• No results found

Aan dit programma zijn geen beleidsmatige doelstellingen gekoppeld. Het is, conform BBV, bedoeld om afzonderlijk inzicht te bieden in de volgende algemene dekkingsmiddelen, bestaande uit:

 lokale heffingen;

 de uitkering uit het gemeentefonds(algemene uitkering);

 dividenden;

 het saldo van de financieringsfunctie;

 overige algemene dekkingsmiddelen (voor zover van toepassing).

Financiële ontwikkelingen

8. Algemene dekkingsmiddelen (x €

1.000) 2021 2022 2023 2024

Algemene uitkering

Effect september- en decembercirculaire 2019 1.218 1.432 1.294 2.807

Effect meicirculaire 2020 262 597 237 -131

Afwijkingen op 'Rheden Financieel Stabiel'

Het heeft onze voorkeur een zo actueel mogelijke berekening van de algemene uitkering te maken, bij voorkeur dus op basis van de meicirculaire 2020. De algemene uitkering zoals deze in de meerjarenbegroting is opgenomen is in principe gebaseerd op de meicirculaire van 2019. In het laatste stadium van het opstellen van de begroting kwam de septembercirculaire beschikbaar. Deze liet een flinke stijging zien van het zogenaamde accres, waarbij het de vraag was of dit houdbaar zou zijn omdat ook bij het Rijk de laatste jaren sprake is van een flinke onderuitputting (wanneer het Rijk minder uitgeeft daalt uiteindelijk ook de algemene uitkering). We hebben op dat moment vanuit behoedzaamheid, bovenop de berekening van de meicirculaire 2019, rekening gehouden met een deel van het gepresenteerde voordeel in de septembercirculaire. Inmiddels is er meer zekerheid.

In deze kadernota geven we nu de berekening van de algemene uitkering weer op basis van de decembercirculaire en los daarvan een inschatting van het effect van de meicirculaire 2020.

September- en decembercirculaire

2021 2022 2023 2024

Stand decembercirculaire 77.021 78.135 79.717 81.230

Stand begroting 75.803 76.703 78.423 78.423

verschil 1.218 1.432 1.294 2.807

De stijging over de jaren is als volgt te verklaren:

2021 2022 2023 2024

Accres, aantallen en overig algemeen 1.315 1.523 1.388 2.103

Voogdij en 18+ 0 0 0 0

Extra middelen Jeugd (cf 2022 en 2023) 0 0 0 800

Taakmutaties 14 18 14 11

Integratie en decentralisatie-uitkeringen -111 -109 -108 -107

1.218 1.432 1.294 2.807

In bovenstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de zogenaamde mutaties die tot dit voordeel leiden. De berekening van de algemene uitkering kent per circulaire soms een veelheid aan mutaties. In onderstaande toelichting beperken we ons tot diegene die de meeste financiële impact hebben.

Accres, aantallen en overig algemeen

Ten opzicht van de meicirculaire 2019 bevat dit onderdeel de grootste stijging. Vanuit de

septembercirculaire hadden we in de begroting al rekening gehouden met een bedrag van 600K, voor de jaren 2021 t/m 2023, dit pakt dus hoger uit. Voornaamste oorzaak is een verwachte stijging van de rijksuitgaven inclusief een verwachte hogere inflatie. Simpel gezegd is de

berekening van de algemene uitkering een uitkomst van verschillende maatstaven (met aantallen) x maatstafgewicht. Naast de hogere rijksuitgaven zijn ook aantallen op een aantal maatstaven voor onze gemeente gestegen. Het gaat dan vooral om aantallen op maatstaven waarbij

medicijngebruik een rol speelt, dit geldt overigens voor alle gemeenten.

Omdat de ‘pot met geld’ in principe gelijk blijft krijgen ook alle gemeenten te maken met een verlaging van de uitkeringsfactor. Dit is een technisch instrument dat het ministerie hanteert om ervoor te zorgen de totale uitgaven voor het gemeentefonds (een post op de begroting van het rijk) niet overschreden wordt wanneer onderliggende aantallen teveel stijgen. Voor onze gemeente is per saldo echter wel sprake van een voordeel.

