• No results found

Algemene beschouwingen over de geheimtalen

Ontstaan van de geheimtalen, rites de passage

De moderne etnologie heeft, bij monde van A. van Gennep,1

een merkwaardig licht geworpen op het wezen van geheimtalen.

Bij de overgang van één klasse in een andere (jongelings- naar mannengroep) is het individu onderworpen aan bijzondere handelingen,rites de passage. In deze overgangsriten kan men drie perioden onderscheiden.

In de eerste wordt het individu losgemaakt van z'n vroegere groep. Al de handelingen die de noviet moet ondergaan, symboliseren scheiding, losmaking: afzondering, verminking (besnijdenis, perforatie, haar afknippen, tand uitrukken enz.). Soms zelfs symboliseren de riten de dood. Het individu wordt ‘veranderd’ en tot een ‘nieuw mens’ gemaakt.

Op de eerste periode volgt een wachttijd,une période de marge.

In de derde periode wordt de opstanding tot een nieuw leven, in een nieuwe klasse, gesymboliseerd.

De diepe zin van al dezerites de passage is: het individu sterft voor z'n oude groep en herleeft in een nieuwe.

Op dit oerbegrip berusten verschillende plagerijen die een ‘nieuwe’ moet ondergaan voor hij in z'n sociaal milieu opgenomen wordt. Niceforo geeft ons (p. 57) voorbeelden van de brimade waarbij het individu verbrijzeld (brisé) wordt. Wij noemden dat in onze soldatentijd ‘tam maken’. Een nieuweling op zaal 76 van het militair hospitaal te Utrecht moest steevast het volgende doormaken: de eerste nacht werd hij ‘gedoopt’. Een mokje water werd boven z'n hoofd geplaatst, bevestigd aan een zwarte draad, en 's nachts omgetrokken. Vervolgens werd hij ‘door het bed getrokken’, ‘s Avonds tevoren was daartoe het bed ‘scherp gezet’.

Als hij op deze handelingen gunstig reageerde, werd hij in ‘de kring’ opgenomen. In het tegenovergestelde geval had hij heus geen prettig leven.

Op school wordt een nieuwe jongen altijd ‘geprobeerd’, op de speelplaats. Ook het ontgroenen bij studenten is in laatste instantie op dezerites de passage terug te voeren.

Il est maintenant fort intéressant pour nous de remarquer que chez les primitifs le novice doit aussi, plus d'une fois, apprendre une nouvelle langue et montrer avoir oublié l'ancienne (Niceforo p. 58).

Ook van dit verschijnsel zijn relicten te bespeuren. Ik bedoel natuurlijk geen ‘taalrelicten’ die totrites de passage terug te voeren zijn. Ik meen dat de neiging zich in

groepen af te zonderen, een oerneiging, ook leidt tot afscheiding in eigen taal. Waar taal de sociale band bij uitstek is, daar is a priori aan te nemen dat vorming van particuliere groepen vorming van groepstalen tot gevolg heeft.

Nu herinner ik me persoonlijk uit m'n jongensjaren hoe we een eigen taal, een lettertaal, spraken toen we eens een heel bijzondere vereniging hadden opgericht die een eigen hut bezat waar niemand buiten ons in mocht komen (behalve tegen entree). En jaren later, in m'n kweekschooltijd, hadden we een ‘diepgeheime’ vereniging die haar notulen neerschreef in geheimschrift.

Dit verschijnsel schijnt wel speciaal mannelijk te zijn (zoals derites de passage); van meisjes of vrouwen heb ik in deze richting nooit iets vernomen. Eens, bij m'n onderzoekingen, wilde de man absoluut niets over z'n geheimtaal uitlaten. De vrouw haalde echter haar man over me te vertellen wat hij wist. De man schijnt meer waarde aan de geheimtaal te hechten, misschien een overblijfsel van de tijd toen deze het signum van zijn kaste was.

