• No results found

De voorgestelde renteaftrekbeperkingen in de Vennootschapsbelasting 2010

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De voorgestelde renteaftrekbeperkingen in de Vennootschapsbelasting 2010"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Masterscriptie Fiscale Economie

De voorgestelde renteaftrekbeperkingen

in de Vennootschapsbelasting 2010

Naam: Virginia Kleefstra Studentnummer: 1477994

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4 2. De huidige renteaftrekbeperkingen 8 2.1 Inleiding 8 2.2 Winstdrainage 8

2.3 Renteloze en laagrentende concernleningen 10

2.4 Thin capitalisation 10

2.5 Samenvatting en conclusie 12

3. Wetsvoorstel Engelen c.s. 13

3.1 Inleiding 13

3.2 Het wetsvoorstel Engelen c.s. met betrekking tot de renteaftrek 13

3.2.1 Inleiding 13

3.2.2 Defiscalisering van groepsrente 14

3.2.3 Aftrekbeperking van deelnemingskosten 15

3.3 Versoepeling deelnemingsvrijstelling 15

3.4 Vervallen aantal huidige artikel 15

3.5 Slot 16

4. Consultatiedocument 2010 17

4.1 Inleiding 17

4.2 Groepsrentebox 18

4.3 Specifieke renteaftrekbeperkingen (variant 1) 19

4.3.1 Aftrekbeperking van deelnemingsrente 19

4.3.1.1 Inleiding 19 4.3.1.2 Artikel 13l, lid 1 20 4.3.1.3 Artikel 13l, lid 2 20 4.3.1.4 Artikel 13l, lid 3 20 4.3.1.5 Artikel 13l, lid 4 23 4.3.1.6 Artikel 13l, lid 5 en 6 23

4.3.2 De aftrekbeperking van excessieve rente bij overnames 24

4.3.2.1 Inleiding 24

4.3.2.2 Historie 24

4.3.2.3 Artikel 15ad, lid 1 24

4.3.2.4 Artikel 15ad, lid 2 25

4.3.2.5 Artikel 15ad, lid 3 27

4.3.2.6 Juridische fusie en splitsing 27

4.3.3 Samenloop van artikel 13l Wet Vpb 1969 met artikel 15ad Wet Vpb 1969 28

4.4 Algemene renteaftrekbeperking (variant 2) 28

(3)

3

4.4.8 Artikel 10d, lid 7 32

4.4.9 Artikel 10d, lid 8 32

4.4.10 Artikel 10d, lid 9 t/m 13 33

4.5 Kanttekening op de voorgestelde renteaftrekbeperking 34

4.5.1 Samenvatting en conclusie 36

4.6 Het vervolg op het Consultatiedocument 2010 36

4.6.1 Inleiding 36

4.6.2 Groepsrentebox 36

4.6.3 Renteaftrekbeperkingen 37

4.6.4 Beperking verliesverrekening uit buitenlandse vaste inrichtingen 38

4.6.5 Het verwachte vervolg 38

4.7 Samenvatting en conclusie 39

5. Renteaftrekbeperkingen in andere Europese landen 40

5.1 Inleiding 40 5.2 Duitsland 40 5.3 België 42 5.4 Verenigd Koninkrijk 44 5.5 Europese Unie 44 5.6 Samenvatting en conclusie 45 6. Samenvatting en conclusie 47 Literatuurlijst 50

(4)

4

Hoofdstuk 1: Inleiding

Op zowel nationaal als internationaal niveau staat de fiscale behandeling van rente in de vennootschapsbelasting, met name de behandeling van groepsrente, al enige tijd ter discussie. Veel Europese landen hebben net als Nederland renteaftrekbeperkende maatregelen

opgenomen in hun wetgeving. De fiscus vreest voor uitholling van de belastinggrondslag door renteaftrek, doordat vennootschappen overgefinancierd zijn met vreemd vermogen en de rente hierover in beginsel aftrekbaar is van de winst bij de debiteur terwijl in concernverband veelal kan worden bereikt dat de rentebaten bij de ontvanger niet of tegen een laag tarief worden belast. De regering probeert dergelijke fiscale constructies zoveel mogelijk te beperken door rechtspraak en aanvullende wetgeving. Het beeld dat hierdoor is ontstaan, is dat Nederland een uiterst complexe fiscale wetgeving heeft die er op gericht is bovenmatige en gekunstelde financiering met vreemd vermogen te voorkomen. Echter er zijn nog steeds mazen in de wet waardoor vooral private-equity fondsen en multinationals profiteren van de renteaftrek.

Private-equity fondsen 1 maken veel gebruik van de renteaftrek in Nederland door het aangaan van de volgende structuur. De private-equity fondsen kopen de aandelen van in Nederland gevestigde vennootschappen en laat deze vennootschappen schulden aangaan.2 De reden hiervoor is dat de overgenomen vennootschap de rentelasten over deze leningen in aftrek kan brengen van de winst waardoor er minder vennootschapsbelasting verschuldigd is. De meest gebruikte structuur door private equity fondsen is een financieringsmethode waarbij de overname van een vennootschap voornamelijk wordt gefinancierd met vreemd vermogen. Dit wordt een leveraged buyout (LBO) genoemd. De activa van de overgenomen vennootschap dient als onderpand voor de lening. Het geleende geld wordt vervolgens gebruikt om de koopsom van de vennootschap te betalen. De schuld komt echter niet voor rekening van de investeerders maar voor de overgenomen vennootschap. Op deze manier financiert de overgenomen vennootschap zijn eigen overname. De rentelasten mogen bij de overgenomen vennootschap in aftrek worden gebracht van de winst. De rente op deze financiering is vaak zo hoog dat de winst „verdwijnt‟ en daardoor grotendeels wordt afgewenteld op de fiscus. Indien de overgenomen vennootschap een nettoverlies lijdt, verkrijgt ze namelijk recht op verliesverrekening.3 Dit levert veel kritiek op, omdat men het onrechtvaardig vindt dat deze vennootschappen recht verkrijgen op verliesverrekening. Immers het verlies wordt niet

veroorzaakt door slechte bedrijfsuitoefening of marktomstandigheden maar doordat de nieuwe aandeelhouder de onderneming hoge schulden laat maken. Doel van deze constructie is om rentekosten in Nederland van de winstbelasting af te trekken en de winst te belasten in een land met een laag vennootschapsbelastingtarief. Hierdoor wordt de Nederlandse

belastinggrondslag uitgehold.

Op de volgende pagina zal ik een cijfervoorbeeld geven van de werking van een overname door een private equity fonds.

1

Private equity is een verzamelnaam voor investeerders die met eigen vermogen (equity) niet-beursgenoteerde (private) bedrijven financieren. Een beursgenoteerd bedrijf kan extra aandelen uitgeven op de beurs als het geld nodig heeft. Voor een niet-beursgenoteerd bedrijf bestaat deze mogelijkheid niet. Zo‟n bedrijf kan geld lenen bij een bank of bij private

investeerders. De private investeerder leent geld en wordt aandeelhouder in de overgenomen vennootschap. Dat

aandeelhouderschap is tijdelijk. Door te snijden in de kosten en overtollige bedrijfsmiddelen te verkopen wordt gestreefd om binnen een paar jaar een efficiëntere opererende onderneming te verkopen met veel winst.

2

Voorbeelden van Nederlandse ondernemingen die een private equity fonds als eigenaar hebben zijn HEMA, Gouden Gids, VNU en Ziggo.

3

(5)

5

Ziggo is een fusie van drie kabelbedrijven: Casema, @Home en Multikabel. De eigenaren van Ziggo zijn de private equity fondsen Cinven en Warburg Pincus. Zij kochten de

kabelbedrijven tussen 2005 en 2007 voor in totaal 5,2 miljard euro. Ziggo heeft sindsdien een miljardenschuld van 5,36 miljard euro wat vergelijkbaar is met bijna 90% van het

balanstotaal. Ondanks een omzetstijging van ruim 13% heeft Ziggo in 2008 een nettoverlies geboekt van 353,2 miljoen euro, bijna een derde meer ten opzichte van 2007. Belangrijkste reden voor het grote verlies zijn de enorme rentelasten die Ziggo elk jaar betaalt. Daarnaast werd in 2008 door Ziggo 128,9 miljoen euro schuld afgelost.

Resultatenrekening Ziggo4 Bedragen in miljoenen 2008 2007 euro's Omzet 1238,6 1093,9 Kostprijs goederen 200,8 161,6 Operationele kosten en uitgaven 907,2 896,1 waarvan afschrijvingen 495,8 508,5 Operationele winst 130,7 36,1 Netto financieringskosten (604,8) (410,2)

Verlies voor belastingen (474,1) (374)

Belastingteruggave 120,9 109,2

Netto verlies (353,2) (264,8)

De operationele winst bedroeg 36,1 miljoen euro in 2007 en 130,7 miljoen euro in 2008 maar door de enorme hoge rentekosten (en de aflossing in 2008) namelijk 410,2 miljoen euro in 2007 en 604,8 in 2008, werd er uiteindelijk een netto verlies geleden van 264,8 respectievelijk 353,2. Geconcludeerd kan worden dat Ziggo in 2007 en 2008 een winst zou boeken indien de financieringskosten niet in aftrek werden toegestaan.