Voogdij en 18+

In 2020 is op basis van een aanvullende aanvraag een bedrag van 778K ontvangen. Het is o p dit moment nog niet duidelijk of deze regeling voor 2021 en verder wordt gecontinueerd.

Extra middelen Jeugd

Zoals bekend heeft het rijk extra middelen voor Jeugd toegekend tot en met 2021 in afwachting van het onderzoek naar deze kosten en het antwoord op de vraag of deze toekenning structureel moet worden. Dat antwoord volgt naar verwachting in september. De provincie heeft in haar begrotingscirculaire 2021 aangegeven dat het gemeenten is toegestaan de extra middelen voor Jeugd structureel op te nemen, in dit gevel dus ook voor het jaar 2024.

Taakmutaties

Naast algemene aanpassingen van de algemene uitkering (via de systematiek van de trap-op-en-af) worden er ook middelen aan de algemene uitkering toegevoegd om specifieke redenen.

Wanneer gemeenten er taken bijkrijgen wordt het bedrag per inwoner of bijvoorbeeld verhoogt.

Het staat gemeenten vrij om exact die middelen aan die taak besteden (meer of minder mag ook) zolang de gemeente haar wettelijke plicht maar vervult. Vrijwel altijd hebben deze taakmutaties een structureel karakter.

De taakmutaties in de genoemde circulaires hebben vooral betrekking op de zogenaamde 3D-taken. Een voorbeeld is de (herverdeling van) de invoering verplichte GGZ met afgerond een nadeel van 30K. Hier staat echter een, tot 80K oplopende bijdrage voor de Ambulantisering GGZ tegenover. Per saldo komen alle taakmutaties uit op een voordeel van afgerond 10K.

Integratie en decentralisatie-uitkeringen

Tot slot is er binnen de algemene uitkering sprake van integratie- en decentralisatie-uitkeringen.

Ook deze worden voor een specifiek doel gegeven maar hebben vaak een tijdelijk of incidenteel karakter (een integratie-uitkering is bedoeld om tijdelijk beter de uitgaven en inkomsten voor de betreffende taak te volgen voordat deze via een taakmutatie aan de algemene uitkering wordt toegevoegd, dit komt overigens weinig voor).

Voor beide geldt dat de middelen onderdeel van de algemene uitkering zijn en daarmee in principe algemeen inzetbaar.

De belangrijkste wijziging (-70K) in de genoemde circulaires heeft betrekking op een verlaging van de zogenaamde positieve ‘suppletie-uitkering integratie sociaal domein’. Bij de overheveling van de integratie-uitkeringen voor de 3D-taken (in 2018 via een taakmutatie aan de algemene uitkering) zijn ook herverdeeleffecten ontstaan (voor- en nadeelgemeenten). Deze worden afgevlakt via een zogenaamde suppletie-uitkering (in dit geval de suppletie-uitkering ‘integratie sociaal domein’). De voordeelgemeenten compenseren daarmee tijdelijk de nadeelgemeenten om aan de nieuwe financiële situatie te wennen. Bij de decembercirculaire heeft een herberekening van die

overheveling uit 2018 plaatsgevonden. Op basis daarvan ontvangt de gemeente Rheden gemiddeld meer dan andere gemeenten (dit is onderdeel van de algemene mutaties), dat voordeel wordt nu voor een deel tijdelijk afgevlakt ten gunste van nadeelgemeenten.

Daarnaast wordt de integratie-uitkering voor de participatie met 40K verlaagd.

Meicirculaire 2020

De meicirculaire, die waarschijnlijk in de eerste week van juni beschikbaar is, kan ingaan op algemene mutaties zoals afrekening onderuitputting 2019, afrekening BCF-plafond 2019, accressen 2020 en volgende jaren en compensatie voor loon- en prijsontwikkeling (LPO) 2020 voor de 3D-taken. Daarnaast kan de meicirculaire ingaan op diverse taakmutaties en decentralisatie-uitkeringen.

In de voorjaarsnota van het rijk wordt op macroniveau een tipje van de sluier opgelicht van de algemene mutaties op het gemeentefonds. Dit laat een voorzichtig positief beeld zien voor de eerste jaren. Op basis daarvan is een globale berekening voor onze gemeente gemaakt en is van die uitkomst met 75% rekening gehouden.