Nu is er bij onze zwervers wel geen sprake meer van inwijdingsriten. De kaste is niet gesloten als in de tijd van de primitieve culturen. En toch kreeg ik bij m'n onderzoekingen wel eens de indruk dat goed kennen van geheimtaal een stempel van meerwaardigheid op de spreker drukte. Rasechte zwervers toonden een grote minachting voor accidentele schooiers, die ‘er niets van afweten’. En de omstandigheid dat ik zelf Bargoens kon spreken, en vertellen hoe ze dat of dat woord in andere streken noemden, heeft meermalen de onwil om inlichtingen te geven overwonnen. Doordat ikzelf ook geheimtaal sprak, werd ik als mede-ingewijde beschouwd. Zo wilde m'n zegsman in Haaksbergen eerst spreken toen ik zijn woorden uitwisselde tegen Zuidelijk-Bargoense. Slechts ééns is het me overkomen dat ik een zwerver níét aan het spreken kon krijgen. Dat was in Klein-Bröghel: ‘Dan verraad ik al m'n kameraden, meneer!’

Definitie van geheimtaal; de overschatte metafoor

De kern van de geheimtaal is hier geraakt. Ze is, om met Niceforo te spreken, ‘essentiellement un angage spécial né ou maintenu intentionnellement secret’ (p. 98). De bewuste bedoeling tot geheimhouding kenmerkt de geheimtalen alle. Hier ligt de scherpe scheiding tussen geheimtaal en speciale taal, vaktaal. Elk vak levert z'n vaktermen op, zodat een niet-vakman niets van een vakgesprek begrijpt. Maar dat is hetzelfde geval dat we hebben wanneer ik niets van een gesprek in Hottentots begrijp. De taal is niet geheim. Wanneer zo'n vaktaal, bijvoorbeeld bij medici, gebruikt wordt om wat voor derden te verbergen, dan vervult op dát ogenblik die vaktaal de functie van geheimtaal, maar is het daarom nog niet. Ze wordt niet altijd-door ‘bewust geheimgehouden’. Voor we nu overgaan tot classificeren en kenschetsen van de Nederlandse geheimtalen, willen we eens zien of we algemene kenmerken van de geheimtalen kunnen opsporen.

Schwob,2

Étude, zegt:

On peut dire que les travaux entrepris jusqu'a présent pour étudier l'argot ont été sans méthode. Le procédé d'interprétation n'a guère consisté qu'à voir partout des métaphores.

33

Nu heeft Schwob de volgende opvatting van het argot:

C'est une langue artificielle, destinée à n'être pas comprise par une certaine classe de gens. On peut donc supposer a priori que les procédés de cette langue sont artificiels.

Dit apriorisme bevordert een onbevangen kijk op het ontstaan en de constructie van de geheimtalen niet. Het leidt bij Schwob al tot verwerping van de metafoor, daar deze ‘natuurlijk’, ‘spontaan’ is. Als we voor metafoor deze formule opstellen:A staat in zekere betrekking, welke dan ook, tot B, en nu geef ik A de naam van B, dan vat ik de metafoor en de gewoonlijk apart genoemde metonymia samen. In diepste wezen maakt het ook geen verschil of de naamsoverdracht z'n oorzaak vindt in gelijkheid van, of betrekking tussen de betrokken begrippen.

Nu wemelt het in de geheimtalen van metaforen.Blik voor ‘geld’; bout voor ‘agent’; bout ‘feces’;bouten ‘cacare’. Het woord drukt grote minachting uit (nu noteerde ik ook het woord gloeiende voor agent. Het was een accidentele vorming, die me als volgt uitgelegd werd: eenbout ‘strijkbout’ is gloeiend en daarom noem ik een agent een gloeiende. Hier hebben we een metafoor in de tweede macht.)Drek ‘potas’; gaper ‘mond’. Verder wijs ik op de straks te behandelen groep, waar een substantief naar z'n eigenschap, handeling etc. benoemd wordt.

Men moet echter oppassen alles wat op metafoor ‘lijkt’ ook als zodanig te willen verklaren. Het enige woordenboek van Bargoens dat we hebben is van I. Teirlinck.3

Dit lijkt me een beetje op de Franse manier, waartegen Schwob waarschuwt, geschreven. Enkele voorbeelden mogen dit toelichten:

Distel, m. kerk. ‘Schilderachtig woord. In de kerk zitten de dieven en moordenaars, die dikwijls uiterst bijgeloovig zijn, opdistels?‘ Nu is distel een van de vele fout afgeschreven woorden uit hetLiber Vagatorum. De ligatuur ft is gelezen als st. Het woord is dus diftel ‘kerk’; Hebr.tiphloh ‘afwijking, kerk’.

