• No results found

Algemeen Archeologie

In document Brede school en woningen, Spijk (pagina 41-49)

4 Planologische uitvoerbaarheid

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen Archeologie

Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goed-keuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische “bodemarchief”.

De Wet op de archeologische monumentenzorg is sinds 1 september 2007 van kracht en legt de verplichting op om de archeologische waarden van de grond te betrekken in de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunt van de wet is het archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in-situ) te bewaren.

Cultuurhistorie

In het kader van het Rijksbeleid Modernisering van de Monumentenzorg is het sinds 1 januari 2012 wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met cultuurhistorie. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. De ruimtelijke ordening krijgt zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden/verbeteren van cultuurhistorische waarden.

4.2.2 Archeologie

De Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart van de voormalige gemeente Lin-gewaal zijn voor het plangebied relevant. Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat onderhavig plangebied gedeeltelijk in een AWV categorie 8 gebied ligt (middelmatige archeologische verwachting) en gedeeltelijk in een AWV categorie 9 gebied (lage ar-cheologische verwachting). Hiervoor gelden bij ontwikkelingen in het gebied de vol-gende regels:

 AWV categorie 8

Streven naar behoud in huidige staat. Archeologisch inventariserend veldonder-zoek verplicht als oppervlakte van de ingreep groter is dan 500 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv.

 AWV categorie 9

Streven naar behoud in huidige staat. Archeologisch inventariserend veldonder-zoek verplicht als oppervlakte van de ingreep groter is dan 5000 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 100 cm -Mv.

Bij onderhavig plan worden bodemingrepen verwacht welke dieper zijn dan 30 cm.

Gezien het noordelijke gedeelte van het plangebied in een categorie 8 gebied ligt, waar een ingreep van maximaal 30 cm is toegestaan, dient er archeologisch onder-zoek plaats te vinden.

Uitsnede uit Archeologische Beleidskaart Lingewaal, plangebied rood omkaderd

Onderzoek

In januari 2018 is er door Bureau voor Archeologie een verkennend bureau en inven-tariserend veldonderzoek uitgevoerd in het kader van onderhavig plan8.

Onderzoeksopzet

De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. In het kader van het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraad-pleegd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het ge-bied.

Resultaten bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de rand van een oeverwal en een rivierkomvlakte ligt. Pleistocene zandlagen liggen op een diepte van acht tot negen meter beneden maaiveld onder rivierafzettingen (Formatie van Echteld) en veen (Formatie van Nieuwkoop). De rivierafzettingen zijn afkomstig van de Linge bedding-gordel die ten noorden van het plangebied ligt. Deze is actief vanaf 200 v. Chr. tot 1300 n. Chr. waardoor er sporen kunnen voorkomen vanaf de Late IJzertijd.

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de 14e eeuwse historische kern van Spijk en ten zuiden van de resten van een laatmiddeleeuws kasteel.

8 Spijksekweldijk, Spijk, gemeente Lingewaal: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende en karterende fase, Bureau voor Archeologie, Rapport 572, 16 januari 2018, ISSN: 2214-6687.

Er is geen recente bebouwing in het plangebied waardoor archeologische resten mo-gelijk goed zijn bewaard.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

In het plangebied zijn vijf boringen gezet tot 200 cm -mv. De bodem bestaat uit kalklo-ze poldervaaggronden van zware klei met in de noordwesthoek zware zavel en lichte klei.

In het booronderzoek bleek dat in het plangebied oeverafzettingen aanwezig zijn op rietveen. In de top van de oeverafzettingen is een A-horizont die is verploegd. Op de A-horizont is een opgebrachte laag aanwezig.

De natuurlijke bodemopbouw is intact. In het plangebied is een ophogingspakket van 40 cm dik aanwezig. Ter hoogte van de bestaande straat achter het dorpshuis is het pakket circa 80 cm dik. Onder het ophogingspakket is de bodem tot maximaal 60 cm – mv verploegd.

Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen die zich manifesteren door middel van een archeologische laag.

Gezien voorgaande adviseert Bureau voor Archeologie het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect archeologie leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.

4.2.3 Cultuurhistorie

Er bevinden zich ter hoogte van het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden waarmee rekening moet worden gehouden.

Het dichtstbijzijnde rijksmonument ligt ten noorden van het plangebied, aan de Zuider-lingedijk 185. Hier bevindt zich de Nederlands Hervormde Kerk van Spijk.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van on-derhavig plan.

4.3 Water

Rijksbeleid – Het Nationaal Waterplan 2016-201

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Natio-naal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbe-leid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromin-gen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

 Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.

 Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.

 Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

 Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.

 Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschik-baar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen.

De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten.

Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke ge-bied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromings-kans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropga-ven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van watervei-ligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid – Omgevingsvisie Gelderland

Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland ge-wijzigd vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.

In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect wa-ter aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam wawa-ter- en bo-demsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater.

Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstel-len zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maat-schappelijk aanvaardbare kosten.

Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer.

Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan

afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de grond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de onder-grond biedt en het behouden van de waarde van de onderonder-grond voor toekomstige ge-neraties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet af-wegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

Beleid Waterschap Rivierenland – Waterbeheerprogramma 2016-2021

Voor de periode 2016-2021 is het Waterbeheerprogramma Koers houden, kansen be-nutten bepalend voor het waterbeleid van Waterschap Rivierenland. Dit plan bevat de koers waarop het waterschap lange termijn doelen wil bereiken op het gebied van wa-terveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Het waterschap heeft het zorgen voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem als missie. Op het gebied van waterveiligheid hanteert het waterschap de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en afvoeren’. Tevens zet het waterschap in op voldoende en schoon water in het hele watersysteem. Tenslotte streeft het waterschap naar een duurzame en doelmatige in-richting van de waterketen en het beheer.

