• No results found

ALGEMEENE BEPALINGEN VAN WETGEVING

In document 0093 1806 (pagina 36-45)

ALGEMEEN DEEL

A. ALGEMEENE BEPALINGEN VAN WETGEVING

Ecehtspraak 5 1 0 . D e rechter moet rechtspreken (art. 2 0 A . B.) volgens de

volgens de . , v ' O

«-et. w e t d. i. volgens de algemeene verordeningen en keuren van politie voorzoover zij t e r plaatse toepasselijk zijn. H e t is zijn taak in den zin én de meening van die wet door t e dringen en haar t e begrij-pen. H i j m a g zich niet aan de beslissing van een geschil o n t t r e k k e n door t e beweren d a t de wet dubbelzinnig of duister is (art. 2 2 A. B ) . H e t staat h e m bovendien niet vrij de billijkheid van eene verorde-ning t e beoordeelen (art. 2 0 A . B.) H e t moet h e m dus onverschil-lig zijn of de wet goed dan wel k w a a d , voordeeonverschil-lig of nadeeonverschil-lig voor de justiciabelen is.

terug've?™ § 1 L D e w e t w e r k t a , l e e n v o o r d e toekomst ; het krachtens

kendeklacMhet vroegere recht verkregene kan niet meer onverkregen worden gemaakt, daarom heeft zij nimmer terugwerkende kracht. Deze be-paling van art. 2 A. B. verbindt alleen den rechter; als regel niet door de wet, maar door de rede gegeven verbindt zij echter ook den wetgever.

°PTC™> § 1^- -^e bevoegdheid tot het vaststellen van algemeene rechts-regels en die tot het opheffen er van zijn natuurlijk van gelijken omvang. Daarom kan een wet alleen door eene latere wet voor het geheel of een gedeelte hare kracht verliezen; een Koninklijk besluit alleen door een K. B. of door de door eene hoogere macht gemaakte wet ; een Koloniale ordonnantie alleen door een K. O. en de door hoogere wetgevende autoriteiten uitgevaardigde wetten eu K. Be-sluiten.

§ 13. Een rechterlijk vonnis is uit den aard der zaak alleen verbindend voor hen tusschen wie het gewezen is. Wei kan de beslissing van een belangrijk rechtspunt door een hoog rechtscollege

van vcror (leningen.

aanleiding geven om evenzoo in een voorkomend geval te beslissen, maar elk geval moet afzonderlijk gevonnisd worden en op zulk een von-nis tusschen hen gewezen kunnen slechts partijen zich beroepen. Een rechterlijk vonnis kan derhalve nimmer als eene algemeen bindende verordening aangemerkt worden.

§ 14. In Ned. Indie is geene gelijkheid voor de wet ; wel heb- eJ^^£

ben allen die zich op het grondgebied van Ned. Indie bevinden,1^1*.™01

hetzij ingezetenen of niet, Nederlanders of vreemdelingen, aanspraak op bescherming van persoon en goederen (108 E. E.), maar niet in gelijke mate. Zoo zijn de lnlandsche Christenen, al zijn zij met de Europeanen gelijkgesteld , aan andere wetten onderworpen als de Europeanen zei ven.

Het is hier de plaats na te gaan wie ingezetenen van Ned. I n - ^ ^ X0"

die zijn. Volgens art. 4 A. B. zijn het Ie alle Nederlanders, die hun domicilie of werkelijk verblijf alhier hebben. [*] 2e de in-boorlingen der verschillende eilanden, die de N. I. archipel uitma-ken 3e allen die met toestemming der Regering hunne woning in N. I. hebben gevestigd, onverschillig van welken landaard.

5 15. Art. 6 A. B. verdeelt de ingezetenen in Europeanen en Europeanen

3 ° L en

daarme-daarmede gelijkgestelden en Inlanders en daarme-daarmede gelijkgestelden. a°dgJk g;-De godsdienst was hier het eenige criterium en werd mitsdien: i™acrs en

^ ° daarmede

Ie onder de benaming Inlanders verstaan de inheemsche bewoners

geUjkgestei-° den volgens

van Ned. Indie en hunne afstammelingen met uitzondering van ded e A-B -Christenen.

