12. Algemene discussie

Er is in dit onderzoek op 14 zeer verschillende bedrijven een groot aantal percelen gevolgd, met een grote verscheidenheid aan graslandtypen en akkerbouwgewassen. Gangbaar geteelde snijmaïs en bemest raaigrasland zijn daarbij als referentiegewassen genomen, waartegen de andere onderzochte graslandtypen en gewassen zijn afgezet. Een beperking van de dataset is dat het aantal onafhankelijke waarnemingen beperkt is. Om de ontwikkeling van vegetatie en productieverloop te kunnen volgen zijn op de meeste percelen gedurende drie jaar achtereen waarnemingen verricht. De keuze van een van nature productief perceel of juist een laag-productief perceel werkt zo drie jaar door. Gezien het in de meeste gewasgroepen beperkte aantal percelen, kan er dus een ongewilde verstren- geling zijn opgetreden tussen perceelskeuze en uitkomst van de behandeling.

Omdat de percelen niet alleen in gewaskeuze maar ook in andere parameters, zoals bodemvruchtbaarheid, grond- waterstand en bemestingsniveau, verschilden was het onmogelijk om statistisch onderbouwde uitspraken te doen over gevonden relaties tussen graslandtypen en teelten enerzijds en productie, biodiversiteit en milieuaspecten anderzijds.

De graslandtypen zijn ingedeeld op basis van de botanische samenstelling. Vooral tussen de graslandtypen grassen- mix en bloemrijk grasland zijn de grenzen op basis van soortensamenstelling niet zo scherp; beide typen gaan geleidelijk in elkaar over. Bij de graslandtypen gangbaar raaigras en raaigras/klaver is deze grens veel scherper. Een andere beperking van dit onderzoek is dat de gegevens over granen vooral betrekking hebben op biologische bedrijven, waardoor een goede vergelijking met graanteelt op gangbare bedrijven niet mogelijk is. Dit is een logisch gevolg van het feit dat graan als vervanger van duur krachtvoer voor biologische veehouders aantrekkelijker is dan voor gangbare veehouders die goedkoper krachtvoer kunnen aankopen.

In deze rapportage zijn de resultaten gepresenteerd als gemiddelde waarden van de onderzochte parameters. Verschillen tussen bedrijven, grondsoorten en seizoenen blijven daardoor onzichtbaar; er ontstaat wel een goed gemiddeld beeld van de agrarische praktijk in de regio rond Winterswijk. De in dit rapport gepresenteerde gegevens hebben vooral betrekking op het perceelsniveau. De keuze van een ondernemer om een deel van zijn snijmaïs of raaigras te vervangen door een ander voedergewas of bloemrijk grasland hangt sterk af van zijn bedrijfssituatie. Zo moet bijvoorbeeld een melkveehouder voldoende ruwvoer van hoge kwaliteit kunnen produceren om zijn melkquotum vol te kunnen melken. De verkoop van melk bepaalt in hoge mate de rentabiliteit van zijn bedrijf. Een ondernemer zal alleen bereid zijn maïs en gras in te inruilen voor alternatieve voedergewassen als dat economisch interessant is en een meerwaarde voor zijn bedrijf oplevert. Zo kan grasland dat gelegen is op minder productieve grond (bijv. in een nat beekdal) onder een beheersovereenkomst gebracht worden, hetgeen direct leidt tot een beter saldo. De komen- de jaren is er nog een behoorlijk areaal (ruim 500 ha) zoekgebied beschikbaar binnen de grenzen van het WCL Winterswijk waar grondeigenaren in het kader van de SAN een beheersovereenkomst kunnen afsluiten (bron: DLG Gelderland).

Voor biologische melkveehouders is het verhogen van de hoeveelheid natuurlijke mineralen in het rantsoen mogelijk een reden om het bouwplan aan te passen en de teelt van sommige alternatieve gewassen, zoals zonnebloem, te proberen. Het bouwplan aanpassen voor een hogere biodiversiteit en landschappelijke beleving of milieumaatregelen nemen die verder gaan dan wettelijk wordt gevraagd, zal bij veel ondernemers pas in beeld komen als daar ook een vergoeding tegenover staat. Een dergelijke aanpassing in het bouwplan levert vaak geen direct voordeel op voor de ondernemer maar gaat vrijwel altijd gepaard met een opbrengstderving, zoals uit dit onderzoek blijkt.

Als meerdere ondernemers op grote schaal multifunctionele gras- en bouwlanden gaan inpassen in hun

bedrijfsvoering, dan zal dit resulteren in een aantrekkelijker landschap en meer waardering door lokale bewoners, recreanten en toeristen (Veltman et al., 2003). Verwacht wordt dat hierdoor een flinke toename van het aantal recreatieve bezoeken mag worden verwacht, hetgeen in een aanzienlijke stijging van de inkomsten voor de recreatiesector en middenstand in de regio zal resulteren (Bos, 2006). De winst op gebiedsniveau zal echter alleen verzilverd kunnen worden door samen te werken. Enerzijds de boeren en landgoedeigenaren die zorgen voor instandhouding en verfraaiing van natuur en landschap en anderzijds overheden, bewoners, recreatiesector en middenstand die profiteren van de schoonheid en belevingswaarde van het gebied. De kosten en baten zullen

onderling tussen de partijen verrekend moeten worden. Een vergoeding voor deze ‘groene’ dienstverlening via een op te richten ‘landschapsfonds’ zou voor een regio als WCL Winterswijk een optie zijn (Van Loenen et al., 2001). Dit MDL-onderzoek had niet tot doel om uit te zoeken wat het meest renderende gewas of graslandsysteem is en evenmin om het milieuvriendelijkste gewas of de hoogste bijdrage uit een oogpunt van biodiversiteit te vinden. Ons doel was om ondernemers, maar ook andere actoren, zoals waterschappen, overheden en natuurorganisaties, een palet te bieden van mogelijkheden waar ze afhankelijk van hun doel uit konden kiezen om voor hun situatie de meest optimale keuze te maken. In vergelijking met graslanden uit de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer zullen ze niet altijd het maximale aantal plantensoorten halen. Door een lichte bemesting op de bloemrijke graslanden zal de productie en graskwaliteit meestal wel beter zijn, zodat het gebruik beter in te passen is in de bedrijfsvoering, hetgeen de boeren motiveert. Door de lichte bemesting zal de bodemvruchtbaarheid niet snel te ver dalen, want als dat gebeurt loopt het aantal plantensoorten meestal drastisch terug en is het grasland niet aantrekkelijk voor de boer en meestal evenmin voor belevingswaarde, terwijl dan ook vaak de biodiversiteit (bijv. aantal plantensoorten) terugloopt. Multifunctioneel landgebruik blijft het zoeken naar een optimum tussen de verschillende functies. In veel gebieden wordt nagedacht over mogelijkheden om het landschap in stand te houden via ‘groene diensten’. Het voordeel van het MDL-onderzoek ten opzichte van de meeste andere gebieden is dat er in Winterswijk op grote schaal ervaring is opgedaan met het praktisch werken met multifunctioneel landgebruik en dat de effecten daarvan op bedrijfsvoering, economie, ecologie en milieu daadwerkelijk gemeten zijn. De kosten en baten zijn daardoor goed in beeld gebracht. Nu het instrument en de afspraken nog om de beloning voor groene diensten echt van start te laten gaan.