Watertoets

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopen9. Uit deze watertoets blijkt dat onderhavig plan onder de normale watertoetsprocedure valt. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Hierna staan de aandachtspunten beschreven die uit de digitale watertoets zijn gekomen.

Grondwater

Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De droogleg-ging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegdroogleg-ging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Door-gaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden wordt geadviseerd om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kun-nen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.

Waterberging

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem

9 Waterschap Rivierland (2017). Digitale Watertoets, Brede school en woningen Spijk. Dos-siercode: 20171114-9-16409. 14 november 2017.

penseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.

Voor plannen met een toename van verharding is compenserende waterberging no-dig. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals ser-res, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht.

Bij oppervlaktes groter dan 500 m2 in het stedelijk gebied en 1.500 m2 in het landelijk gebied kan eventueel de vrijgesteld oppervlaktes in mindering worden gebracht.

De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstij-ging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuist-regel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn. De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het be-heergebied van Waterschap Rivierenland. Alleen in het gebied Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,20 meter vanwege de beperkte drooglegging in het gebied. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.

In stedelijk gebied kan de waterberging eventueel ook worden geregeld via een wa-terbergingsbank (indien beschikbaar). Plannen met een toename van het verhard op-pervlak in stedelijk gebied tot 1.500 m2 komen hiervoor in aanmerking.

In onderhavige situatie is compensatie nodig vanwege de toename van het verhard oppervlak:

 Openbare ruimte: 707 m2

 Uitgeefbaar woningen (50% verhard): 1.305 m2 (2.609*50%)

 School (100% verhard): 817 m2 Totale toename verhard oppervlak 2.829 m2

Bij de berekening van de watercompensatie zijn voorts de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 Waterschijf van 30 cm

 Toename verharding 0,2829 ha

 Compensatie 436 m3/ha

Op basis van deze uitgangspunten bedraagt de benodigde watercompensatie mini-maal 411 m2 (0,2829*436/0,3). Met het waterschap is overeengekomen deze com-pensatie te realiseren langs de B-watergang bij het baggerdepot (zie afbeelding onder

‘conclusie’).

Watergangen

Binnen het plangebied ligt een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een bescher-mingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.

Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergun-ning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handma-tig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt.

Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed (in de Alblasserwaard en Vijfheeren-landen en in het Land van Heusden en Altena geldt een breedte van 5 meter), geme-ten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.

Waterkwaliteit (algemeen)

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel.

Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het opper-vlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.

Riolering en zuiveringswerken

Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.

In of nabij het plangebied ligt een rioolwaterpersleiding van het waterschap. Op of rondom de gronden, waar een rioolwatertransportleiding ligt, mag in principe niet wor-den gebouwd. Er is meestal sprake van een beschermingszone met zakelijk recht. De exacte ligging en afmetingen van de zone kunt u opvragen bij het waterschap.

Natuur

Het plangebied ligt (deels) in een gebied met specifieke natuurdoelen of binnen het plan liggen specifieke wateren met ecologische doelstellingen. Als algemeen criterium geldt in deze gebieden/wateren het stand-stillbeginsel. Dit beginsel houdt in dat ont-wikkelingen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de ne-gatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) volledig worden gecom-penseerd. Aanvragen om watervergunning op dit punt zullen met name op een zeker behoud van ecologische waarde worden getoetst. Het stand-stillbeginsel geldt in de volgende gebieden:

 Natte landnatuur (EVZ, EHS, incl. TOP-lijstgebieden);

 HEN/SED-wateren (prov. Gld en Waterparels (prov.NB);

 KRW-oppervlaktewaterlichamen.

Watertoets

Het stedenbouwkundig plan en ontwerp beeldkwaliteitplan zijn ter beoordeling toege-zonden aan het Waterschap Rivierenland. Bij brief van 24 april 2018 heeft het water-schap te kennen gegeven geen aanleidingen te zien tot het maken van opmerkingen op het stedenbouwkundig- en/of beeldkwaliteitplan.

Wel heeft het waterschap gevraagd de toename verhard oppervlak en de daaruit voortvloeiende benodigde compensatie inzichtelijk te maken. Tevens is aangegeven om de afspraken met het waterschap ten aanzien van de locatie waar de waterberging gerealiseerd wordt weer te geven. Beide onderdelen zijn opgenomen in de waterpara-graaf.

De reactie van het waterschap is opgenomen in de bijlage.

Conclusie

Wat betreft de A-watergang in het plangebied wordt de gestelde beschermingszone om onderhoud te kunnen uitvoeren gewaarborgd. Ter hoogte van het plangebied is deze zone vier meter breed. Deze zone is vrij van obstakels en openbaar eigendom waardoor de toegankelijkheid voor het waterschap garandeert is.

Voor de benodigde watercompensatie is in overleg met het Waterschap overeen-stemming bereikt over het uitwerken van een plan voor compensatie op het bagger-depot tegenover het kerkhof aan de Spijksesteeg. Het waterschap ziet mogelijkheden voor het verbreden van de B-watergang ter plaatse. Voor de locatie wordt verwezen naar onderstaande afbeelding.

4.4 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige na-tuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbescher-mingswet (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet.

In de Wet natuurbescherming blijft veel hetzelfde, maar er verandert ook het een en ander.

Wet natuurbescherming

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuur-waarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelge-ving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing.

De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied.

Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitat-richtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescher-ming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

In document Brede school en woningen, Spijk (pagina 41-49)