Dolman, m. galg. ‘Is het dolle man?‘ Het woord is gevormd van Rabbijns thaljân. Flok, vlok, hemd: wordt met Oudemans in verband gebracht met ‘wol, vacht’. Het woord is gevormd van Zigeunersplachta (zie hoofdstukV).

Trederik, schoen, voet. ‘Van treden met den uitgang “rik”.’ Zie echter Zig.: tirach. Mollen (ww.), doden, sterven. Teirlinck neemt over van Courtmans: ‘Deze woorden (mol en mollen) ongetwijfeld naar het dier (de mol), dat zich gedurig in de aarde ophoudt.’ 't Is echter Zig.mulo ‘doden’.

Gabbert (m.), makker. ‘Het woord kan misschien gebracht worden tot gabben, spottend lachen, gekscheren.’ Het staat echter in verband met Hebr.chawwer, gàwer, gobeir ‘genoot, vriend, collega’.

Deze voorbeelden mogen voldoende zijn om te bewijzen dat het heel gevaarlijk is op het eerste gezicht metaforen aan te nemen.

Ze geheel verwerpen doen we echter ook niet.4

Eén duidelijk voorbeeld geeft hij:Esprit is synoniem met essence. Saint-Esprit, protégez-nous, wordt nu, doordérivation synonymique: Sainte-Essence, protégez-nous!

La langue de l'argot est pauvre d'idées, riche de synonymes. Les files de mots sont, pour ainsi dire, parallèles et procèdent d'une dérivation synonymique (t.a.p. p. 49).

Ik wil over het Franse ‘argot’ in deze niet oordelen. Het lijkt me inderdaad veel

‘wetenschappelijker’ gevormd dan onze geheimtalen. Schwob spreekt van een ‘intellectuele elite’ die de geheimtaal maakte: ‘Au point de vue social, nous avons reconnu dans l'argot l'intervention d'une élite intellectuelle.’ De taalmakers hadden zelfs een naam:archisuppôts.5

Nu heb ik in onze Nederlandse geheimtalen nooit iets van een ‘intellectuele elite’ gemerkt. De kramertalen vertonen iets dat erop lijkt, maarbewuste geheimtaal-vorming kennen wij niet.6Bepaalde ‘wetten’ kunnen we niet opstellen of afleiden. Wel werken alle psychologische elementen die op een taal kunnen inwerken. Maar accidenteel, grillig, niet volgens één bepaald, geïsoleerd systeem; wél volgens het algemeen systeem dat beheerst wordt door alle psychische taalwetten.

Van die ‘synoniemafleiding’ zullen we sporen in de geheimtaal terugvinden. Niet in die massa als Schwob ze geeft. Nu strekt hij het begrip heel ver uit en rekent er klaarblijkelijke metaforen onder: de aanduiding van een ding door z'n eigenschappen of werking:endormi ‘juge’;palpitant ‘coeur’; moussante ‘bière’, enz.

Ik reken de volgende soort gevallen tot synoniemafleiding:

Rat ‘rijksdaalder’, (uit r(eichs) - t(haler) + ‘phonetisch belebendes a’).

Rad, synoniem met ‘wiel’. Nu wordt wiel ‘rijksdaalder’. Hier hebben we duidelijk géén metafoor. Datwiel ‘rijksdaalder’ onmiddellijk als metafoor gevoeld wordt en, in tegenstelling met ‘gulden’, totachterwiel wordt uitgebouwd, waarbij ‘gulden’ voorwiel wordt, is een tweede kwestie.Voorwiel is wél een metafoor.

Gikker ‘kreupel’. De sos is gikker ‘het paard kreupelt’ (een kreupel paard wordt ook wel ‘halfdronkene’ genoemd). We krijgen dusgikker ‘dronken’ (Hebr. shikaur); ‘dronken’ is synoniem met ‘kreupel’. Hieruit door synoniemafleidinggikker ‘kreupel’.

Keilef ‘een misbaksel van een paard’. Keilef (Hebr. Aram. kêlèw) is ‘hond’; ‘hond’ is synoniem met ‘beroerd, slecht’ (hond van een vent; mieze hond). Nu wordt keilef tot ‘slecht paard’ (een hond van een paard). In dit geval zou ook een verklaring als metafoor aannemelijk zijn.

