• No results found

Algemene aftrekbeperking (variant 2) .1 Inleiding

Deelnemingen €250 | Eigen vermogen €100

Netto overige activa €350 | Overnameschuld €500

Door het verschil tussen de overnameprijs van €1000 en de bezittingen van de target-BV van €600 ontstaat een goodwill-gat van €400. Het eigen vermogen bestaat in wezen uit €500 aandelenkapitaal en €400 negatieve winstreserve. Anders gezegd: het fiscale eigen vermogen van de target-BV van €600 „verdwijnt‟ als gevolg van de overname tot €100 doordat er een overnameschuld van €500 tegenover komt te staan. Het gevolg van deze overname is dat de financieringschuld van de fiscale eenheid voor de deelneming €250 – €100 = €150 bedraagt. Op grond van artikel 13l Wet Vpb 1969 is derhalve 150/500e vermenigvuldigd met de verschuldigde rente niet aftrekbaar. Daarnaast is artikel 15ad Wet Vpb 1969 van toepassing. Op grond van het tweede lid, laatste volzin van dit artikel, moet voor de toepassing van artikel 15ad Wet Vpb 1969 het eigen vermogen worden verminderd met de (gemiddelde)

boekwaarde van de deelneming. Dit levert een negatief eigen vermogen van €-150 dat op nihil wordt gesteld. Hierdoor is de rente ter zake van de resterende overnameschuld ook niet

aftrekbaar. Wel moet het gaan om een bedrag boven de aftrekdrempel van € 250.000. Er is geen wettelijk regeling die de samenloop tussen artikel 13l en artikel 15ad Wet Vpb 1969 „begeleidt‟.

4.4 Algemene aftrekbeperking (variant 2) 4.4.1 Inleiding

De tweede variant is niet gericht op specifieke situaties van onevenwichtigheden in de aftrek van rente. Deze renteaftrekbeperking is een algemeen werkende renteaftrekbeperking in de vorm van een earningsstrippingregel. De regeling komt in de wet op de plaats van de bestaande „thincap‟-regeling (artikel 10d Wet Vpb 1969). Hoofdregel is dat rente van aftrek wordt uitgesloten, voorzover deze meer bedraagt dan 30% van de EBITDA.48 Het is een

47

Dit voorbeeld is ontleend aan S.E. Faber en W.W. Mebius, Het consultatiedocument vennootschapsbelasting 2010, WFR 2009/6821, blz .919

48

EBITDA staat voor earnings before interest, taxes, depreciation and amortization, ofwel winst voor rente, belastingen en afschrijvingen.

29

forfaitaire regeling, die ervoor zorgt dat altijd over minimaal 70% van de winst belasting wordt betaald. Belastingplichtigen die verlies lijden zouden door deze regeling kunnen worden geconfronteerd met een toename van de aftrekbeperking zonder dat er feitelijk iets verandert in de financiering van activa.

Volgens de toelichting is de earningsstrippingregeling voorgesteld omdat de thincapregeling niet effectief genoeg werkt tegen de uitholling van de heffingsgrondslag. De thincapregeling werkt namelijk niet tegen niet-verbonden schulden en houdt onvoldoende rekening met de aanwending van vermogen, met name financiering van activa die geen belastbare baten opleveren.

4.4.2 Artikel 10d, lid 1

Artikel 10d, lid 1, Wet Vpb 1969 bepaalt:

Indien in een jaar sprake is van een teveel aan verschuldigde rente van geldleningen, komt bij het bepalen van de winst van dat jaar dit teveel niet in aftrek, maar wordt het overgebracht naar het volgende jaar en aangemerkt als in dat jaar verschuldigde rente. In afwijking van de eerste volzin blijft overbrenging naar het volgende jaar achterwege ingeval naar ieder van de negen voorafgaande jaren een overbrenging van rente op de voet van de eerste volzin heeft plaatsgevonden.

In lid 2 en 3 van dit artikel wordt nader bepaald wanneer er sprake is van een „teveel aan verschuldigde rente van geldleningen‟. Lid 1 bepaalt dat het teveel aan rente bij het bepalen van de winst van dat jaar niet in aftrek komt. De rente wordt niet definitief van aftrek uitgesloten maar mag niet in aanmerking worden genomen bij de fiscale winstbepaling van dat jaar. Artikel 10d Wet Vpb 1969 maakt dus een inbreuk op goed koopmansgebruik.49 Volgens goedkoopmansgebruik zouden kosten die aan een jaar toebehoren, in dat jaar in aftrek moeten worden toegestaan.