2e onder die van Europeanen de inheemsche bewoners van Europa en hunne afstammelingen. ,

3e Met Inlanders gelijkgestelden werden Arabieren, Mooren en Chi-nezen , en alle anderen, die geene christenen zijn en niet vallen onder 4e.

4e Met Europeanen gelijkgestelden: alle Christen inlanders en vreemde oosterlingen en alle overigen; derhalve behooren Joden die

[*] Jammer genoeg bepaalt art. 4 der A. B . niet wat wij onder de benaming »Ne-derlanders" te verstaan hebben. Bekend is bet ongerijmde onderscheid bij de Neder-landsche wet tusschen den politieleen Nederlander en de civielcn Nederlander. Zonder eenigen twijfel hebben wij voor de beoordeeling wie Nederlander* zijn overeenkomstig het R. R. alleen ons toevlucht te nemen tot N e d . Stbl. 1855 n o . 4 4 . Maar wie zijn over-eenkomstig de A. B . van wetgeving Nederlanders en als zoodanig te beschouwen ? Ook bier moeten wij overeenkomstig art. 107 R- R- ons toevlucht nemen tot de wetten van het Koningrijk en wel tot het B . W . a r t . 5—12.

De A. B. toch zijn daargesteld met het B . W. voor oogen en hebben blijkbaar alleen de bedoeling in privaatrechterlijken zin het Nederlanderschap te bepalen.

I

i

10

geene Europeanen zijn tot de met Europeanen gelijkgestelden. Hetzelf-de geldt eveneens voor Amerikanen en blanke kolonisten van Hetzelf-de Kaap.

Bij art. 3 der Overgangsbepalingen werden de gevolgen dezer ver-deeling getemperd door de bepaling dat de tot de inlandsche bevol-king behoorende Christenen met opzicht tot de rechtsbedeeling in het algemeen zouden blijven in hunnen tegenwoordigen toestand.

Mem vol- § 16. De bepalingen van art. 6—8 A. B. "zijn opgeheven door S ïigee-het onduidelijke art. 109 E. E. dat door zijne slordige redactie ons in ' het onzekere laat of de godsdienst de eeiiige maatstaf bij de

ver-deeling is gebleven en de gewichtige quaestie omtrent den rechts-toestand der inlandsche en chineesche Christenen geschept heeft.

Bij de memorie van toelichting op het strafwetboek voor Euro-peanen (Stbl. 1866) ging men uit van het standpunt dat de inland-sche christenen gelijkgesteld zijn met Europeanen. De memorie van toelichting op het strafwetboek voor Inlanders erkent dat de gelijk-stelling van de inlandsche christenen met Europeanen in de wet is opgenomen en dit is dan ook het gewoonlijk gehuldigd gevoelen (zie ook de Louter bladz. 21), In T. 29 bladz. 287 vinden wij ech-ter een betoog dat de wetgever van 1854 (E. E.) de gelijkstelling met Europeanen (met belangrijke uitzonderingen evenwel) opgehe-ven heeft en de landaard het criterium moet zijn.

Ook de vraag of de Christenen onder de vreemde Oosterlingen tot de met Europeanen gelijkgestelden behooren wordt verschillend beantwoord. In 1860 stelde de Eegeering hen met Inlanders, in 1865 met Europeanen gelijk. Ook de jurisprudentie is niet een-stemmig ; het HG. stelde hen bij arrest van 13 Mei 1869 met Eu-ropeanen gelijk, de E. v. J. te Batavia besliste dat de Chineesche christenen onderworpen blijven aan dezelfde verordeningen als Inlan-ders. Ik voor mij meen dat het HG. het aannemelijkst gevoelen heeft gehuldigd.

Nemen wij eenmaal aan dat de godsdienst ook voor het E. E.

het eenig criterium is, dan komen wij tot de boven reeds gemelde resultaten voor de Israeliten en beschouwen wij de Mooren, die tot het Christendom overgaan, als met Europeanen gelijkgestelden.