De meicirculaire is inmiddels beschikbaar gekomen maar te laat om daar, ten behoeve van deze kadernota, een zorgvuldige analyse van te maken. Een snelle analyse laat zien dat het aardig overeenkomt met de ingeschatte 75%.

Herverdeling Gemeentefonds

Het streven was om met ingang van 1 januari 2021 een nieuwe verdeling van het gemeentefonds te hanteren. Zo’n herverdeling leidt per definitie tot voor- en nadeelgemeenten.

Aanleiding voor de nieuwe verdeling is dat er een scheefgroei zichtbaar is tussen wat gemeenten aan bepaalde taken uitgeven en wat ze daarvoor (in verhouding) ontvangen via de algemene uitkering.

Het ministerie heeft een breed traject met verschillende stakeholders (waaronder een grote diversiteit aan gemeenten) opgezet om te bekijken welke maatstaven het meest geschikt zijn om de beschikbare middelen zo objectief (eerlijk) mogelijk te verdelen over de gemeenten. Hierbij is nog onderscheid gemaakt tussen de kosten voor de 3D-taken en de zogenaamde klassieke taken.

Er leek en lijkt sprake van een grote mate van overeenstemming over de manier waarop de middelen voor die beide onderdelen in de toekomst worden verdeeld.

De toepassing van die nieuwe verdeling liet echter, soms, grote herverdeeleffecten tussen gemeenten zien. Er zijn geen effecten voor individuele gemeenten bekend gemaakt. Ondanks het feit dat de methode niet ter discussie lijkt te staan waren de effecten voor de minister van BZK aanleiding om de ingangsdatum van de nieuwe verdeling van het gemeentefonds met een jaar uit te stellen tot 1 januari 2022. Voor het klassieke deel is aanvullend onderzoek nodig en voor de 3D-taken is een nadere analyse van de uitschieters gewenst. Naar verwachting start half september 2020 de consultatieperiode waarin de beheerders van het gemeentefonds (BZK en Financien)

Openbaar Bestuur (ROB) over de verdeelvoorstellen. Besluitvorming over de invoering van de nieuwe verdeling wordt naar verwachting dit jaar afgerond, met verwerking van de uitkomsten in de decembercirculaire 2020.

Op macroniveau was bij de effecten ook zichtbaar dat er grofweg sprake is van een verschuiving van middelen van:

 plattelandsgemeenten naar de stad;

 van klein naar groot.

Om die reden kunnen we ervan uitgaan dat we tot de nadeelgemeenten (zoals vaker in verleden) behoren. Het is alleen nog niet aan te geven voor welk bedrag.

Uiteraard heeft dit onderwerp ook de aandacht van de VNG. De VNG heeft niet echt een oordeel over de methode, wanneer deze als deugdelijke en objectief wordt beoordeeld zijn de uitkomsten nu eenmaal een gegeven. Wat wel kan helpen is dat de ook de omvang van het gemeentefonds wordt verhoogd, dan zouden de negatieve herverdeeleffecten verzacht kunnen worden.

Het onderwerp krijgt in alle gemeenten veel aandacht. Uit een recente peiling onder gemeenten blijkt dat 50% van de gemeenten dit als grootste risico ziet voor de meerjarenbegroting 2021 -2024. Veel gemeenten hanteren bij inschattingen voor een negatief herverdeeleffect een bedrag van € 50 per inwoner.

Wij kunnen op dit moment geen onderbouwing voor een bedrag per inwoner aangeven. In de cijfers zijn we nu vooralsnog uitgegaan van een nadeel van € 25 per inwoner.

Effect op meerjarig perspectief bij hogere bedragen per inwoner

Hieronder hebben we twee scenario’s opgenomen wanneer het bedrag hoger mocht uitvallen:

 scenario 1, negatief herverdeeleffect van € 50 per inwoner;

 scenario 2, negatief herverdeeleffect van € 75 per inwoner.