Tinnef ‘persoon die slecht oppast’. ‘t Is een tinnef. Tinnef (Rabbijns tinnûph ‘afval, drek’); dit is synoniem met ‘nietswaardig’; vandaartinnef ‘nietswaardige persoon’. Ook hier zou directe overdracht een even goede verklaring geven.

Toffelemône (bnw.) ‘doorgezakt in de knieën’ (van een paard gezegd). Toffelemône (topheil èmunoh ‘katholicisme’) is ‘rooms’. Een roomse zakt bij het bidden door in de knieën, vandaartoffelemône in die sos is toffelemône ‘dat paard zakt door’. Hier hebben we zeker een schilderende synoniemafleiding.7

vermeerde-35

ren.Elk geval moet apart, nauwkeurig bezien worden. En verschillende van deze gevallen zijn toch nog anders dan Schwob ze geeft. De synoniemen zitten niet in de geheimtaal, maar in het Nederlands.

Homoniemvormingen

Ik wil nu wijzen op een heel ander beginsel in de geheimtaal, dat even sterk werkt als de synoniemvorming, en wel:betekenisoverdracht door homoniemen. Het volgende voorbeeld zal dit proces verduidelijken.

Joekeltje is ‘hondje’; hondje (Barg.) is ‘dubbeltje’. Nu wordt, via de homoniemen, joekeltje tot ‘dubbeltje’. Waar niet-Nederlandse woorden op het gehoor worden overgenomen, associëren zich de klanken van de vreemde woorden met die van bekende Nederlandse. De hoorder is hier niet actief, hij is volkomen neutraal. Hij hoort eenvoudig niet anders dan het hem bekende woord. Toen de lastdragers in Zwolle riepen: ‘Kiek de lamme zien breur!’, hoorde Napoleon niets anders dan‘Vive l'empereur’.

In het zo-even door mij genoemde voorbeeld ishondje, voor ‘dubbeltje’, dat niets met hond ‘huisdier’ te maken heeft, direct opgevat als hond ‘huisdier’. De homoniemen zijn de brug van de betekenisovergang.

We kunnen dit geval ook wel verklaren door klankassociatie. Maar hierbij worden dikwijls woorden geassocieerd die niet helemaal homoniemen zijn, doch die in de verte op elkaar lijken. Het resultaat is dan geen betekenisovergang, maar het vervormen van een vreemd woord naar een bekend. Een duidelijk voorbeeld iskakelientje ‘kip’. Dit is oorspronkelijk Zigeuners:kachni ‘kip’. Door klankassociatie, gesteund door begripsassociatie, wordt kachni totkakelientje ‘dier dat kakelt’.

Kakkerlak betekent ook ‘kip’. Hier is alleen de onbekende woordvorm associatief vervangen door een bekende: van gelijktijdige begripsassociatie is geen sprake. Bij de ontlening van vreemde woorden in de geheimtalen werken deze psychologische processen ongewoon sterk.

Voorbeelden van homoniemafleiding

‘Kan’ iskoro; koro is ‘hals’. Hieruit kan is ‘hals’.

Sjuk is ‘markt’ (Twents uitgesproken ‘mark’); ‘mark’ is ‘geldstuk’ (60 cent); sjuk is ‘mark’ (60 cent).

‘Niets’ isne viege (Hebr. nephigoh); Twents ne viege is ‘een vijg’; ‘niets’ is een vijg. Galle is pfaff ‘priester’; pfaff is Pfaw ‘pauw’; Galle is Pfaw.

Paffe is galg (Hebr. goleach ‘scheren’); galg is Twents galge ‘strafwerktuig’; Paffe is ne galge.

Golve, Hebr. golow ‘melk’. Geassocieerd met Twents golve ‘opgestuwd water’. Daarna begripsassociatie: ‘de melkgolft in de emmer’.

Groote, Hebr. garotoh ‘berouw, spijt’. Werd me verklaard uit het ww. begroten: ‘t begroot me ‘het spijt me’.

Jakkes, Aram. jakrîth ‘duur’. Geassocieerd met tussenwerpsel jakkes!

Janzoref, jenever (Hebr. jaïn sôrof). De eerste lettergreep is geassocieerd met Twents janever.

Kippegapper (Hebr. kib'âh en gàwer), persoon waar men mee samendoet. Geassocieerd metkip ‘hen’ en gapper ‘dief’.