Overigens voor allen die geen Europeanen of Inlanders zijn is het slechts de vraag of hunne godsdienst als christelijk of mahome-daansch dan wel heidensch moet beschouwd worden. Christen afri-kanen zijn derhalve met Europeanen gelijkgestelden.

voor het § 17. Yoor de met Europeanen gelijkgestelden moest ingevolge ge^kgért™ art. 9 A. B. hetzelfde burgerlijk en handelsrecht als voor de Euro-deVrgeriijkpeanen zelve gelden. De wetgever deinsde echter blijkbaar voor de

consequenties terug en bepaalde in overeenstemming met art. 10 A. ™ *™jf-B. bij art. 3 van de Overgangswet, dat tot nadere voorziening ™°;^ut °-welke echter nimmer plaats zou grijpen, de Inlandscbe Christenen met opzicht tot het burgerlijk en handelsrecht, als mede tot de strafwetgeving [*] en rechts-bedeeling in het algemeen zouden blijven in den bestaanden rechtstoestand. Art. 109 ten 4e ß . ^ J f E. trad in de plaats van art. 9 A. B. Yolkomen gelijkstelling^™^

voor de inlandsche christenen bleef eveneens achterwege en zijn™^6; de

zij dan ook onderworpen aan het gezag hunner hoofden en aan™t.<*ns-dezelfde algemeene verordeningen als andere Inlanders. ders

-Het valt niet te ontkennen dat de bewoordingen van bovenaangehaalddJ™s P™-artikel verre van duidelijk zijn. Het heeft dan ook er toe geleid dat door het H. G. van Ned. Ind. W. 537 is beslist dat een Amboi-neesch Christen voor den dagelijkschen rechter der Europeanen, den Baad van Justitie behoort terecht te staan, terwijl de E. v. Jus-titie te Batavia (zie W. 537) het tegendeel van gevoelen was.

Bij een ander arrest van het Hof (T. XII 288) was beslist dat Inlandsche Christenen op Java en Madura ter zake van misdrijven terecht staan voor de Inlandsche rechtbanken terwijl reeds door hetzelfde rechterlijk college (echter voor 1854) was beslist dat de Eaden van Justitie de bevoegde rechters zijn. Christen Afrikanen worden in den regel voor de rechtbanken voor Europeanen terecht-gesteld. Yoorzoover mij bekend is heeft slechts de Landraad te Semarang praeside mr. Mulock Houwer een christen afrikaan tot straf veroordeeld.

§ 18. Gelijk wij boven reeds in par. 3 zagen geldt voor In-landers of met deze gelijk gestelde personen ten aanzien van het privaatrecht (burgerlijk en handelsrecht) de gewoonte d. i. hunne godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken , voorzoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid. Hieraan kunnen zij zich onttrekken door zichondeXei-ge

vrijwillig aan de Europeesche wettelijke bepalingen te onderwerpen XropT"

welke onderwerping geschiedt bij eene afzonderlijke acte of bijsclere' dezelfde acte welke van de gedane handeling of aangegane verbinte-nis wordt opgemaakt, (art. 13 A. B.) bv. bij eene notariële schuld-bekentenis verklaart de inlander comparant uitdrukkelijk zich te

[*] In art. 4 van het K. B. houdende vaststelling van het Wetboek van strafrecht voor Enropeanen is dan ook uitdrukkelijk bepaald dat het niet van toepassing zal zijn op Inlandsche Christenen, terwijl art. 3 van de K. O, houdende vaststelling van het W. v. S. voor Inlanders de toepassing van het nieuwe wetboek op Inlandsche Christe-nen voorschrift.

12

onderwerpen aan de europeesche wetgeving. Een direct gevolg hiervan is dat voorkomende verschillen niet meer voor den landraad, maar toepaSfknvoor den E. v. J. (art, 124 ten 2e E. O.) moeten worden gebracht, stw. 1855 Voor de Oostersche Vreemdelingen is de gedwongen toepas-uitzmderingSing ingevoerd bij Stbl. 1855 no. 19. Daarbij werd het Bur-tingzakejj. gerlijk Wetboek voor Wed. Indië met uitzondering van het familie-recht (huwelijk, verplichtingen tusschen echtgenooten, huwelijks-goederen, minderjarigheid, voogdij enz.), het Wei boek van Koop-handel en eenige andere bepalingen betrekkelijk den staat van fail-lissement en kennelijk onvermogen op hen toepasselijk verklaard.