Hema heeft sinds de overname in 2007 door het Britse Lion Capital een schuld van ongeveer 1 miljard euro, wat vergelijkbaar is met 91% van de totale balanswaarde. Deze enorme schuld heeft tot gevolg dat er in 2007 ruim 63 miljoen euro aan financieringslasten betaald werd. Dit bedrag kon in aftrek worden gebracht van de winst en leidde uiteindelijk tot een verlies van 18,8 miljoen euro over 2007. Ondanks het verlies steeg de omzet met 5,4 % ten opzichte van het vorige jaar tot ruim 1 miljard euro en het bedrijfsresultaat steeg met 33,7% naar euro 77,3 mln.5

Naar mijn mening is het belangrijk om snel maatregelen in te voeren waardoor de rente bij overnameholdings in aftrek wordt beperkt. De belastinggrondslag wordt door het financieren van overnames met vreemd vermogen namelijk kunstmatig uitgehold. Deze vennootschappen zouden vennootschapsbelasting verschuldigd zijn indien de rentelasten over de leningen niet

4

Jaarrekening Ziggo 2008, http://blob.ziggo.nl/dynamic/NL_HOME/PDF-UPLOAD/Ziggo_AnnualReport2008.pdf

5

(6)

6

of gedeeltelijk in aftrek werden toegestaan. Echter met de huidige wetgeving wordt de rente volledig in aftrek toegestaan en lijden deze vennootschappen verliezen waardoor ze naar mijn mening ten onrechte recht verkrijgen op verliesverrekening. Het zijn voornamelijk „gezonde‟ bedrijven die nog volop uitbreidingsmogelijkheden hebben en hun bedrijfsresultaten zien groeien.

Nederlandse multinationals betalen nauwelijks winstbelasting. Dit blijkt uit een reportage die Zembla op 18 oktober 2009 uitzond. De twintig grootste bedrijven betalen niets tot nauwelijks aan vennootschapsbelasting. Deze Nederlandse multinationals (zoals Shell, Philips en

Unilever) onthouden de schatkist 16 miljard euro door gebruik te maken van mazen in de belastingwet. Een veel gebruikte constructie door deze multinationals is de renteaftrek. Terwijl deze ondernemingen eigenlijk 25,5 procent (nominale belastingdruk) van hun winst moeten betalen, wordt er in de praktijk slechts 6 tot 7 procent (effectieve belastingdruk) afgedragen. Door onder andere de renteaftrek wijkt de nominale belastingdruk behoorlijk af van de effectieve belastingdruk. Dat is de uitkomst van onderzoek van de Utrechtse

universiteit door Michielse.6

Staatssecretaris De Jager7 heeft een reactie gegeven op de uitkomst van het onderzoek van Michielse dat Nederland een belastingparadijs is voor multinationals. Volgens de

Staatssecretaris is ten onrechte gesteld dat Nederland 16 miljard euro aan winstbelasting zou mislopen bij multinationals. Staats-secretaris De Jager zegt: “Professor Michielse kwam op dit bedrag door te berekenen wat het zou opleveren als Nederland zou gaan heffen over de winsten van buitenlandse dochterondernemingen. Dat wil zeggen als de

deelnemingsvrijstelling zou worden afgeschaft. Hij vergat te zeggen dat dit zo slecht is voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en voor de werkgelegenheid dat het

naar alle waarschijnlijkheid geen extra opbrengst zou opleveren.”8

De Jager geeft toe dat er sprake is van enige belastingderving bij de excessieve renteaftrek in de vennootschapsbelasting, maar daarvoor is momenteel een wetsvoorstel in voorbereiding. De Staatssecretaris bestrijdt het in de Zembla-uitzending opgeroepen beeld dat internationale ondernemingen veel minder belasting betalen dan nationale ondernemingen. Wel geeft hij toe dat er verschillende factoren kunnen bestaan die leiden tot een andere belastingdruk op multinationals dan op nationale ondernemingen.9

De renteaftrek in de vennootschapsbelasting is een „hot item‟. Het huidige probleem van de renteaftrekbeperkingen is dat ze niet goed werken en dat vooral internationale ondernemingen van het feit dat ze niet goed werken lijken te profiteren. Engelen, Vording en Van Weeghel publiceerden in augustus 2008 een voorstel om de groepsrente te defiscaliseren. Ook de wetgever vindt dat de fiscale renteproblematiek moet veranderen. In de brief van 15 december 2008 kondigden staatssecretaris De Jager en minister Bos aan een nader onderzoek te

verrichten naar de fiscale behandeling van de groepsrente en deelnemingsrente.10 De Staatssecretaris heeft op zondag 14 juni 2009 een consultatiedocument verstuurd aan de Tweede Kamer. In dit consultatiedocument geeft hij naast het voorstel voor de verplichte groepsrentebox, ook twee alternatieven voor de oplossing van de renteproblematiek. Doel van

6 Prof. Dr. G.M.M. Michielse is naast hoogleraar directeur van het Center for Taxation and Public Governance. 7

Van 22 februari 2007 tot 23 februari 2010 was hij staatssecretaris van Financiën. Op 23 februari 2010 is hij benoemd tot demissionair minister van Financiën, vanwege de val van Balkenende IV op 20 februari 2010.

8

http://www.minfin.nl/Actueel/Kamerstukken/2009/10/Reactie_op_de_Zembla_uitzending_over_Nederland_als_belastingpar adijs

9

Ministerie van Financiën, Kamerbrief, 26 oktober 2009, DB09-624 Reactie op de Zembla-uitzending: Nederland is een belastingparadijs voor multinationals.

10

(7)

7

het consultatiedocument is enerzijds het Nederlandse vestigingsklimaat verbeteren en anderzijds het uithollen van de Nederlandse belastinggrondslag tegengaan.

In deze scriptie ga ik proberen een antwoord te geven op de volgende vragen:

Hoe werken de huidige renteaftrekbeperking regels? Wat houdt het wetsvoorstel Engelen c.s in? Wat zijn de voorgestelde renteaftrekbeperkingen in het Consultatiedocument? Hebben deze voorgestelde renteaftrekbeperkingen ook daadwerkelijk tot gevolg dat de uitholling van de belastinggrondslag tegen wordt gegaan en zal het fiscale vestigingsregime door deze maatregel verbeteren? Zal het budgettaire gat in de overheidsfinanciën dat is ontstaan door het Bosal-arrest worden gedicht? Zal de renteaftrek bij private equity worden aangepakt? Op welke manier wordt de excessieve renteaftrek bij de overname van Nederlandse bedrijven door voornamelijk buitenlandse partijen voorkomen? Hoe gaan andere Europese landen uitholling van de grondslag tegen?

De opbouw van de scriptie is als volgt. De scriptie begint met een korte beschrijving van de huidige renteaftrekbeperkingen. Het daaropvolgende hoofdstuk zal gaan over het wetsvoorstel Engelen c.s. om de groepsrente volledig te defiscaliseren. In het vierde hoofdstuk zal ik de renteaftrekbeperkingen in het consultatiedocument beschrijven. Beide alternatieven voor de oplossing van de renteproblematiek zullen uitvoerig beschreven worden. In hoofdstuk 5 zal ik beschrijven hoe andere Europese landen omgaan met de renteaftrekbeperkingen. Ten slotte zal ik een conclusie geven. Hierin zal ik ook mijn mening geven betreffende de voortstellen van de renteaftrekbeperkingen en proberen een oplossing te vinden voor deze

(8)

8

Hoofdstuk 2: De huidige renteaftrekbeperkingen

2.1 Inleiding

In Nederland is de vergoeding voor het ter beschikbaar stellen van vreemd vermogen in principe bij de debiteur aftrekbaar van de winst. Er zijn echter een aantal

renteaftrekbeperkingen in de Wet Vpb opgenomen waardoor de rente bij een aan de Vpb onderworpen lichaam niet in aftrek wordt toegestaan. Het gaat om een aantal belangrijke renteaftrekbeperkingen, die vooral in concernverband van toepassing zijn. Bovendien gaat het om rente met een zakelijk karakter en daarom kan er van een onttrekking geen sprake zijn. Artikel 10a Wet Vpb 1969 is geschreven om uitholling van de belastinggrondslag (ook wel winstdrainage genoemd) tegen te gaan, artikel 10b Wet Vpb 1969 ziet op renteloze of laagbelaste geldleningen en artikel 10d Wet Vpb 1969 beperkt de aftrek van rente bij onderkapitalisatie.11

De bovenstaande artikelen zullen hieronder uitvoeriger beschreven worden.

2.2 Winstdrainage

Artikel 10a Wet Vpb 1969 bepaalt dat rente verschuldigd aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon in beginsel niet in aftrek wordt toegestaan indien er sprake is van een besmette rechtshandeling. Deze begrippen worden verderop in deze alinea toegelicht. De reden voor invoering van artikel 10a Wet Vpb 1969 is om uitholling van de

belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting te voorkomen. De winstdrainage zou kunnen ontstaan doordat binnen concerns schuldverhoudingen worden gecreëerd die tot doel hebben de winst van „normaal‟ belaste lichamen in Nederland weg te laten vloeien naar laagbelaste, vrijgestelde of verlieslijdende concernlichamen. Er is sprake van uitholling omdat de rentelasten over de aangegane schulden ten laste van de in Nederland belastbare winst werd gebracht maar de rentebaten niet werden getroffen door Nederlandse winstbelasting. Tot de invoering van artikel 10a Wet Vpb 1969 kon renteaftrek worden bestreden met fraus legis.12 De wetgever vond echter dat de grondslaguitholling niet voldoende werd bestreden, wat leidde tot invoering van art 10a Wet Vpb 1969 in 1996. Vanwege de ingewikkelde en de moeilijk toepasbare regeling werd art 10a Wet Vpb 1969 in 2007 in het kader van de Wet werken aan winst ingrijpend veranderd.13 Ook in 2008 vond een wijziging plaats, het betreft het aanscherpen van lid 3 onderdeel b van het artikel.14 Deze wijziging zal bij de uitleg van lid 3 uitvoeriger worden toegelicht.