Als de rente in een bepaald jaar niet in aftrek mag worden gebracht, mag deze rente volgens het eerste lid, doorgeschoven worden naar het volgende jaar. Dit wordt ook wel de

doorschuifmethodiek genoemd. De doorgeschoven rente wordt dan in het volgende jaar aangemerkt als rentekosten van dat jaar en kan in dat jaar in beginsel van de winst

afgetrokken worden. Ook dient in dat volgende jaar op het totaalbedrag van de in aanmerking te nemen rente de toets van artikel 10d Wet Vpb 1969 te worden toegepast. Mocht ook in dat jaar onvoldoende ruimte zijn om de rente in aftrek te brengen, dan kan het doorgeschoven bedrag weer doorgeschoven worden naar het daaropvolgende jaar. Deze

doorschuifmogelijkheid werkt niet oneindig, dit blijkt uit de tweede volzin van lid 1. Gedurende negen jaren bestaat de mogelijkheid tot doorschuiven, maar na het negende jaar stopt de doorschuifregeling. Er vindt in het tiende jaar namelijk geen overbrenging van rente naar het volgende jaar plaats, indien al in de negen daaraan voorafgaande jaren rente is doorgeschoven. Bij letterlijke lezing van deze zin vervalt het gehele bedrag aan opgebouwde doorgeschoven rente na negen jaren en begint men vanaf dan met een schone lei. Dus op nihil. De in voorgaande jaren doorgeschoven rente is dan definitief van aftrek uitgesloten.

49

Goedkoopmansgebruik is een fiscale term die gebruikt wordt om de winst van een onderneming te bepalen. De belangrijkste beginselen van het goed koopmansgebruik zijn het realiteitsbeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudsbeginsel.

30

4.4.3 Artikel 10d, lid 2

Artikel 10d, lid 2, Wet Vpb 1969 bepaalt het teveel aan verschuldigde rente:

Van een teveel aan verschuldigde rente in een jaar is sprake voor zover het ten laste van de winst te brengen saldo aan verschuldigde en ontvangen rente van geldleningen – kosten van geldleningen daaronder begrepen – meer bedraagt dan 30% van de volgens het derde lid gecorrigeerde belastbare winst van het jaar en voor zover dit saldo tevens meer bedraagt dan €250.000.

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen rente betaald aan / ontvangen van verbonden lichamen of betaald aan / ontvangen van derden. In artikel 10d Wet Vpb 1969 wordt het saldo van de rente in aanmerking genomen en dus niet slechts de betaalde rente. De ontvangen rente wordt dus in mindering gebracht op de betaalde rente. De tekst sluit aan bij het „ten laste van de winst te brengen‟ rentesaldo. Uit deze tekst en de toelichting op pagina 17 van het

consultatiedocument kan worden opgemaakt dat artikel 10d Wet Vpb 1969 qua rangorde na de andere aftrekbeperkende regels komt. In de toelichting van dit artikel in het

consultatiedocument wordt namelijk alleen het belaste gedeelte van de rente meegenomen in de berekening van de in aanmerking te nemen rente voor 10d Wet Vpb 1969. Rente in de zin van artikel 10a Wet Vpb 1969 wordt in het geheel geëlimineerd en rente in de zin van de rentebox wordt slechts voor 5/25,5e meegenomen. Een uitdrukkelijke bevestiging van de rangorde ontbreekt.

Voor artikel 10d Wet Vpb 1969 geldt een drempel van € 250.000. Er zijn eigenlijk twee maxima aan de aftrekbeperking:

1. Het teveel aan rente berekend op grond van 30% van de EBITDA, en 2. Het rentesaldo vermindert met de grens van € 250.000

Ik zal het toelichten aan de hand van een voorbeeld.50 Gegevens van de belastingplichtige voor het jaar:

Belastbare winst: zonder toepassing van artikel 10d €350.000

Vermindering belastbare winst door toepassing artikel 12b (octrooibox) €38.000 Ten laste van de winst gebrachte afschrijving van de bedrijfsmiddelen €200.000

Teveel aan verschuldigde rente van voorgaande jaren €12.000

Normaal belaste ontvangen rente €120.000

Ontvangen rente waarvoor de rentebox van toepassing is €51.000

Verschuldigde normaal aftrekbare rente €420.000

Verschuldigde rente waarvoor de rentebox van toepassing is €255.000 Verschuldigde niet aftrekbare rente krachtens artikel 10a €200.000 Berekening van rentesaldo voor toetsing aan de 30%-norm:

Teveel aan verschuldigde rente van voorgaande jaren -/- € 12.000

Normaal belaste ontvangen rente €120.000

Bij de winst getelde ontvangen rente waarvoor de rentebox geldt €51.000 x 5/25,5 €10.000 Verschuldigde normaal aftrekbare rente -/- €420.000 Op de winst in aftrek gekomen rente waarvoor de rentebox -/- € 50.000 geldt €255.000 x 5/25,5

-/- €352.000

50

Het consultatiedocument vennootschapsbelasting 2010, Toelichting, artikel 10d Wet Vpb 1969, pagina 17/18, V-N 2009/30.3.