Met uitzondering van de vorderingen tot betaling van belasting (Stbl. 1877 no. 140) zijn de rechtsvorderingen gegrond op deze toepasselijk verklaarde europeesche Wetgeving, opgedragen aan de Europeesche rechtbanken (art. 8 van bedoeld Stbl.) Ingevolge art.

I I waren de bepalingen van Stbl. 1855 no. 19 alleen toepasselijk voor de eilanden Java en Madura.

Bij K. O. van 26 Maart 1874 Stbl. 94c werden ook de vreemde oos-terlingen in het Gouvernement van Sumatra's Westkust aan de Euro-peesche Wetgeving onderworpen. Terwijl echter art. 9 van het eerst-genoemd Stbl. onder Vreemde Oosterlingen ter plaatse van hun op-onthoud rangschikte alle Inlanders , landzaten of inboorling en van den Nederlandsch Indischen Archipel, die zich buiten het gewest van waar zij oorspronkelijk afkomstig zijn, ophouden en buiten de leiding van de plaatselijke hoofden der inheemsche bevolking waarmede zij zich niet vermengd hebben verkeeren, was de overname vaii dit artikel voor S.

W. kust onmogelijk. Art. 5 E. S. W. bepaalt toch dat eigenlijk ge-zegde inlanders in den zin van het Eeglement van S. W. zijn: allen die behooren tot de inheemsche bevolking van Sumatra en de daar-onder behoorende eilanden of die zich met haar vermengd hebben.

Art. 9 zou derhalve alle Sumatranen afkomstig van streken buiten het gewest Sumatra's Westkust, dus Benkoelezen, Lampongers enz. tot Oostersche vreemdelingen maken. Van daar art. 2 , waaruit blijkt dat alleen de niet tot de inheemsche bevolking van Sumatra's West-kust behoorende inlanders met betrekking tot het burgerlijk en han-delsrecht als vreemde Oosterlingen worden aangemerkt.

Overigens gelden de beginselen van Stbl. 1855 no. 19 geheel voor Sumatra's Westkust. Art. 1 van Stbl. 1874 no. 94 verklaart slechts toepasselijk art. 1 no. I, IIe IV en V en de art. 2, 4, 5 en 6 van bedoeld Stbl. in overweging nemende dat H l van art. 1 ten gevolge van de art.

318—327 I. Sr. onnoodig was en-art. 3 bereids is ingetrokken, terwijl art. 8 (de onderwerping aan de Europeesche rechtbanken voor zooveel de

vorderingen gegrond zijn op de europeesche wetgeving) kon worden weggelaten omdat krachtens art. 26b en 36ö E. S. W. de Oostersche vreemdelingen in burgerlijke zaken reeds onderworpen zijn aan de recht-spraak van den Europeeschen rechter.

Art. 10 behoefde niet toepasselijk te worden verklaard daar bereids uit de boven aangehaalde art. 26S en 365 E. S. W. volgt dat de Oosterlingen in alle burgerlijke en handelszaken, zonder onderscheid of ten dien opzichte de Europeesche wetgeving op hen toepasselijk is verklaard, behooren bij den europeeschen rechter, die in zaken, waarin zij niet ingevolge art. 1 aan de bedoelde wetgeving zijn onderworpen, de godsdienstige wetten enz. in acht neemt.

Bij Stbl. 1880 no. 34 zijn de art. 1 en 2 van Stbl. 1871 94c op Benkoelen toepasselijk verklaard en is derhalve met 1 Mei 1880 op de aldaar gevestigde vreemde oosterlingen, waaronder ook wor-den gerangschikt alle inlanders, landzaten of inboorlingen van wor-den Ne-derlandsch-Indischen Archipel, die niet behooren tot de inheemsche.

bevolking van Sumatra en de daaronder behoorende eilanden en zich niet met deze vermengd hebben een groot deel van het voor Europea-nen vigeerend Burgerlijk en Handelsrecht toepasselijk.

Bij Stbl. 1882 no. 82 is de europeesche wetgeving eveneens toe-passelijk verklaard op de vreemde oosterlingen in de gewesten: Ce-lebes en onderhoorigheden , Timor, Amboina, Menado eu Ternate.