De aftrek van rente, kosten en valutaresultaten (hierna: rente) van schulden die zijn aangegaan binnen een concern of bij een aandeelhouder/natuurlijk persoon wordt van aftrek uitgesloten op grond van artikel 10a, lid 1, Wet Vpb 1969. Dit indien en voorzover die schulden rechtens dan wel in feite direct of indirect verband houden met een van de volgende rechtshandelingen:

11

Naast artikel 10a, 10b en 10d Wet Vpb 1969 is er ook een renteaftrekbeperking opgenomen in artikel 8c Wet Vpb 1969. Dit artikel bepaalt dat de betaalde en ontvangen rente bij doorstroomvennootschappen niet in aanmerking wordt genomen bij de winstbepaling van dergelijke vennootschappen.

12

Fraus legis is een rechtshandeling(en) met als belangrijkste doel het ontgaan of ontwijken van belastingheffing. Voor een nadere beschouwing van het begrip fraus legis zie: R.L.H. Ijzerman, Het leerstuk van de wetsontduiking in het belastingrecht, fiscale monografieën nr. 54, Kluwer, Deventer 1991.

13

MvT, Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 3, pag. 19 en 20

14

(9)

9

- Een winstuitdeling of een teruggaaf van gestort kapitaal door de belastingplichtige of een door met hem verbonden lichaam dat aan deze belasting is onderworpen , aan een met hem verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon;

- Een kapitaalstorting door de belastingplichtige, door een met hem verbonden lichaam dat aan deze belasting is onderworpen of door een met hem verbonden natuurlijk persoon die in Nederland woont, in een met hem verbonden lichaam;

- De verwerving of uitbreiding van een belang door de belastingplichtige, door een met hem verbonden lichaam dat aan deze belasting is onderworpen of door een met hem verbonden natuurlijk persoon die in Nederland woont, in een lichaam dat na deze verwerving of uitbreiding een met hem verbonden lichaam is.

In artikel 10a, lid 2, Wet Vpb 1969 wordt bepaald dat er ook sprake kan zijn van een in feite indirect verband tussen een schuld en een rechtshandeling als bedoeld in het eerste lid indien de schuld is aangegaan na het verrichten van de rechtshandeling, ook als er op dat moment nog niet het voornemen bestaat om de overgebrachte gelden weer terug te lenen. Indien de gelden uiteindelijk wel weer worden teruggeleend, kan er een in feite indirect verband worden vastgesteld tussen de eerdere rechtshandeling en de later ontstane schuld.

Artikel 10a, lid 3, Wet Vpb 1969 geeft de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs. Het eerste lid van artikel 10a vindt geen toepassing indien a) de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuld en de daarmee samenhangende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen of b) de belastingplichtige aan kan tonen dat er sprake is van compenserende heffing. Deze heffing dient ten minste 10% te bedragen van een naar de Nederlandse maatstaven berekende belastbare winst zonder toepassing van de

artikelen 12b en 12c Wet Vpb 1969. Met ingang van 1 januari 2008 kan de inspecteur, ondanks de aanwezigheid van een compenserende heffing van ten minste 10%, aannemelijk maken dat aan een schuld of aan de daarmee verband houdende rechtshandeling niet in overwegende mate zakelijke motieven ten grondslag liggen. Deze maatregel beoogt te voorkomen dat belastingplichtigen gebruik maken van de compenserende heffing indien er geen zakelijke overwegingen aan de schuld en de daarmee verband houdende rechtshandeling ten grondslag liggen.

De definitie van een verbonden lichaam wordt weergegeven in het vierde lid van artikel 10a,Wet Vpb 1969. Een verbonden lichaam is een lichaam waarin de belastingplichtige ten minste een derde gedeelte belang heeft, een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige of een lichaam waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft, terwijl deze derde tevens ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige of een lichaam dat met de belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid 15 als bedoeld in artikelen 15 en 15a,Wet Vpb 1969, tenzij het de

toepassing betreft van artikel 10d, Wet Vpb 1969.

Het vijfde lid van artikel 10a, Wet Vpb 1969 geeft de definitie van een verbonden natuurlijk persoon. Voor de toepassing van dit artikel: een natuurlijk persoon die voor tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam.

15

(10)

10

2.3 Renteloze en laagrentende concernleningen

Artikel 10b Wet Vpb 1969 bepaalt dat vergoedingen en waardemutaties van die lening niet in aftrek komen op de winst van de debiteur indien de belastingplichtige van een lichaam

waarmee hij is gelieerd in de zin van artikel 8b, Wet Vpb 1969 een geldlening is aangegaan welke geen vaste aflossingdatum heeft of een aflossingsdatum die meer dan 10 jaar is gelegen na het tijdstip van het aangaan daarvan, terwijl rechtens dan wel in feite geen vergoeding op die lening is overeengekomen of een vergoeding die in belangrijke mate lager is dan in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen. Hierbij wil ik nog opmerken, dat bij toepassing van artikel 10b Wet Vpb 1969 de rente dus wel belast is bij de crediteur terwijl het bij de debiteur niet aftrekbaar is. Aan de werking van dit artikel zou ontkomen kunnen worden door het tussentijds verschuiven van de aflossingsdatum van de lening naar een later moment. Om dit te voorkomen staat in de tweede volzin van het artikel dat indien de aflossingsdatum naar een later tijdstip wordt verschoven, de lening geacht wordt de nieuwe aflossingsdatum te hebben gehad vanaf het tijdstip van totstandkoming.

Verschuiven kan dus in het nadeel van partijen werken. Navordering is overigens maar voor een beperkt aantal jaren mogelijk, zodat de fiscus niet alles kan „terughalen‟.

In nationale situaties is het voor de fiscus niet problematisch indien er geen zakelijke rente overeen wordt gekomen. Dit komt doordat het totaalwinstbegrip wordt toegepast. Indien er wel een zakelijke rente overeen was gekomen dan zou de fiscus hetzelfde aan

belastingmiddelen ontvangen. De belastingplichtige heeft geen mogelijkheid tot het behalen van een fiscaal voordeel. Dit kan wel behaald worden indien er sprake is van een

grensoverschrijdende concernlening zonder rente of met een onzakelijke lage rente. Het arrest BNB 1978/252 bepaalt dat de zakelijke rente in aftrek komt bij de debiteur, het is echter niet zeker dat de gelieerde crediteur voor de rentebaten belast zal worden.16 In dit geval ontstaat er een onevenwichtige situatie. Artikel 10b Wet Vpb 1969 is in de wet verschenen om de

hiervoor beschreven internationale mismatches te bestrijden. Toch is het de vraag of dit artikel de juiste oplossing is voor het bestrijden van de internationale mismatches. Het artikel werkt ook in nationale verhoudingen ondanks het feit dat daartoe geen noodzaak bestaat. Heithuis stelt dat de internationale mismatch wordt opgelost maar er een nationale mismatch wordt toegevoegd.17 De wetgever kon echter niet nationale situaties buiten werking van artikel 10b Wet Vpb 1969 laten. Immers, dit zou in strijd zijn met het Europees recht. Artikel 10b Wet Vpb 1969 pakt bovendien nadelig uit in internationale situaties waarbij toch enige rente wordt bedongen die ook belast wordt bij de crediteur. De volledige vergoeding is namelijk niet aftrekbaar bij de debiteur, terwijl het wel belast wordt bij de crediteur. Ondanks de bezwaren heeft de wetgever toch gekozen om artikel 10b Wet Vpb 1969 in te voeren.

2.4 Thin capitalisation

Artikel 10d Wet Vpb 1969, ook wel de „thincap‟-regeling genoemd, beoogt overmatige financiering met vreemd vermogen van een belastingplichtige binnen concernverband tegen te gaan. Als er sprake is van een teveel aan vreemd vermogen en het lichaam behoort tot een groep in de zin van artikel 24b, boek 2 BW, dan wordt de aftrek van rente over geldleningen beperkt. Naar aanleiding van het Bosal-arrest is per 1 januari 2004 deze

renteaftrekbeperkende maatregel ingevoerd.

16

Bijvoorbeeld BNB 2005/169, HR 17 december 2004, waarin een externe acquisitie door een Nederlandse concernvennootschap onder meer werd gefinancierd met een renteloze lening aangegaan bij een gelieerde Ierse

vennootschap. Toepassing van BNB 1978/252 leidde in Nederland tot aftrek van een fictieve zakelijke rente. In Ierland werd echt niet geheven over de corresponderende rentebaten.

17

(11)

11

De deelnemingsvrijstelling stelt bij een moedermaatschappij alle voordelen uit hoofde van haar deelneming18 in een dochtermaatschappij vrij bij het bepalen van de fiscale winst.19 Om tax-planning in internationaal verband tegen te gaan, koos de wetgever er voor om slechts kosten van binnenlandse deelnemingen in aftrek toe te staan. Kosten die verband houden met een buitenlandse deelneming werden dus niet in aftrek toegestaan. De reden voor dit

onderscheid was, dat de winst van de buitenlandse deelnemingen niet met Nederlandse Vpb kan worden belast, terwijl de winst van binnenlandse deelnemingen wel met Nederlandse Vpb wordt belast. In het Bosal-arrest bepaalde het Hof van Justitie EG dat niet-aftrekbaarheid van kosten in verband met deelnemingen in EG-ondernemingen strijdig is met het EG-recht.20 Dit heeft tot gevolg dat de kosten die verband houden met een buitenlandse deelneming in aftrek moeten worden toegestaan. De uitspraak in dit arrest zorgde voor een fors budgettair gat in de overheidsfinanciën waardoor er snel een reparatiewetgeving moest komen. De fiscus vreesde namelijk dat door het aftrekbaar maken van deze kosten, de Nederlandse concernonderdelen van een internationaal operend concern bovenmatig zouden worden voorzien van vreemd vermogen. Om dit te voorkomen werd per 1 januari 2004 artikel 10d Wet Vpb 1969 geïntroduceerd. Het artikel is vooral gericht op internationale concerns maar is ook van toepassing voor concernonderdelen die uitsluitend in Nederland zijn gevestigd. In nationale verhoudingen zal er voor de fiscus niet altijd erosie van de belastinggrondslag optreden. De reden dat het ook van toepassing is voor concernonderdelen die uitsluitend in Nederland zijn gevestigd is dat het niet treffen van interne Nederlandse schuldverhoudingen in strijd zou kunnen zijn met artikel 49 VwEU, de vrijheid van vestiging.21

De verschuldigde rente is niet aftrekbaar voor zover de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen van een belastingplichtige de hierna te bespreken ratio‟s te boven gaat. Er kan gekozen worden voor de vaste ratio of de concernratio. De belastingplichtige kan jaarlijks kiezen voor de ratio die leidt tot de laagste aftrekbeperking.

