• No results found

In dit hoofdstuk beoogden wij primair om, door een korte beschrijving te geven van verschillende procedures waarin politiële geweldsaanwending wordt beoordeeld, duidelijk te maken welke doelen de procedures dienen. Een eventuele verandering in een procedure, zoals het introduceren van een hoorrecht voor betrokkenen, dient im-mers altijd in het licht van het doel van de procedure te worden bekeken. De beschrij-ving van verschillende procedures is daarnaast gebruikt om te bekijken in hoeverre de bij geweldsaanwending door de politie betrokken burger al een beoordeling van geweldsaanwending door de politie kan uitlokken, daarop invloed kan uitoefenen of betrokken kan zijn bij de procedure. Dit laatste is van belang om te beoordelen of door de aanpassing van een procedure – in dit geval het introduceren van een hoorrecht voor de bij het geweld betrokken burger in de procedure voor de commissie gewelds-aanwending– geen overlap van procedurele handelingen oplevert.

Uit de hierboven weergegeven beschrijvingen volgt dat de politieambtenaar en -organisatie na geweldsaanwending te maken kunnen krijgen met veel procedures.

In een situatie waarin de politieambtenaar bijvoorbeeld ongepast geweld gebruikt bij een arrestatie dat tot zwaar lichamelijk letsel leidt, zou dat ertoe moeten leiden dat (i) het geweld wordt geregistreerd teneinde de politiechef, indachtig het advies van de commissie geweldsaanwending, een oordeel te laten vellen over de professionali-teit van de gedraging (‘aan de hand van het wettelijk kader en eisen van vakman-schap’) opdat het lerend vermogen van het individu wordt aangesproken; (ii) VIK-onderzoekers een oriënterend en/of disciplinair onderzoek uitvoeren zodat het be-voegd gezag kan oordelen of sprake is van plichtsverzuim, zodat het individu in de ar-beidsrechtelijke verhouding ter verantwoording kan worden geroepen; en (iii) – in het geval dat het subject van het geweld een klacht heeft ingediend – de klachtbe-handelaar en eventueel de klachtencommissie de behoorlijkheid van het

politieoptreden beoordelen (met aandacht voor rechtmatigheid, professionaliteit, bejegening, respect voor de grondrechten van de betrokken burger en de klantvrien-delijkheid van de organisatie).

Daarnaast kan, als het geweld en het letsel daartoe aanleiding geven, straf-rechtelijke vervolging van de politieambtenaar plaatsvinden. Die vervolging kan plaatsvinden na aangifte door het slachtoffer of op initiatief van het openbaar minis-terie (o.a. op grond van een melding in het kader van artikel 18 Ambtsinstructie). Bo-vendien speelt hier de artikel 12 Sv-procedure een rol, die belanghebbenden de mo-gelijkheid geeft om in geval de gewenste vervolging uitblijft het gerechtshof te vra-gen deze vervolging alsnog te bevelen. Slachtoffers (daaronder ook begrepen hun na-bestaanden) kunnen zich doorgaans beroepen op een spreekrecht in het kader van de strafzaak en kunnen in dat kader ook als benadeelde partij schadevergoeding eisen, of dat in een separate civiele zaak doen.

Intussen verplichten het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM dat er ade-quaat onderzoek wordt gedaan indien de aanwending van het geweld door de politie een schending van artikel 2 of artikel 3 EVRM zou kunnen hebben opgeleverd. Het doel van de deze procedure is om aan de hand van een onafhankelijk onderzoek de toedracht van de geweldsaanwending te achterhalen de verantwoordelijken te iden-tificeren en bestraffen.

Het is duidelijk dat deze procedures potentiële duplicatie van handelingen opleveren, maar dat zij evident verschillende doelen dienen. Uit de formele regels volgt niet dat er samenloopbepalingen bestaan, uit andere bronnen blijkt wel blijkt dat (i) in begin-sel de beoordeling van de commissie geweldsaanwending moet worden afgewacht;

en (ii) dat het bevoegd gezag een eigen verantwoordelijkheid heeft de geweldsaan-wending te beoordelen en eventueel disciplinaire maatregelen te nemen, welke be-oordeling losstaat van de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie.

De betrokken burger speelt in de beoordeling van de geweldsaanwending door de politiechef (en de advisering daarover door de commissie geweldsaanwending) geen rol van betekenis. In het VIK-onderzoek kan de betrokken burger worden ge-hoord, maar hij kan dit niet afdwingen. De klachtprocedure initieert de betrokken burger zelf en daarin spreekt hij in ieder geval met de klachtbehandelaar in de eerste fase (en eventueel met de betrokken politieambtenaar als deze openstaat voor be-middeling). Als de bemiddeling niet slaagt, heeft de betrokken burger in de tweede fase het recht te worden gehoord door de klachtencommissie. Ook voorafgaand aan een eventuele strafrechtelijke vervolging speelt de betrokken burger een rol van be-tekenis: hij kan aangifte doen, waarop een vervolgingsbeslissing van de officier van justitie dient te volgen. Seponeert de officier van justitie, dan kan de betrokken burger zich wenden tot het gerechtshof om een bevel tot vervolging te verzoeken.

Het hierboven geschetste systeem laat onzes inziens zien dat twee procedures nader onderzoek verdienen. Alle gevallen van geweldsaanwending moeten in het kader van de Ambtsinstructie worden gemeld. De Ambtsinstructie is recent in het kader van de integrale stelselherziening geweldsaanwending gewijzigd teneinde het muteren,

registreren en beoordelen van geweldsaanwending te verbeteren. De bij de gewelds-aanwending betrokken burger kan daarnaast te allen tijde een klacht indienen en in die klachtprocedure is er een ondubbelzinnig recht van hoor en wederhoor. In het ka-der van het nu voorliggende onka-derzoek staan wij in het volgende hoofdstuk daarom bij die twee procedures nog nadrukkelijker stil.

3 De stelselherziening geweldsaanwending en twee procedures

ter beoordeling van geweldsaanwending nader bekeken