Wij merken op dat hier aan de benaming O. Y. eene andere beteekenis te hechten is dan er in art. 9 Stbl. 1855 no. 79 en 1874 no. 94c aan gegeven wordt. Het zijn de personen, die niet behooren tot de inheemsche bevolking en krachtens art. 109 E. E. met inlanders gelijkgesteld zijn. Alle Inlanders, landzaten of inboorlingen van den Ned. Ind. archipel die woonachtig zijn of verblijf houden in een der genoemde gewesten onverschillig van waar zij afkomstig zijn , Javanen, Maleiers, Borneoten, Baliers enz. zijn derhalve in burgerlijke zaken onderworpen aan de rechtbanken der inheemsche bevolkinsr.

In tegenstelling met de bepalingen voor Sumatra's Westkust ko-men de Oostersche vreemdelingen alhier slechts in burgerlijke en han-delszaken voor den europeeschen rechter voorzooverre de rechtsvorde-ringen op de europeesche wetgeving bij Stbl. 1882 no. 82 op hen toepasselijk verklaard, gegrond zijn.

Yoorzooverre die wetten niet op hen toepasselijk zijn, blijven zij on-derworpen aan de beslissing hunner priesters of hoofden indien dat vol-gens hunne godsdienstige wetten en oude herkomsten moet geschie-den of wel aan de uitspraak der plaatselijk voor Inlanders bestemde reell t ban ken.

2

14

§ 19. De wetten van een land zijn steeds binnen de grenzen van zijn grondgebied beperkt. Het geval kan zich evenwel voordoen dat ingezetenen zich in een vreemd land ophouden en daar han-delingen verrichten ; omgekeerd vreemhan-delingen het in het onze doen.

Daardoor kan een conflict van wetten ontstaan en voor den Ned.

Indischen rechter (onze wetgever heeft geene voorschriften voor den

™™de™ vreemden rechter te geven) de vraag te pas komen naar welke wet iets moet beoordeeld worden, welke kracht aan vreemde wetten toekomt.

De art. 16, 17 en 18 A. B. geven daaromtrent door de rechts-wetenschap verworpen voorschriften, die men met een rechts-

wetenschap-Toepasse- -. 7 x

lijHicid on-pehjken naam de leer der statuten noemt. Ie. De wetten, die

zer wetten -. .

op vreemde- den staat en bevoegdheid der personen regelen verbinden die per-sonen overal. Hij die dus volgens de wet van zijn land meerderja-rig is, kan zich al heeft hij een verbintenis aangegaan in een land , waar hij nog minderjarig wezen zou, voor den rechter van zijn ei-gen land nooit op die minderjarigheid beroepen. [*] [2]

2e. Ten opzichte van onroerende zaken gelden de wetten van het land, waarin zij gelegen zijn.

Voor roerende zaken is een ander recht aangenomen, zij zijn onverschillig waar aangetroffen aan dezelfde wetten onderworpen die den staat der personen beheerschen.

3e. Ten opzichte van den vorm van verschillende handelingen verricht in den vreemde, schikt de rechter zich naar de wetten, van het land waar de handelende persoon zich bevond. Be inJiotul echter regelt zich naar de voorschriften der wet, waaraan hij die de handeling pleegt, onderworpen is. Art. 19 A. B. geeft verder de vrij overbodige bepaling dat authentieke acten voor Europeesche ambtenaren gepasseerd voor den vorm zijn onderworpen aan de wetten door het Europeesch gezag vastgesteld.

['] Onder de benaming nstaat" wordt begrepen de wijze, waarop de familiebe-trekkingen van een persoon bepaald zijn, de voogdij, huwelijk, meerderjarigheid, ver-der het zijn van ingezetene of vreemdeling. Voor de Oostersche vreemdelingen zijn de wetten voor den Staat slechts voor een gering gedeelte, en wel voor zoover Stbl. 1855 no. 79 en de in par. 18 genoemde ordonnantien heeft bepaald in het B . W. vervat.

Voor de Inlandsche bevolkingen, vreemde Oosterlingen, voor zoover deze ordonnantie en de Stbl. 1874 no. 94c, 1880 no. 34 en 1882 no. 82 niet het tegendeel bepalen, gel-den hunne godsdienstige wetten, behalve wanneer zij zich vrijwillig aan de Europeesche wetgeving onderworpen hebben.