Scenario 1 , nadeel van € 50 per inwoner

2021 2022 2023 2024

herverdeeleffect 0 -2.182.000 -2.182.000 -2.182.000

suppletie 0 1.091.000 0 0

netto effect 0 -1.091.000 -2.182.000 -2.182.000

2021 2022 2023 2024

Verwacht perspectief stand kadernota -1.768 -943 -608 -553

Effect scenario 1 0 -1.091 -2.182 -2.182

Verwacht perspectief o.b.v. scenario 1 -1.768 -2.034 -2.790 -2.735 Scenario 2 , nadeel van € 75 per inwoner

2021 2022 2023 2024

herverdeeleffect 0 -3.273.000 -3.273.000 -3.273.000

suppletie 0 2.182.000 1.091.000 0

netto effect 0 -1.091.000 -2.182.000 -3.273.000

2021 2022 2023 2024

Verwacht perspectief stand kadernota -1.768 -943 -608 -553

Effect scenario 2 0 -1.091 -2.182 -3.273

Verwacht perspectief inclusief scenario 2 -1.768 -2.034 -2.790 -3.826 Toelichting bij scenario’s

In de bovenste tabel van de scenario’s is het effect over de jaren in beeld gebracht van het herverdeeleffect. Er geldt een negatief herverdeeleffect maximaal € 25 per inwoner per jaar bedraagt om geleidelijk eventueel aanvullende maatregelen te treffen om het negatieve effect op te vangen. In die periode ontvangen de nadeelgemeenten van de voordeelgemeenten een

zogenaamde positieve suppletie van € 25 per inwoner per jaar tot het effect is bereikt. In scenario 1 is dat dus 1 jaar en voor scenario 2 geldt dan een aflopende bijdrage voor 2 jaar.

In de onderste tabel van de scenario’s is aangegeven wat het effect op het totale meerjarig perspectief betreft. De eerste regel ‘verwacht perspectief stand kadernota’ wijkt hierbij af van de tabel op pagina 3. Daarin is namelijk al rekening gehouden met een nadeel van € 25 ofwel 1.091K vanaf 2022. Dat effect is in deze twee scenario’s geëlimineerd ten behoeve van een duidelijke vergelijking en om het ‘ingroei-effect’ van € 25 per inwoner goed tot uitdrukking te brengen.

Samengevat ziet het totale verwachte meerjarig perspectief bij de verschillende scenario’s er dus als volgt uit:

2021 2022 2023 2024

Herverdeeleffect € 25 (deze kadernota) -1.768 -2.034 -1.699 -1.644 Herverdeeleffect € 50 (scenario 1) -1.768 -2.034 -2.790 -2.735 Herverdeeleffect € 75 (scenario 2) -1.768 -2.034 -2.790 -3.826

Autonome ontwikkelingen Dividend Alliander

De dividenduitkering van Alliander over 2019 is lager dan vorige jaren. Ook voor de toekomst heeft het bedrijf aan haar aandeelhouders aangegeven van een lager dividend uit te gaan. Oorzaken zijn een hogere kosten onder meer door hogere Tennet-tarieven.

Wat gaat het kosten

Programma 8. Algemene dekkingsmiddelen

(Bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024

Lasten

Baten 87.056 87.532 88.881 90.025

Saldo van baten en lasten 87.056 87.532 88.881 90.025

Reserves

Toevoeging

Onttrekking

Resultaat 87.056 87.532 88.881 90.025

4. Uitgangspunten en kaders (bestaand beleid) begroting 2021 - 2024

Dit hoofdstuk behandelt de financiële omgangsvormen (kaders) tussen Raad en college. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de uitgangspunten die worden gehanteerd bij het opstellen van de financiële prognose in de begroting 2021 en de meerjarenraming 2022-2024.

Voor deze uitgangspunten gelden de volgende kwaliteitseisen:

 de uitgangspunten dienen een voldoende realiteitsgehalte te hebben, zodat een zo goed mogelijke voorspelling wordt gedaan van de te verwachten jaarrekeningresultaten;

 de uitgangspunten die het begrotingsresultaat bepalen worden zoveel als mogelijk consequent toegepast;

 beoogd wordt een zo goed mogelijk inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de begrotingsresultaten van de opeenvolgende jaren.

Verder worden in dit hoofdstuk, naast algemene budgettaire uitgangspunten, diverse specifieke kaders uiteengezet die betrekking hebben op de (meerjaren-)begroting 2021-2024.