Artikel 10d, lid 4, Wet Vpb 1969 bepaalt wanneer er sprake is van een teveel aan vreemd vermogen volgens de vaste ratio. Hiervan is sprake voor zover het gemiddelde vreemd vermogen van de belastingplichtige meer bedraagt dan drie keer het gemiddelde eigen vermogen van de belastingplichtige en een bedrag van € 500.000.

De concernratio, die beschreven wordt in artikel 10d, lid 5 en 6, Wet Vpb 1969, bepaalt de verhouding tussen het gemiddelde vreemd- en eigen vermogen volgens de geconsolideerde commerciële balans van de groep. Indien de vaste ratio leidt tot een teveel aan vreemd vermogen kan de belastingplichtige een beroep doen op deze regeling. Deze regeling biedt soelaas als blijkt dat de belastingplichtige in vergelijking met de groep waartoe hij behoort niet met meer vreemd vermogen is gefinancierd dan de groep. Zolang de vermogensratio van de belastingplichtige (het gemiddelde vreemd vermogen van de belastingplichtige gedeeld door het gemiddelde eigen vermogen van de belastingplichtige) niet hoger is dan de

concernratio (het gemiddelde vreemd vermogen van het concern gedeeld door het gemiddelde eigen vermogen van het concern), kan de rente in aftrek worden gebracht. Ik zal dit toelichten aan de hand van een voorbeeld:

Het gemiddelde eigen vermogen van X BV bedraagt €1.000.000 en het gemiddelde vreemd vermogen €6.000.000. Volgens de vaste ratio is er een teveel aan vreemd vermogen van

18

Er is sprake van een deelneming indien de belastingplichtige een belang houdt van ten minste 5% in het nominaal gestorte kapitaal van een vennootschap. Artikel 13 Wet, lid 2, Wet Vpb 1969.

19

Artikel 13, lid 1, Wet Vpb 1969

20

BNB 2003/344c (Bosal-arrest), Hof van Justitie EG te Luxemburg, 18 september 2003 (C-168/01).

21

(12)

12

€6.000.000 – 3 x €1.000.000 - €500.000 = €2.500.000. De concernratio zou in dit geval soelaas kunnen bieden. Het gemiddelde eigen vermogen van de groep waar X BV tot behoort bedraagt €50.000.000 en het gemiddelde vreemd vermogen €275.000.000. De concernratio bedraagt op basis van deze gegevens €275.000.000/€50.000.000= 5.5.Volgens de

concernratio is er een teveel aan vreemd vermogen voor X BV van €6.000.000 - 5.5 x €1.000.0000 = €500.000. De concernratio biedt in dit geval soelaas.

Indien de belastingplichtige in een jaar een teveel aan vreemd vermogen heeft, komt bij het bepalen van de winst van dat jaar niet in aftrek een gedeelte van de rente ter zake van

geldlening, kosten van geldleningen daaronder begrepen, dat evenredig is aan de verhouding tussen het teveel aan vreemd vermogen en het gemiddeld vreemd vermogen. In artikel 10d, lid 1, Wet Vpb 1969 wordt deze regel beschreven. Hierbij hoort de volgende formule: De niet-aftrekbare rente = verschuldigde rente x (teveel aan vreemd vermogen/gemiddeld vreemd vermogen)

Stel dat de verschuldigde rente €1.000.000 bedraagt. De overige gegevens zijn overgenomen uit het vorige voorbeeld.

 De niet-aftrekbare rente volgens de vaste ratio is: €1.000.000 x (€2.500.000/€6.000.000) = €416.667  De niet-aftrekbare rente volgens de concernratio is:

€1.000.000 x (€500.000/€6.000.000)= € 83.333

In dit voorbeeld wordt gekozen voor de concernratio omdat deze leidt tot de laagste aftrekbeperking.

In artikel 10d, lid 3, Wet Vpb 1969 wordt bepaald dat het bedrag aan rente dat op grond van het eerste lid niet in aftrek komt, per jaar niet meer bedraagt dan het verschil tussen de rente ter zake van geldleningen die direct of indirect verschuldigd zijn aan verbonden lichamen en de rente over geldleningen verstrekt aan verbonden lichamen. De bedoeling van de wetgever met artikel 10d, lid 3, Wet Vpb 1969 is dat het zich richt tegen overmatige financiering met vreemd vermogen binnen concernverband. Dit artikel is dus niet van toepassing voor zover rente wordt betaald over een geldlening die is afgesloten bij een lichaam dat niet verbonden is of bij een natuurlijk persoon.22 Als er sprake is van een natuurlijk persoon is het irrelevant of een natuurlijk persoon als verbonden kan worden aangemerkt in de zin van artikel 10a, lid 5, Wet Vpb 1969.23 Anderzijds betekent dit dat rente ontvangen over leningen die door de belastingplichtige zijn verstrekt aan niet-verbonden lichamen en natuurlijke personen voor de toepassing van art. 10d, lid 3, Wet Vpb 1969 evenmin mee telt.24

2.5 Samenvatting en conclusie

Vooral in concernverband zijn er een aantal belangrijke renteaftrekbeperkingen. De

belangrijkste renteaftrekbeperkingen in de huidige wetgeving zijn artikel 10a Wet Vpb 1969 (winstdrainage), artikel 10b Wet Vpb 1969 (renteloze en laagrentende concernleningen) en artikel 10d Wet Vpb 1969 (thincap-regeling). De huidige renteaftrekbeperkingen werken niet optimaal, waardoor vooral private equity en multinationals profiteren. Naar mijn mening zal de huidige wetgeving betreffende de renteaftrekbeperkingen daarom moeten veranderen.

22

NnNV, Kamerstukken II, 2003-2004, 29 210, nr. 25, p. 11.

23

Zie ook de NnNV, Kamerstukken II, 2003-2004, 29 210, nr. 25, p.15

24

(13)

13

Hoofdstuk 3: Wetsvoorstel Engelen c.s.

3.1 Inleiding

Als reactie op de brief van 15 december 2008 van staatssecretaris De Jager aan de Tweede kamer over het onderzoeken van maatregelen om de aftrek van rente aan banden te leggen en het vestigingsklimaat te verbeteren, hebben de heren Engelen, Vording en Van Weeghel een wetvoorstel gepubliceerd (hierna: Wetsvoorstel Engelen c.s.). Het wetsvoorstel Engelen c.s. werd gepubliceerd in het Weekblad Fiscaal Recht van 28 augustus 2008.25

De huidige aftrekbeperkingen zijn zeer complex, bovendien werken ze onvolkomen, zijn zij onevenwichtig en dragen zij bij aan de kwetsbaarheid (deze begrippen worden nader

toegelicht in paragraaf 3.2.2) van het Nederlandse bedrijfsleven.26 Dit is een reden voor de auteurs om de fiscale behandeling van rente te wijzigen. Een andere belangrijke reden is het budgettaire gat in de overheidsfinanciën dat is ontstaan door het Bosal-arrest. Het

zogenoemde Bosal-gat is in 2004 gerepareerd door introductie van de thincap-regeling in artikel 10d Wet Vpb 1969. Deze regeling blijkt niet effectief tegen renteaftrek ter zake van bij derden afgesloten leningen voor de verwerving van een deelneming.27

De heren hebben gekozen voor een systeem waarin de groepsrente wordt „gedefiscaliseerd‟ en derdenrente die verband houdt met een deelneming in een verbonden lichaam niet langer aftrekbaar is.

3.2 Het wetsvoorstel Engelen c.s. met betrekking tot de renteaftrek 3.2.1. Inleiding

De huidige renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting zien vooral op rente verschuldigd aan met de belastingplichtige verbonden lichamen. Bedrijfseconomisch gezien bestaat er vanuit het concern geen relevant verschil tussen interne financiering met eigen vermogen of met vreemd vermogen. Indien er geen belastingen zijn en de kapitaalmarkt goed functioneert, dan wordt de economische waarde van de vennootschap niet beïnvloed door de wijze waarop deze is gefinancierd. In 1958 wonnen Modigliani & Miller (hierna: MM) met deze leer de Nobelprijs voor de Economie. MM geven door middel van het citaat op de volgende pagina de verklaring voor het feit dat de economische waarde van de onderneming niet verandert, indien er op een andere wijze wordt gefinancierd. De verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen is in dat geval irrelevant.

It is after the ball game and the pizza man is delivering a pizza to Yogi Berry. ‟Should I cut it into four slices as usual, Yogi?‟ asks the pizza man. 'No‟ replies Yogi, „Cut it into eight pieces,

I'm hungry tonight.‟ 28

In belangrijke mate wordt de keuze voor eigen of vreemd vermogen dus bepaald door fiscale overwegingen. Financiering geschiedt bij voorkeur met vreemd vermogen. Dit komt doordat rente, de vergoeding over vreemd vermogen, bij de debiteur aftrekbaar is van de belastbare winst. Dividend, de vergoeding over eigen vermogen, is niet aftrekbaar van de belastbare

25

Prof. mr. F.A. Engelen, prof. dr. H. Vording en prof. mr. S. Van Weeghel, Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale klimaat, WFR 2008/891.