['] Men past op zijne burgers altijd zijn eigen wetten toe. De vraag of voor den vreemdeling zijne staat en bevoegdheid ook naar de bepalingen van zijn land moeten w-or-den beoordeeld, is door de verschillende juristen zeer uit eenloopend beantwoord, zie de literatuur vermeld in Diephuis Handb. voor B. K. deel I bladz. 59.

§ 20. Ieder die in Ned. Indië misdoet, of hij ingezetene of|' vreemdeling is, hier gevestigd of alleen reiziger zij, wordt naar onze strafwetten gestraft met uitzondering van hen, die het recht van exterritorialiteit bezitten, zooals gezanten, vreemde consuls enz.

Wie de persoon is, die de misdaad pleegt, is volkomen onver-schillig (art. 25 A. B).

Doch niet alleen is de ingezetene van dit land wanneer hij zich in Ned. Indië ophoudt voor het plegen vaneene strafbare daad hier strafbaar. Ook wanneer hij zich uitlandig bevindt en eenig misdrijf welk dan ook pleegt tegen ingezetenen van Ned. Indië wordt hij hier strafschuldig. Maar bovendien wanneer hij zich on-verschillig tegen wlen ook schuldig maakt aan misdrijven, algemeen als zoodanig erkend als moord, brandstichting enz. valt hij onder het bereik van onze strafwet. Eindelijk wanneer hij zich schuldig maakt aan misdrijven tegen den Staat, als: die de rust en veiligheid van het land in gevaar brengen, misdrijven tegen de muntspeciën, bankpapier etc, wordt hij eveneens hier te lande gestraft (art. 33

ten Ie en ten 2e en 32 A. B).

Kan een vreemdeling voor eene misdaad die hij in een ander laud heeft bedreven in Ned. Indie vervolgd worden? Art. 32 en art 33 A. B. geven hierop een bevestigend antwoord, verklarende het laat-ste artikel dat allen die zich buiten Ned. Indie schuldig of mede-plichtig maken aan misdrijven, overal als zoodanig erkend als : moord, brandstichting, diefstal met braak of met mishandeling, of door meer dan twee personen gepleegd; het maken en in omloop brengen van in- en uitlandsche valsche of vervalschte wisselbrieven mits deze misdrijven tegen ingezetenen zijn gepleegd, hier te lande worden gestraft. Maar niet alleen de misdrijven tegen de ingezete-nen maar ook die tegen den Staat in art. 32 A. B. opgenoemd met name die de rust en veiligheid van het rijk in gevaar brengen, of de misdrijven ten aanzien van in Ned. Indie wettig gangbare munt-speciën of die van het bedriegelijk namaken of vervalschen of het desbewust in omloop brengen van nagemaakt of vervalscht bank-papier of op hooger gezag in omloop gebracht bank-papieren geld, gelijk ook van het nemen van stempels zegels en merken op open-baar gezag gebruikt, worden door den Ned. Indischen rechter ge-straft na aanhouding binnen dit grondgebied of na verkregen uit-levering (wat eene quaestie van tractaten is). [*j

[*] Terecht is Mr. Keiser van meening recht dat dit onderwerp niet in de A. B.

te huis hoort; daar het echter niet bij ons W. v. strafrecht is geregeld en in het I.

K. wordt gemist, meende ik de behandeling ook hier te doen plaats hebben. De in-voering van eene nieuwe strafwet zal voorloopig wel tot de vrome wenschen behooren.

16

Kracht Tan § 2 1 . Heeft de buitenlan'dsche rechter reeds een vonnis ter zake

gewijsden J

y™ a™ »ui-uitgesproken hetzii -veroordeelend hetzij vrijsprekend dan zal in de

temanusclien o i. o o o j .

stratrechter. opgemelde gevallen geene veroordeeling of vervolging plaats grijpen (34 A. B.)

§ 22. Een gewichtig beginsel, eveneens uitgedrukt in art. 88 E . E . bevat art. 26 A. B . dat tegen willekeur wakende voorschrijft dat niemand tot straf mag vervolgd of daartoe veroordeeld worden dan

§ 22. Een gewichtig beginsel, eveneens uitgedrukt in art. 88 E . E . bevat art. 26 A. B . dat tegen willekeur wakende voorschrijft dat niemand tot straf mag vervolgd of daartoe veroordeeld worden dan

In document 0093 1806 (pagina 36-45)