31

Berekening van de corrigeerde belastbare winst voor toetsing van de 30% norm:

Belastbare winst: zonder toepassing van artikel 10d €350.000

Vermindering belastbare winst door toepassing van de octrooibox €38.000

Rentesaldo voor toetsing aan de 30% norm €352.000

Ten laste van de winst gebrachte afschrijving van bedrijfsmiddelen €200.000 Gecorrigeerde belastbare winst voor toetsing van de 30% norm €940.000 Berekening van het teveel aan verschuldigde rente van het jaar:

Teveel verschuldigde rente bij toetsing aan de 30% norm is €352.000 – (€940.000 x 30%) = €70.000

Teveel verschuldigde rente bij toetsing aan drempel is €352.000 - €250.000 = €102.000 Het laagste bedrag van deze twee maxima is het niet-aftrekbare bedrag. In dit geval is dus €70.000 niet aftrekbaar.

De wettekst gebruikt niet de term EBITDA, maar gebruikt de „gecorrigeerde belastbare winst‟. Uit de toelichting blijkt dat men hiermee de EBITDA bedoelt, maar het verschil is dat de EBITDA niet wordt bepaald volgens de regels van de commerciële jaarrekening.

4.4.4 Artikel 10d, lid 3

Het derde lid bepaalt welk bedrag als winst in aanmerking moet worden genomen. Hoofdregel is dat er wordt aangesloten bij het bedrag van de „belastbare winst‟. Artikel 7, lid 3, Wet Vpb 1969 bepaalt dat de belastbare winst de winst is verminderd met de aftrekbare giften. Het betreft dus de fiscale winst. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen: de objectvrijstellingen (zoals deelnemingsvrijstelling), aftrekuitsluitingen (zoals artikel 10a Wet Vpb 1969) en ook de groepsrentebox. Dit s af te leiden aan het bovenstaande voorbeeld, de rente in de zin van groepsrentebox wordt voor 5/25,5 meegerekend, de rente op grond van artikel 10a Wet Vpb 1969 is niet aftrekbaar. Volgens artikel 10d, lid 3, Wet Vpb moet de bovenstaande fiscale winst gecorrigeerd worden door de volgende posten bij de belastbare winst op te tellen:

 Het in aanmerking te nemen rentesaldo volgens het tweede lid,  Afschrijving op bedrijfsmiddelen, en

 De winstcorrectie volgens artikel 12b Wet Vpb 1969 (de octrooibox).

Het bedrag dat voortkomt uit deze gecorrigeerde fiscale winst vormt de basis voor de 30% berekening van maximaal in aanmerking te nemen renteaftrek.

4.4.5 Artikel 10d, lid 4

De earningsstrippingregeling is alleen van toepassing indien de belastingplichtige deel uitmaakt van een groep in de zin van artikel 24b, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een soortgelijke buitenlandse regeling. Dit is opgenomen in het vierde lid van artikel 10d, Wet Vpb 1969. De toelichting geeft als reden voor deze uitzondering dat artikel 10d Wet Vpb 1969 zich richt tegen grondslaguitholling of verschuiving binnen een groep. Als de

belastingplichtige geen deel uitmaakt van een groep, is er ook geen reden voor toepassing van deze regeling. In de toelichting wordt opgemerkt dat vennootschappen die tot een groep behoren en met elkaar een fiscale eenheid vormen, niet worden aangemerkt als een groep voor artikel 10d Wet Vpb 1969. Er is pas sprake van een groep in de zin van het vierde lid indien er buiten de fiscale eenheid een vennootschap is die behoort tot de groep van de fiscale eenheid.

32

4.4.6 Artikel 10d, lid 5

De rente wordt niet in aftrek beperkt op grond van artikel 10d lid 5 Wet Vpb 1969 indien de belastingplichtige niet met meer vreemd vermogen is gefinancierd dan de groep waartoe hij behoort. De factor vreemd vermogen / eigen vermogen van de groep waartoe de

belastingplichtige behoort, moet bepaald worden. Deze factor wordt vermenigvuldigd met het eigen vermogen van de belastingplichtige. Als het vreemd vermogen van de belastingplichtige niet hoger is dan de factor vermenigvuldigd met het eigen vermogen, dan wordt de rente in aftrek toegestaan.

Indien de belastingplichtige met teveel vreemd vermogen is gefinancierd, dan is de regeling onverminderd van toepassing. Er is sprake van een „alles of niets benadering‟. Anders dan bij de concerntoets van de thincapregeling waar er sprake was van een „voor zover benadering‟.