26

Prof. mr. S. Van Weeghel, “Thema renteaftrek”, WFR 2008/761.

27

Tevens is in 2004 in verband met het Bosal-arrest artikel 20, lid 4, Wet Vpb 1969 ingevoerd. Dit artikel is een aftrekbeperking voor houdsterverliezen.

28

(14)

14

winst. Dit volgt uit het totaalwinstbegrip van artikel 3.8 Wet IB 2001 Jo. artikel 8, lid 1, Wet Vpb 1969 en is voor de zekerheid vastgelegd in artikel 10, lid 1, onderdeel a, Wet Vpb 1969.

3.2.2. Defiscalisering van de groepsrente

Ten eerste wordt voorgesteld om de groepsrente volledig te defiscaliseren. Dit betekent dat de te betalen rente aan verbonden lichamen niet langer aftrekbaar zal zijn en de van verbonden lichamen ontvangen rente onder de deelnemingsvrijstelling onbelast kan worden ontvangen. Wanneer binnen een concern met vreemd vermogen wordt gefinancierd geldt dus in feite de fictie dat de financiering met eigen vermogen plaatsvindt. De definitie van een met de belastingplichtige verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon is grotendeels

overgenomen uit het huidige artikel 10a, vierde tot en met zesde lid, Wet Vpb 1969. De grens wordt echter niet langer meer gesteld bij een derde belang, maar er is pas sprake van

verbondenheid bij een belang van 50% of meer. Indien een belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid wordt een met die belastingplichtige verbonden lichaam tevens

aangemerkt als een met de andere van die fiscale eenheid deel uitmakende belastingplichtigen verbonden lichaam. Als gevolg van de defiscalisering van de groepsrente, kunnen alle huidige op groepsrente gerichte renteaftrekbeperkingen worden geschrapt.

De complexe regelgeving van de renteaftrekbeperkingen, zoals opgenomen in artikel 10a, 10b en 10d Wet Vpb 1969 zijn ontstaan om uitholling van de belastinggrondslag te voorkomen. Het huidige systeem leidt echter tot ongelijkheid tussen belastingplichtigen die voornamelijk in Nederland actief zijn en tussen internationale bedrijven. De multinationals hebben vele mogelijkheden om hun belastingpositie te optimaliseren. Uit onderzoek van het CBS29 blijkt dat de bijdrage van internationaal actieve ondernemingen aan de vennootschapsbelasting tussen 2004 en 2006 is afgenomen met 15%. Het onderzoek impliceert dat de belastingdruk is verschoven naar nationale actieve belastingplichtigen.30

Naast onevenwichtige lastenverdeling, vergroot de financiering via de overnameholding de kwetsbaarheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Het blijkt dat internationale concerns hun concernfinancieringsactiviteiten onderbrengen in landen die voor dergelijke activiteiten een aantrekkelijk fiscaal regime hebben. Voorbeelden van zulke landen zijn België, Luxemburg en Zwitserland. Doordat Nederland op dit punt geen aantrekkelijk fiscaal regime heeft, verhuist kapitaal maar ook werknemers naar landen die er wel over beschikken. Bij de Wet werken aan winst 2007 is de optionele rentebox ingevoerd om Nederland attractiever te maken voor concernfinancieringsmaatschappijen.31 Kort gezegd houdt de rentebox in dat op verzoek de groepsrente wordt belast tegen 5% en eveneens aftrekbaar is tegen een tarief van 5%.

In februari 2007 startte de Europese Commissie een onderzoek naar de groepsrentebox omdat er mogelijk sprake zou zijn van staatssteun.32 De Europese Commissie heeft op het moment van publiceren van het Wetsvoorstel Engelen c.s. nog geen toestemming gegeven over deze groepsrentebox. Daarom is gekozen voor een alternatief voor de rentebox, te weten:

defiscalisering van de groepsrente. Hierdoor betalen belastingplichtigen over de ontvangen

29

Centraal Bureau voor Statistiek

30

CBS, Statistiek financiën van grote ondernemingen, Tabel: bijdrage van internationaal actieve ondernemingen aan de opbrengst van de vennootschapsbelasting: procentuele verandering van het aandeel 2001-2006.

31

De optionele rentebox is opgenomen in artikel 12c Wet Vpb 1969 en is de opvolger van het CFA-regime. Dit in 1997 ingevoerde regime werd in 2001 afgeschaft vanwege staatssteun. Met ingang van 11 juli 2001 moest het CFA-regime door de Europese Commissie worden beëindigd.

32

(15)

15

rente geen enkele belasting. Dit zal Nederland aantrekkelijk maken voor concernfinancieringsmaatschappijen.

Op 8 juli 2009 heeft de Europese Commissie bepaald dat de groepsrentebox geen staatssteun vormt.33 Op 5 december 2009 heeft de Staatssecretaris bepaald dat er nader onderzoek moet worden verricht naar de groepsrentebox omdat deze mogelijk een negatief effect zal hebben op buitenlandse investeringen in Nederland (zie paragraaf 4.6.2).

3.2.3 Aftrekbeperking van deelnemingskosten

Naast het niet in aftrek toestaan van de groepsrente, wordt ook voorgesteld om externe rente (bijvoorbeeld bankrente) onder omstandigheden niet in aftrek toe te staan. In de huidige situatie is er een mismatch in de fiscale behandeling van buitenlandse deelnemingen. De mismatch ontstaat doordat de opbrengsten uit een deelneming in Nederland zijn vrijgesteld door toepassing van de deelnemingsvrijstelling maar de rentekosten die samenhangen met de verwerving van een deelneming wel aftrekbaar zijn. De rentekosten moesten in aftrek worden toegestaan naar aanleiding van de uitspraak in het Bosal-arrest (zie paragraaf 2.4). Deze mismatch kan verdwijnen door, in aanvulling op een maatregel met betrekking tot

groepsrente, de aftrek van rente op externe leningen die samenhangen met deelnemingen te beperken. In het voorstel is de rente niet aftrekbaar indien er een verband is tussen externe leningen en de financiering van deelnemingen in verbonden lichamen. Renten en kosten ter zake van schulden die verband houden met een deelneming in een verbonden lichaam, blijven bij het bepalen van de winst buiten aanmerking. Als er een deelneming aanwezig is in het verbonden lichaam, dan dient deze gefinancierd te zijn met eigen vermogen. Als het gemiddelde fiscale eigen vermogen van de aandeelhouder (moedermaatschappij) niet voldoende is en het overige met vreemd vermogen wordt gefinancierd dan is de rente op geldleningen in zoverre niet aftrekbaar. De moedervennootschap dient dus over voldoende eigen vermogen te beschikken. Er wordt gefingeerd dat dit eigen vermogen is aangewend ter financiering van deelnemingen in verbonden lichamen, ook al is dit feitelijk niet het geval.

3.3 Versoepeling deelnemingsvrijstelling

Ten slotte wordt de deelnemingsvrijstelling versoepeld, wat een gunstig effect zal hebben op het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat. Door de voorgestelde defiscalisering van

groepsrente is geen behoefte meer aan het regime van de laagbelaste beleggingsdeelneming en de daarmee samenhangende deelnemingsverrekening, voor zover het betrekking heeft op een deelneming in een concernfinancieringsmaatschappij. Er zullen voor in Nederland gevestigde concerns geen fiscale redenen meer zijn om hun concernfinanciering onder te brengen in buitenlandse financieringsmaatschappijen. Zij betalen immers over de per saldo ontvangen rente geen enkele belasting. Bovendien komt zowel een deelneming in een buitenlandse als in een Nederlandse beleggingsinstelling niet in aanmerking voor

deelnemingsvrijstelling. Het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat zal gebaat zijn bij deze vereenvoudiging van de deelnemingsvrijstelling. Belangrijkste reden hiervoor is dat de laagbelaste beleggingsdeelneming in de praktijk een zware belemmering vormt. In het kader van deze scriptie zal ik niet uitgebreider ingaan op de deelnemingsvrijstelling.

33

(16)

16

3.4 Vervallen aantal huidige artikelen

Indien de bovenstaande wijzigingen worden ingevoerd, kunnen de (huidige) artikelen 10a, 10b, 10d en 12c Wet Vpb 1969 komen te vervallen. De artikelen 10a en 10b kunnen vervallen omdat renten en kosten ter zake van schulden aan een met de belastingplichtige verbonden lichaam door invoering van het nieuwe artikel geheel niet meer in aftrek komen. De groepsrentebox, het huidige artikel 12c, kan vervallen omdat zowel een positief als een negatief groepsrentesaldo bij de bepaling van de winst niet meer in aanmerking wordt

genomen. Door de aftrekbeperking van deelnemingskosten in het nieuwe artikel 13a kan ook huidige de thincap-regeling verdwijnen (artikel 10d Wet Vpb 1969). Het nieuwe artikel 13a heeft als doel renten en kosten ter zake van schulden die verband houden met een deelneming in een verbonden lichaam, bij het bepalen van de winst buiten aanmerking te laten.

De voorgestelde maatregelen zullen leiden tot een verbreding van de grondslag, die gebruikt kan worden voor afschaffing van de dividendbelasting en verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting tot 20%.

3.5 Slot

De huidige renteaftrekbeperkingen leiden tot ongelijkheid tussen vennootschappen die in alleen in Nederland actief zijn en multinationals. Multinationals hebben vele mogelijkheden om hun belastingpositie te optimaliseren. Volgens onderzoek van het CBS betalen

multinationals steeds minder belasting in Nederland. Hier moet verandering in komen. Tevens dient wel rekening te worden gehouden dat Nederland ook als vestigingsland aantrekkelijk moet blijven.