Louter Lekoris (Hebr. lôsch'n ha-koidesch), geassocieerd met louter ‘zuiver, puur’ (lekoris allittererend veranderd).

Neweile (Hebr. newêlâh), persoon waar men slecht mee handelen kan. Wordt door klankassociatie totne dweile ‘een dweil’.

Jekke, jas (Zig. bajengri), geassocieerd met jekker. Bosschik, bos (Zig. bucimo), geassocieerd met bos.

Chanke, sankse, kerk (Zig. changheréa), geassocieerd met sanctus heilig’.

Gokken, liegen (Zig. chochavav), geassocieerd met gokken ‘zwaar en vaak vals spelen’. Knakkert, twijg (Zig. chreácha), geassocieerd met knakken ‘breken’.

De val, deur (Zig. duvar), geassocieerd met val.

Gorgel, hals (Zig. gerrlo), geassocieerd met gorgel ‘strot, keel’.

Karrejuks, karnemelk (Zig. kerdo thud), het tweede lid vooral geassocieerd met joeksen ‘stotende beweging maken’.

Klimbosch, bedelvoogd (Zig. Kliderpaskəro), geassocieerd aan bekende Nederlandse klanken:klimmen en bos, zonder enige begripsassociatie.

Lap, drost (Zig. lawiskro), evenals voorgaand woord geassocieerd aan een bekende Nederlandse klank.

Germanen, Zigeuners (manúsh), geassocieerd aan Germanen ‘Duitsers’. Pavel, appel (Zig. paba), vervormd door klankassociatie met appel.

Peupelen, koken (Zig.phabilém), Nederlandse vorm zonder begripsassociatie. Vlok, bedlaken (Zig. plachta), geassocieerd met vlok, vlokken wol.

Ratjes, marechaussee (Zig. rái), geassocieerd met rat.

Berremientje, bed (Zig. bernizza), geassocieerd met Saksisch berre ‘bed’.

Treders, triejers, schoenen, voeten (Zig. tirach), geassocieerd met treden ‘stappen, gaan’.

We hebben hier voorbeelden uit slechts twee lijsten. Het is natuurlijk niet de bedoeling alle gevallen te noteren. Dat komt in een eventueel uit te geven woordenboek aan de orde. Maar we zien nu wel dat de factor klankassociatie, die een gewijzigd geval van homoniemvorming is, in de geheimtalen een grote rol speelt.

De consequenties zijn van groot belang voor de onderzoeker van de geheimtalen. Ieder zal op het eerste gezicht aarzelen om woorden alszwijntje en verkasjebeine; vlok envattelink paar aan paar uit hetzelfde grondwoord te verklaren. Toch gaan de eerste terug ophashiweinu ‘voer ons terug’, en de tweede op Zig. plachta ‘beddengoed’. De ontwikkeling kan nog verder gaan:zwijntje ‘fiets’ wordt te Amsterdam

37

uitgesproken als ‘zwaantje’; en nu is me gepasseerd dat een geestelijke me vroeg of ik zwaantje ‘fiets’ kende. Bij navraag bleek me dat hij dit als het verkleinwoord van ‘zwaan’ had opgevat. Meillet heeft wél gelijk als hij zegt:8

Il y a une foule de mots dont on ne peut trouver l'étymologie, c'est-à-dire l'histoire, que si l'on met la main sur les faits particuliers qui leur ont donné naissance. Deze regels moeten op de voorpagina staan van elk etymologisch woordenboek, maar vooral geprent zijn in de geest van de schrijver van zo'n woordenboek. Fysiologische klankwetten kunnen een geleerd uiterlijk aan zo'n boek geven, maar fysiologische wetten zijn geen ‘taalwetten’. De hele geschiedenis van de klankwetten begint pas weer ‘taal’ te worden als de menselijke geest de gevolgen van die mathematische veranderingen overwint.

Mit der Reaktion gegen dieselben haben die nachfolgenden Geschlechter oft viele Jahrhunderte zu run, während deren immer ein Fall nach dem andern der Ausgleichung zum Opfer fällt, und schliesslich doch nicht selten noch einige Residua der Differenzierung übrig bleiben.9

In het algemeen is het in de geheimtalen gevaarlijk van ‘wetten’ te spreken. We kunnen echter voor de klank- en begripsassociaties wel een ‘regel’ opstellen die heel vaak opgaat: Vreemde woorden die in de geheimtalen opgenomen worden, associëren zich met bekende woordvormen. Deze associatie wordt dikwijls door begripsassociatie gesteund.