4.4.7 Artikel 10d, lid 6

Op grond van artikel 10d, lid 6 Wet Vpb 1969 moet het gemiddeld vreemd vermogen en het gemiddeld eigen vermogen bepaald worden aan de hand van de commerciële jaarrekening van de belastingplichtige. De jaarrekening moet opgemaakt worden volgens de bepalingen van titel 9, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een soortgelijke buitenlandse wettelijke

regeling. Van het eigen vermogen van de belastingplichtige moet de gemiddelde boekwaarde, van de deelnemingen waarvoor de deelnemingsvrijstelling geldt, worden afgetrokken. Deze regeling is waarschijnlijk bedoeld om het „oppompen‟ van eigen vermogen tegen te gaan. Onder de huidige „thincap‟regeling werden vaak deelnemingen ingebracht om op deze manier het eigen vermogen te verhogen.

4.4.8 Artikel 10d, lid 7

Gevoegde dochters en transparante samenwerkingsverbanden komen niet als deelneming op de geconsolideerde commerciële balans van de belastingplichtige. In het zevende lid wordt bepaald dat hun vermogensbestanddelen afzonderlijk op die balans worden vermeld. Dit zorgt voor een goede werking van de regeling in die gevallen waarin het fiscale vermogen van de belastingplichtige bestaat uit vermogensbestanddelen van verschillende entiteiten. Dit is bijvoorbeeld het geval als een BV deelneemt in een fiscaal transparante vennootschap, zoals een besloten commanditaire vennootschap. Indien de geconsolideerde commerciële balans van de belastingplichtige niet beschikbaar is, wordt deze afgeleid uit de voorhanden jaarrekening als bedoeld in het zesde lid.

4.4.9 Artikel 10d, lid 8

De factor, bedoeld in het vijfde lid, is gelijk aan het gemiddeld vreemd vermogen gedeeld door het gemiddeld eigen vermogen volgens de geconsolideerde jaarrekening van de groep. Dit staat in de eerste zin van het achtste lid van artikel 10d Wet Vpb 1969. In het zesde lid van dit artikel vond er een correctie plaats voor deelnemingen waarvoor de

deelnemingsvrijstelling geldt. De gemiddelde waarde van deze deelnemingen moet van het eigen vermogen worden afgetrokken. Deze correctie wordt niet gemaakt in dit lid. Hierdoor zou er een probleem kunnen ontstaan. Ik zal dit toelichten aan de hand van een voorbeeld.51 De belastingplichtige is in dit voorbeeld met een zelfde verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen (hierna: VV/EV) gefinancierd als de Moeder. Namelijk 100/200. Normaal gesproken zou artikel 10d Wet Vpb 1969 geen problemen moeten opleveren met betrekking

51

33

tot de renteaftrek. Echter bij de bepaling van het eigen vermogen van de belastingplichtige moet de boekwaarde van de deelneming worden geëlimineerd. De verhouding VV/EV wordt 100/100. Bij de geconsolideerde balans van de moeder blijft de verhouding VV/EV 100/200. Dit betekent dat de belastingplichtige zwaarder met vreemd vermogen is gefinancierd dan de groep geconsolideerd. Hierdoor blijft artikel 10d, Wet Vpb 1969 van toepassing.

Structuur: Balansen:

Indien de belastingplichtige deel uitmaakt van meer dan één groep, dan vormt de groep met het grootste balanstotaal de maatstaf. Dit staat in de tweede zin van artikel 10d, lid 8 Wet Vpb.

4.4.10 Artikel 10d, lid 9 tot en met 13

Voor de toepassing van het negende lid van artikel 10d Wet Vpb 1969 wordt onder een geldlening verstaan een vordering of schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of uit een daarmee vergelijkbare overeenkomst.

Lid 10 geeft aan dat gemiddelden worden bepaald naar de stand bij het begin en einde van het jaar, waarbij tijdelijke mutaties rond deze tijdstippen worden genegeerd. Tevens wordt het gemiddeld eigen vermogen na toepassing van lid 6, tweede volzin, ten minste op €1 gezet. Artikel 10d, lid 11, Wet Vpb 1969 bepaalt dat indien de belastingplichtige wordt aangemerkt als een beleggingsinstelling, lid 1 geen toepassing vindt.

In het twaalfde lid is de verhouding tussen artikel 10d Wet Vpb 1969 en de voorkoming van dubbele belasting geregeld. Ten slotte geeft artikel lid 13 de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels met betrekking tot het twaalfde lid. Volgens de

toelichting kan hier aan gedacht worden in de situaties waarin een belastingplichtige meerdere buitenlandse vaste inrichtingen heeft.

34