(17)

17

Hoofdstuk 4: Het consultatiedocument 2010

4.1. Inleiding

Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft op zondag 14 juni 2009 een

consultatiedocument aangeboden aan de Tweede Kamer met diverse wijzigingen van de vennootschapsbelasting. De voorstellen zijn vervat in een consultatiedocument. Alle

betrokken partijen kregen de mogelijkheid om op deze voorstellen te reageren tot 1 augustus 2009.

De belangrijkste voorgestelde wijzigingen zijn:

 De invoering van een verplichte groepsrentebox.  Wijzigingen in de renteaftrekbeperkingen.

 Versoepeling van het regime van de deelnemingsvrijstelling.

Belangrijkste reden voor invoering van de verplichte groepsrentebox is om Nederland als vestigingsland voor houdstermaatschappijen en groepsfinancieringsmaatschappijen aantrekkelijker te maken. De inkomsten van deze groepsrente zullen immers in Nederland belast worden tegen 5%, terwijl de rente in het buitenland mogelijk tegen de normale

vennootschapsbelastingtarieven (vaak hoger dan 5%) wordt afgetrokken. De versoepeling van de deelnemingsvrijstelling zal Nederland interessanter maken als vestigingsplaats voor

houdstermaatschappijen. Daarnaast is de regeling duidelijker waardoor sneller zekerheid bestaat over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.34 Deze scriptie zal zich echter beperken tot de gevolgen van de nieuwe renteaftrekbeperkingen.

De nieuwe renteaftrekbeperkingen bestaan uit twee alternatieven voor de oplossing van de renteproblematiek, een aftrekbeperking voor deelnemingsrente, een aftrekbeperking voor overnameholdings (variant 1) en een earningsstrippingmaatregel (variant 2). Variant 1 betreft de specifieke renteaftrekbeperkingen en variant 2 is een algemene renteaftrekbeperking. De beide varianten worden uitvoerig besproken in hoofdstuk 4.3 en 4.4 van deze scriptie. Als de voorstellen doorgaan kan dit grote gevolgen hebben voor bijvoorbeeld vennootschappen met veel groepsleningen, private equity, management buy-outs, bedrijfsopvolgingen en

buitenlandse beleggingsdeelnemingen. Financierings- en houdstermaatschappijen zullen kunnen profiteren van de nieuwe voorgestelde regels.

De verwachte belastingopbrengst van de voorstellen zullen € 2 miljard bedragen. Het is nog onbekend wat de bestemming van de extra belastingopbrengst zal zijn. Bij het definitieve wetsvoorstel zal dit bekend worden.

34

De laagbelaste beleggingsdeelneming wordt in de praktijk als bewerkelijk ervaren en kan niet altijd de gewenste zekerheid geven omtrent de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De regeling krijgt weer een oogmerktoets die vergelijkbaar is met de tot 1 januari 2007 geldende „niet ter beleggings‟-eis. De oogmerktoets biedt meer zekerheid dan een balanstest die nodig is bij de laagbelaste beleggingsdeelneming. De hoofdregel wordt dat deelnemingsvrijstelling van toepassing wordt als de belastingplichtige de deelneming niet met een beleggingsoogmerk houdt. Kan de belastingplichtige het oogmerk niet bewijzen, dan is de deelnemingsvrijstelling toch van toepassing indien voldaan wordt aan de onderworpenheidtoets en de bezittingentoets. De beide toetsen bestaan al onder het huidige regime maar worden anders ingevuld. Voor de

(18)

18

4.2 Groepsrentebox

De vergoeding over vreemd vermogen (rente) is aftrekbaar van de belastbare winst van de debiteur in de vennootschapsbelasting. De vergoeding over eigen vermogen (dividend) is niet aftrekbaar bij de debiteur. Dit volgt uit het totaalwinstbegrip van artikel 3.8 Wet IB 2001 Jo. artikel 8, lid 1, Wet Vpb 1969 en is voor de zekerheid bovendien opgenomen in artikel 10, lid 1, onderdeel a, Wet Vpb 1969. Door het verschil in de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen treedt er arbitrage op bij de financiering binnen groepen. Fiscale arbitrage is nauw verwant aan belastingontwijking en kan worden omschreven als „het calculerende gedrag‟ van de belastingbetaler.35

Er wordt gekozen voor fiscaal gezien de gunstigste optie. Binnen concernverband kan gemakkelijker met eigen en vreemd vermogen worden

geschoven. De groepsvennootschap kan controle uitoefenen over de andere vennootschappen in dezelfde groep waardoor ze ook invloed heeft op de financieringskeuze van die

vennootschappen. Hierdoor is een meer keuzevrijheid tussen financiering met eigen of met vreemd vermogen, waardoor de kans op arbitrage groter is.

De regeling van de groepsrentebox richt zich met name op situaties waarin groepsleningen worden verstrekt uit binnen de groep aanwezig eigen vermogen. De rente over deze

groepsleningen wordt tegen een laag tarief belast terwijl de betaalde groepsrente in aftrek wordt gebracht tegen het vennootschapsbelastingtarief van het land waarin de groepsdebiteur is gevestigd. De verplichte groepsrentebox zorgt voor een meer gelijke behandeling van verkregen groepsrente en groepsdividend. Zowel de ontvangen als de betaalde rente ter zake van geldleningen die een belastingplichtige verschuldigd is of heeft verstrekt aan verbonden lichamen worden in aanmerking genomen tegen een effectief tarief van 5%. Het

belastingbesparende gevolg van de financiering van Nederlandse vennootschappen met groepsleningen vanuit laagbelaste landen heeft vanwege de groepsrentebox dus veel minder effect. Het gebruik van groepsleningen is fiscaal nog slechts aantrekkelijk indien de

belastingdruk ter zake van de ontvangen groepsrente in het land van de crediteur lager is dan 5%. In het tegenovergestelde situatie, wanneer de crediteur zich in Nederland bevindt en de debiteur in het buitenland dan heeft de groepsrentebox juist een positief effect. De rente wordt in Nederland belast tegen het effectieve tarief van 5% en is in het buitenland aftrekbaar tegen het daar geldende vennootschapsbelastingtarief. Dit zal in de meeste gevallen hoger zijn dan 5% waardoor er voordeel behaald wordt. Technisch gezien wordt 5/H in de winst begrepen en 20/H uit de grondslag geëlimineerd, H staat voor het hoogste tarief voor het in dat jaar

geldende vennootschapsbelastingtarief.

In het tweede lid van artikel 12c Wet Vpb 1969 wordt een nadere omschrijving gegeven van het begrip „verbonden lichaam‟. Er is sprake van een met de belastingplichtige verbonden lichaam indien de belastingplichtige zeggenschap heeft over een lichaam, het lichaam

zeggenschap heeft over de belastingplichtige of een lichaam waarover een derde zeggenschap heeft, terwijl deze derde tevens de zeggenschap heeft over de belastingplichtige. Zeggenschap wordt verondersteld bij 50% of meer van de stemrechten. Er gelden afwijkende regels indien er sprake is van een samenwerkende groep van lichamen of natuurlijke personen.

Zeggenschap wordt in dat geval toegerekend aan alle leden van die samenwerkende groep volgens artikel 12c, lid 2, tweede volzin, Wet Vpb 1969. Of sprake is van een groep wordt bepaald aan de hand van commerciële criteria uit de verplicht op te stellen geconsolideerde jaarrekening.

35

(19)

19

De regeling geldt voor inkomende en uitgaande groepsrente, inkomsten uit het aanhouden van een overnamekas, waardemutaties van groepsleningen (zoals valutaresultaten), resultaten op rente- en valuta-afdekkingsinstrumenten, en de financieringscomponent van lease- en huurbedragen binnen groepen van vennootschappen.

Extern vreemd vermogen wordt door veel concerns centraal aangetrokken door

concernfinancieringsmaatschappijen. In de vorm van groepsleningen wordt dit vermogen ter beschikking gesteld aan de verschillende onderdelen van het concern. Door invoering van de groepsrentebox zou de betaalde rente bij de debiteur nog maar beperkt aftrekbaar zijn. Indien de groepscrediteur extern heeft ingeleend dan wordt de groepslening aangemerkt als een derdenlening, dit is beschreven in artikel 12c , lid 5, Wet Vpb 1969. Dit betekent dat indien de groepscrediteur extern heeft ingeleend, dit toch wordt aangemerkt als aftrekbare derdenrente. Om arbitrage te voorkomen is een bepaling opgenomen die voorkomt dat op kunstmatige wijze groepsvorderingen worden gecreëerd door binnen de groep tegen schulderkenning activa over te dragen. Artikel 12c, lid 6, Wet Vpb 1969, herkwalificeert een externe lening juist tot een groepsrenteboxlening. Het zesde lid is bijvoorbeeld van toepassing indien een moedervennootschap een lening bij de bank is aangegaan en vervolgens de verkregen gelden doorleent aan een dochtermaatschappij. Ook geldt de regeling indien de moedervennootschap met de verkregen gelden een onroerende zaak koopt en deze verhuurt aan de

dochtervennootschap. Het gevolg is dat in beide situaties de geldlening van de bank onder de groepsrentebox valt, waardoor de rente slechts tegen effectief 5% aftrekbaar is.

Tussen de renteaftrekbeperkingen en de verplichte groepsrentebox bestaat een wisselwerking. Dit betekent dat in de renteaftrekbeperkingen rekening wordt gehouden met de werking van de groepsrentebox. 36 In de aftrekbeperking voor deelnemingsrente, artikel 13l Wet Vpb 1969 wordt rekening gehouden met de groepsrentebox (zie paragraaf 4.3.1.4). Ook in de

earningsstrippingregeling wordt rekening gehouden met de werking van de groepsrentebox (zie paragraaf 4.4.4).