Over het algemeen zijn de geheimtaalkundigen mensen die dialect spreken. Ze kénnen echter ook Nederlands. Als nu een vreemd woord zich niet associëren kan met een dialectwoord, omdat dit niet, of in té afwijkende vorm bestaat, verbindt het zich met het zuiver Nederlandse woord dat er het dichtste bij staat. Dan krijgen we een afwijkende, want Nederlandse, vorm in een dialectisch geheel. Dat levert kostelijke aanwijzingen voor de oorsprong van het woord.Gorgel bijvoorbeeld is een Nederlands woord dat voorkomt in de Saksische geheimtaal van de Achterhoek. Het Saksisch kent het woord niet, tenminste niet in deze vorm. Het blijkt nu dat dat woord uit het Zigeuners te verklaren is.

Hondje ‘dubbeltje’ zou, als het Saksisch was en van hond ‘huisdier’ gevormd was, hundeken moeten luiden. Het woord blijkt dan ook algemeen Bargoens te zijn en niets met ‘hond’ te maken te hebben.

Karrejuks deed me eerst denken aan een vorm karre ‘melk’. Maar dat kán geen dialect zijn, daar we dankanejuks zouden hebben. Het woord blijkt Zigeuners.

Treders, triejers komt voor in dialecten die het woord treden niet kennen. Het blijkt Zig. tirach, dat geassocieerd is met het Nederlandse woord treden en dat nu, vreemd-deftig, tussen de dialectwoorden staat. Een vorm alstriejers verraadt door z'n vocalisme z'n oorsprong. In Twente zou het woord moeten luiden:trɛ:ders.

Ik stel me voor dat een onderzoeker van een mengtaal, die met deze feiten rekening houdt, heel vaak interessante ontdekkingen zal doen.

Materialisatie in de geheimtalen10

Zoals we boven zagen, wil Schwob niets van metaforen weten als een object genoemd wordt naarsa qualité la plus apparente. Dit is echter een zó veelvuldig verschijnsel, dat we het niet mogen verwaarlozen. We kunnen hier weer een regel opstellen die in de geheimtalen werkt, hoewel niet overal even sterk. Hierop kom ik terug bij de indeling van de geheimtalen. Regel: Een object wordt heel dikwijls benoemd naar z'n meest opvallende eigenschap of werking; dit verschijnsel heet materialisatie.

De voorbeelden liggen voor het grijpen. Ik zal bijvoorbeeld eens het Bargoens van Zele nagaan.

Blik ‘geld’; blikker ‘zon’; blikkerinne ‘maan’; bijterik ‘mosterd’; bijters ‘tanden’; dieperik ‘kelder’;erterik ‘steen’ (van hard); granderik ‘hemel’; hieugerik ‘zolder, lucht’; houterik ‘bos, tak’;kieuwerik ‘vriend’ (van kiewig‘mooi)‘; kleiren ‘wijn’; klitserik ‘tegenspoed’ (van klits ‘slecht);kroukerik ‘noot’; langelepels ‘hazen’; lichterik ‘dag’; marik, mauwerik ‘kat’; nosterik ‘rozenkrans, boek’ (vannosteren ‘bidden’); operik ‘het land’; ronderik ‘ring’; rufterik ‘zomer’ (ruft ‘vuur’); schreiers ‘benen’; steker ‘doorn’; terterikken ‘hoefslagen, voeten’; treuvelzitterik ‘biechtstoel’ (treuvelen ‘praten’); vlasserik ‘geweer’ (vlassen ‘schieten’); vliegerik ‘vogel’; vliemerik ‘mes’; wietten ‘stuiver’; zitterik ‘stoel’; zwemmerik ‘vis’; zwerten ‘zwart brood’; zwerterik ‘duivel’.

Het aantal van deze woorden is, voor één groep, aanzienlijk. In andere geheimtaalgroepen komen er ook voor, dikwijls samengesteld uit vreemde elementen:majemtrapper ‘eend’; calopani ‘koffie’ (zie Zig.); waggelkontje ‘gans of eend’, enz.

Naast dedérivation synonymique behandelt Schwob een tweede middel tot vorming van