4.3 Specifieke renteaftrekbeperkingen (variant 1) 4.3.1 Aftrekbeperking van deelnemingsrente 4.3.1.1 Inleiding

Het financieren van een deelneming met vreemd vermogen kan op basis van de huidige wet een mismatch opleveren. De financieringsrente ter zake van deelnemingen komt bij het bepalen van de winst in aftrek bij de belastingplichtige terwijl de daar tegenoverstaande inkomsten uit hoofde van de deelneming bij de belastingplichtige onder de

deelnemingsvrijstelling valt en dus niet wordt belast. Deze mismatch is ontstaan door het Bosal arrest. Door wijziging van de wet kan de mismatch worden opgeheven. Renten en kosten van geldleningen die verband houden met deelnemingen komen niet in aftrek van de winst. Naar mijn mening is het een vreemde keuze, aangezien deelnemingsvoordelen wat anders zijn dan rentekosten met betrekking tot een deelneming. Echter voor de wetgever is het wel een effectieve manier om het „Bosal-gat‟ te dichten.

De invoering van de verplichte groepsrentebox zorgt voor een vergelijkbare mismatch als vorderingen met vreemd vermogen worden gefinancierd. Rentebaten uit groepsvorderingen worden voor 5/25,5 belast en voor het overige deel vrijgesteld. Om een mismatch te

36

(20)

20

voorkomen, wordt het bedrag aan deelnemingen verhoogd met 20,5/25,5 deel van

groepsvorderingen. In zoverre worden groepsvorderingen gelijkgesteld met deelnemingen. Om beide mismatches te beperken wordt artikel 13l ingevoerd.

4.3.1.2 Artikel 13l, lid 1

Het eerste lid bepaalt dat financieringskosten die verband houden met een deelneming en/of een groepsvordering niet ten laste van de winst komen voorzover deze kosten de € 250.000 te boven gaan. Er wordt aan de hand van formules in het tweede en derde lid van artikel 13l Wet Vpb 1969 bepaald welk deel van de totale rente ter zake van geldleningen die de

belastingplichtige is aangegaan, wordt toegerekend aan de deelnemingen en groepsleningen. De reden hiervoor is dat het in de praktijk moeilijk is om duidelijk vast te stellen welke leningen zijn gebruikt voor de financiering van welke actiefposten. Voorzover het uit die leden voortkomende bedrag het bedrag van € 250.000 te boven gaat, is er sprake van niet-aftrekbare rente. Om praktische redenen is gekozen om de aftrekbeperking van toepassing te laten zijn vanaf een bedrag van €250.000. Van belang is dat de grens van €250.000 niet ziet op de totale in aanmerking te nemen rente, maar op het bedrag van de rente die in beginsel op grond van de rekenregels van dit artikel van artikel wordt uitgesloten.

4.3.1.3 Artikel 13l, lid 2

Aan de hand van de verhouding tussen de geldleningen ter financiering voor deelnemingen en groepsvorderingen aan de ene kant en het gemiddeld bedrag van alle verschuldigde

geldleningen aan de andere kant wordt berekend wat de niet-aftrekbare financieringkosten voor deelnemingen en groepsvorderingen zijn.

De financieringskosten voor deelnemingen en groepsvorderingen = SDG/S x R SDG: de financieringsschuld voor deelnemingen en groepsvorderingen;

S: de gemiddelde boekwaarde van de verschuldigde groepsvorderingen;

R: het gezamenlijke bedrag aan renten en kosten van geldleningen van het jaar, mede begrepen kosten ter zake van rechtshandelingen die strekken tot het afdekken van risico‟s (bijvoorbeeld renteswaps), waarbij genoten voordelen op die renten en kosten in mindering komen.

4.3.1.4 Artikel 13l, lid 3

Artikel 13l, derde lid, Wet Vpb 1969 bepaalt de omvang van de „financieringsschuld voor deelnemingen en groepsvorderingen‟ oftewel de „SDG‟. De omvang van deze

financieringsschuld voor deelnemingen en groepsvorderingen wordt bepaald volgens de volgende rekenregel:

SDG = (D+VG) + (VA x F/V) – (EV + SG)

D: de gemiddelde boekwaarde van deelnemingen waarvoor de deelnemingsvrijstelling van toepassing is;

VG: (H-5)/H deel van de gemiddelde boekwaarde van de geldleningen ter zake waarvan de rente en kosten onder artikel 12c, eerst lid, onderdeel a, worden begrepen, alsmede de in artikel 12c, eerste lid, onderdeel b, bedoelde beleggingen. H staat voor het percentage van het hoogste tarief, als bedoeld in artikel 22, geldend voor het jaar. VA: (H-5)/H deel van de gemiddelde boekwaarde van de materiële vaste activa, bedoeld in artikel 12c, derde lid, onderdeel b, waarbij H staat voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend voor het jaar.

(21)

21

EV: het gemiddeld eigen vermogen van het jaar –waarbij de fiscaal toelaatbare reserves niet als eigen vermogen worden aangemerkt- verhoogd met het bedrag van de bij het begin van het jaar nog te verrekenen verliezen, voor zover deze anders dan op de voet van artikel 13d zijn berekend;

SG: (H-5)/H deel van de gemiddelde boekwaarde van de geldleningen ter zake waarvan de rente en kosten onder artikel 12c, eerste lid, onderdeel c, worden begrepen, waarbij H staat voor het percentage van het hoogste tarief, als bedoeld in artikel 22, geldend voor het jaar.

De D, VG en (VA x F/V) vormen de activakant (de deelnemingen en activa van de groepsrentebox) van de formule, de EV en SG de passivakant (het eigen vermogen). Er wordt vanuit gegaan dat het eigen vermogen wordt aangewend voor de financiering van deelnemingen en groepsvorderingen. Dit moet voorkomen dat het bedrijfsleven extern gaat lenen om renteaftrek te creëren.

Er kan nooit meer financieringsschuld worden toegerekend aan deelnemingen en

groepsvorderingen dan er totaal aan geldleningen is verschuldigd. Daarom wordt er geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan de gemiddelde boekwaarde van de totaal

verschuldigde leningen. De rekenregel zou tot een negatieve financieringsschuld leiden indien het eigen vermogen van de belastingplichtige hoger is dan het gemiddelde bedrag aan

deelnemingen en groepsvorderingen. Dit zou leiden tot een negatieve aftrekbeperking, daarom wordt de financieringsschuld niet lager dan nul vastgesteld.

Ik zal het verduidelijken aan de hand van een cijfervoorbeeld:

Stel dat: (D+VG) + (VA x F/V) = 100 (gemiddelde bedrag aan deelnemingen en groepsvorderingen) en EV + SG = 300 (eigen vermogen).

Dit betekent dat SDG = 100 – 300 = -200 Op deze manier ontstaat er een negatieve

financieringsschuld van 200. Invullen van de formule SDG/S x R leidt dus tot een negatieve aftrekbeperking. S en R zijn namelijk positieve getallen. Door de financieringsschuld op niet lager dan nul te stellen wordt een negatieve aftrekbeperking voorkomen.

Toelichting D + VG

Voor de D wordt de gemiddelde boekwaarde van de deelnemingen waarvoor de

deelnemingsvrijstelling geldt in aanmerking genomen. Opvallend is dat er gekozen wordt voor de boekwaarde en niet bijvoorbeeld voor de historische kostprijs. Vanuit historisch perspectief zou deze laatste een betere aansluiting bieden. Omdat men gekozen heeft voor de boekwaarde, betekent dit dat een herwaardering van een deelneming ook directe invloed kan hebben op de renteaftrekbeperking ex artikel 13l, Wet Vpb 1969. Uit de formule volgt dat een hogere post deelneming, ceteris paribus, tot een hogere renteaftrekbeperking leidt.

De VG wordt bepaald door de gemiddelde boekwaarde van de vorderingen te nemen die in de groepsrentebox vallen.Van de boekwaarde wordt slechts het „vrijgestelde gedeelte‟ in

aanmerking genomen omdat de voordelen uit die vorderingen niet geheel zijn vrijgesteld. 20,5/25,5 van de groepsvorderingen wordt meegenomen in de berekening van de

financieringsschuld omdat de rentebaten ontvangen van verbonden lichamen door de

verplichte groepsrentebox ook slechts voor 5% worden belast en dus voor 20/25,5 deel niet in aanmerking wordt genomen. Hetzelfde geldt voor geldleningen die onder zodanige

voorwaarden zijn verstrekt dat ze functioneren als eigen vermogen. Toelichting VA x F/V

De financieringscomponent die in vergoedingen is begrepen voor het ter beschikking stellen van materiële vaste activa aan verbonden lichamen wordt gedeeltelijk onder werking van de verplichte rentebox gebracht. Voor de berekening van de financieringsschuld voor

(22)

22

gestelde materiële vaste activa in aanmerking genomen, dat staat tegenover het vrijgestelde deel van de ontvangen vergoeding.

Omdat de opbrengsten niet geheel in de groepsrentebox vallen, maar slechts de financieringscomponent, wordt niet de gehele gemiddelde boekwaarde in aanmerking genomen.

Ter verduidelijking een voorbeeld:37

Een gebouw met een gemiddelde boekwaarde van 10.000 wordt verhuurd door moeder aan dochter. De huur bedraagt 1.000, de financieringscomponent bedraagt 650.

VA = 10.000 F= 650 en V = 1000

Van de gemiddelde boekwaarde van 10.000 wordt dus uiteindelijk 650/1000 in aanmerking genomen.

Dit is 10.000 x 650/1000 = 6.500

Hierbij wordt niet nader in aanmerking genomen dat van de financieringscomponent slechts 20,5/25,5 gedeelte niet belast is. Dit lijkt een tekortkoming in de regeling.

Toelichting EV + SG

De passivakant van de formule berekent hoe groot het eigen vermogen, aangepast met enkele correcties, van de vennootschap is.

Bij het berekenen van het gemiddelde eigen vermogen mag de stand van de voorwaarts compensabele verliezen per begin van het jaar worden toegevoegd. De reden hiervoor is dat belastingplichtigen met verliezen op deze manier niet tegen een hogere aftrekbeperking aanlopen dan belastingplichtigen zonder verliezen. Door verliezen wordt het eigen vermogen namelijk negatief beïnvloed waardoor ze zouden worden geconfronteerd met een hogere financieringsschuld en een hogere renteaftrekbeperking. De enige uitzondering is dat de tegemoetkoming niet geldt indien de verliezen zijn ontstaan door de liquidatie van de deelneming.

Hieronder zal ik een eenvoudig voorbeeld geven van de werking van artikel 13l, lid 1 tot en met lid 3, Wet Vpb 1969. 38

X BV koopt de deelneming Y BV, de overnamesom is € 11 miljoen.

37

Ontleend aan Deloitte WB-notitie „Vennootschapsbelasting 2010‟

38 Dit voorbeeld is ontleend aan M. de Clercq en G. Hoffmann, Het consultatiedocument Vpb 2010, Elsevier Fiscaal, 25

(23)

23

X BV:

Activa Passiva

Deelneming € 11 miljoen Eigen vermogen € 3 miljoen

Overige activa € 1 miljoen Lening bank € 9 miljoen

- De formule voor berekening van de „besmette schuld‟: SDG = (D+VG) + (VA x F/V) – (EV + SG)

- De „besmette schuld‟ is in dit geval de waarde van de deelneming vermindert met het eigen vermogen, in dit geval bedraagt de „SDG‟: € 11 miljoen (D) - € 3 miljoen (EV) = € 8 miljoen (lid 3)

- De rentelast bedraagt € 540.000 ( € 9 miljoen x 6%). Dit is zakelijke rente maar kan door toepassing van artikel 13l, Wet Vpb 1969, niet volledig in aftrek worden gebracht.

- De „besmette rentelast‟, SDG/S x R, is € 8 miljoen/ € 9 miljoen x € 540.000 = € 480.000 (lid 2) Er kan dus € 480.000 rente niet in aftrek worden gebracht. Echter lid 1 geeft een drempel van € 250.000.

- Na toepassing van de drempel is € 480.000 - € 250.000 ( lid 1) = € 230.000 rente niet aftrekbaar.

4.3.1.5 Artikel 13l, lid 4

Het vierde lid van artikel 13l Wet Vpb 1969 geeft twee definities. De eerste betreft het begrip geldlening en de tweede definitie bepaald hoe de gemiddelden in dit artikel moeten worden bepaald.

Voor de toepassing van dit artikel:

a) Wordt onder een geldlening verstaan een vordering of schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of uit een daarmee vergelijkbare overeenkomst. Deze definitie is overgenomen uit de huidige artikelen 10d en 12c Wet Vpb 1969.

b) Wordt de gemiddelde boekwaarde bepaald door het gemiddelde te nemen van de boekwaarde bij het begin van het jaar en de boekwaarde bij het einde van het jaar, waarbij tijdelijke mutaties rond deze tijdstippen met het oog op de toepassing van dit artikel worden genegeerd.

In de toelichting wordt vermeld dat mutaties rond de overgang van het ene op het volgende boekjaar buiten aanmerking blijven om kunstmatige manipulatie van de uitkomst van deze berekening te voorkomen.

4.3.1.6 Artikel 13l, lid 5 en 6

In artikel 13l, lid 5 en 6, Wet Vpb 1969 zijn regelingen opgenomen betreffende de verhouding tussen artikel 13l Wet Vpb 1969 en de voorkoming van dubbele belasting. De toelichting geeft aan dat het gaat om situaties waarin een binnenlands belastingplichtige vennootschap een vaste inrichting heeft en waarin tot het vermogen van die vast inrichting een

financieringsschuld behoort waarvan de rente op grond van artikel 13l Wet Vpb 1969 in aftrek wordt beperkt. De achtergrond van de bepaling wordt niet toegelicht. Artikel 10d, lid 10, Wet Vpb heeft echter een vergelijkbare bepaling. Ik neem aan dat de achtergrond van artikel 13l, lid 5, Wet Vpb 1969 hetzelfde is als artikel 10d, lid 10, Wet Vpb 1969. De

(24)

24

De belastingplichtige heeft namelijk baat bij een zo hoog mogelijke niet-aftrekbare rente. De voorkomingswinst stijgt en er wordt een hoge bedrag voorkoming dubbele belasting verleend. Lid 10 beoogt te voorkomen dat de niet-aftrekbare rente op deze manier hoger is dan bij berekening van de wereldwinst.

4.3.2 De aftrekbeperking van excessieve rente bij overnames 4.3.2.1 Inleiding

Het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 bevat een aftrekbeperking van de renteaftrek bij overnameholdings. De kernbepaling is artikel 15ad Wet Vpb 1969 maar de aftrekbeperking wordt ook deels geregeld in de artikelen 14a en 14b van de Wet Vpb 1969. Dit zal ik nader toelichten in paragraaf 4.3.2.6. Het standaardgeval dat de wetgever met artikel 15ad Wet Vpb 1969 wil bestrijden is een overnameholding die met geleend geld een dochtervennootschap koopt en deze na aankoop in een fiscale eenheid voegt. Reden hiervoor is dat de rentelasten van de overnameholding via de fiscale eenheid verrekend kunnen worden met de winst van de gevoegde dochtervennootschap. Artikel 15ad Wet Vpb 1969 staat de rente alleen in aftrek toe tot het bedrag van de winst van de overnameholding, dus de „eigen winst‟ van de

overnameholding. Dit voorkomt dat de overnameholding meer rente zou kunnen aftrekken dan in het geval er geen fiscale eenheid zou zijn geweest.

4.3.2.2 Historie

De bepaling is vergelijkbaar met het tot 1 januari 2007 in de Wet Vpb 1969 opgenomen artikel 15ad. Er zijn echter een vijftal verschillen met het nieuwe voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 en het artikel 15ad zoals deze gold tot 1 januari 2007. Ten eerste is de nieuwe regeling niet beperkt tot rente die verschuldigd is aan verbonden lichamen. Alle

overnamerente valt onder deze regeling, behoudens de drempel van €250.000. Ten tweede is er in het nieuwe artikel geen doorschuifmogelijkheid opgenomen voor de niet aftrekbare rente op grond van deze aftrekbeperking. Indien de rente in een bepaald jaar niet aftrekbaar is volgens artikel 15ad Wet Vpb 1969, vervalt de aftrek definitief. Ten derde is de nieuwe regeling niet beperkt tot een bepaalde periode na verwerving van het belang, maar geldt het in beginsel doorlopend. In de oude regeling was deze periode beperkt. Het vierde verschil is dat het nieuwe artikel 15ad Wet Vpb 1969 geen specifieke regeling kent voor zogenoemde BV1/BV2-structuren.39 Ten slotte is er in de nieuwe regeling geen uitzondering opgenomen voor bepaalde management buy-outs.40

4.3.2.3 Artikel 15ad, lid 1

De hoofdregel van artikel 15ad Wet Vpb 1969 staat in het eerste lid van het artikel en is als volgt geformuleerd:

Rente, kosten en valutaresultaten daaronder begrepen, ter zake van geldleningen die verband houden met de verwerving door een maatschappij van een belang in een andere maatschappij,

39

Voorbeeld van een BV1/BV2 structuur: Een in het buitenland gevestigde maatschappij leent geld aan BV1(de moedermaatschappij van de fiscale eenheid), BV1 stort dit bedrag als kapitaal in BV2 (de dochtermaatschappij van de

fiscale eenheid). Deze dochter leent het geld uit aan een houdstervennootschap in een land waar de overname plaatsvindt. Bij de buitenlandse schuldeiser wordt geen rente in de heffing betrokken zolang BV2 haar ontvangen rentebaten niet zal uitkeren aan BV1 aangezien BV1 in het buitenland als transparant wordt gezien. Zowel in Nederland (bij BV1) als in het land van overname kan in beginsel de rente in aftrek worden gebracht.

40

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Generally, an induction of β-1,3-glucanase activity was observed at 8 hours post exposure in exposed resistant and susceptible seedlings regardless of the infected line that

Met behulp van gerichte mutagenese kan onderzocht worden in hoe- verre deze genen cruciaal zijn voor pathogenese of voor het induceren van afweerreacties.. Dat gerichte

Uit ambtelijke contacten hebben wij vernomen dat de verbonden partijen inmiddels uw aandacht hebben en dat de eerste resultaten zichtbaar zullen zijn in de begroting 2016...

18 In dit opzicht verschilt het getijdengebed niet van andere vormen van liturgie: in de liturgie kan persoonlijk gebed een plaats hebben, maar niet alle

Indien en voorzoverre in de toekomst als gevolg van een — enkel en alleen uit voortschrijding van techniek — ontstane vergroting van capaciteitsbeschik­ baarheid

• Wij willen dat kopers van nieuwbouwwoningen 15 jaar garantie krijgen op hun koopwoning. Hiermee berei- ken wij dat de projectontwikkelaar/aannemer verantwoordelijk blijft voor

Wij willen dat doen met de bewoners in de wijken, met werknemers en werkgevers op het werk, met huurders, verhuurders en wooncoöperaties in het wonen, met patiënten en zorgaanbieders

een algoritme voor het probleem kan op wiskundige manier worden geanalyseerd, waarbij vooral (maar zeker niet als eni- ge) gekeken wordt naar de asymptotische looptijd van