• No results found

bestuurlijk opdrachtgeversoverleg De rest vooral BBO, kernteam en programmateam.

Dimensie 2: Actors & Networks

De formeel betrokken actoren bij het programma RvdV zijn in hoofdstuk 4 genoemd en beschreven. Het is een samenstelling van 13 partners met verschillende (maatschappelijke) rollen en belangen. Grofweg zijn de overheidspartijen (provincie, waterschappen en gemeenten) te plaatsen in de rollen van investeerders, planvormers en uitvoerders en zijn de overige partijen (voornamelijk behartigers van bepaalde specifieke belangen). Sommige actoren, met name de economisch georiënteerde organisaties, nemen deel in het programma wetende dat een gering deel van de beleidsonderwerpen daadwerkelijk raakvlak heeft met de specifieke belangen die zij behartigen. Daarnaast heeft de provincie naast haar eerder genoemde rollen ook een coördinerende en bemiddelende rol ten aanzien van het programma en de onderlinge samenwerking daarbinnen. De samenwerking en interactie tussen de partners wordt gefaciliteerd door geïnstitutionaliseerde overlegvormen, maar vindt ook in formele en informele vorm plaats buiten de institutionele structuur van RvdV. Enkele respondenten zien de samenwerking binnen RvdV namelijk als een onderdeel van een veel bredere samenwerking die op allerlei beleidsterreinen plaatsvindt. De mate waarin door partners wordt samengewerkt buiten het programma RvdV is wisselend. Zo werkt de provincie Overijssel met vrijwel alle betrokken organisaties op andere gebieden samen, maar is de samenwerking tussen natuurbeschermingsorganisaties en economische partijen logischerwijs beperkt.

Extent

Uit de interviews blijkt dat er verschillende opvattingen zijn over de ‘compleetheid’ van de huidige samenstelling van actoren in het programma RvdV. Enerzijds geven bepaalde partijen aan dat de samenstelling ruim voldoende is of dat er zelfs sprake is van een te groot aantal betrokken partijen. Te grote bestuurlijke drukte, partijen zonder duidelijke verantwoordelijkheden of mandaat, betrokken partijen met beperkte directe belangen en beperkte (inhoudelijke en financiële) bijdragen zijn daarvoor de voornaamste argumenten. Anderzijds leeft de opinie dat er meer partijen betrokken zouden moeten worden. Het accent van deze opvatting ligt op het ervaren tekort van economisch georiënteerde partijen uit het Vechtdal, maar ook beperkte betrokkenheid van grondbezitters in het Vechtdal, georganiseerde belangen- en bewonersverenigingen en internationale partners zijn genoemd. Toenemend draagvlak, sterkere verbondenheid met de Vechtdalidentiteit en een verbetering van de effectiviteit van het programma zijn daarvoor de voornaamste argumenten. Opvallend is dat zowel de voor-, als tegenstanders van een eventuele uitbreiding niet te herleiden zijn naar een bepaald type actor. De meningen rondom dit organisatorische element zijn dus zeer divers en lijken sterk afhankelijk van persoonlijke of organisationele voorkeur. De onenigheid op programmaniveau resulteert in een neutraal oordeel met betrekking tot de kwaliteit van deze

governancedimensie. Het lijkt gezien de diversiteit van opvattingen nuttig dat er op programmaniveau een (principiële) discussie wordt gevoerd over dit thema.

Coherence

De interacties tussen de partijen zijn in het kader van RvdV zijn geïnstitutionaliseerd in verschillende overlegvormen. De programma brede bestuurlijke en ambtelijke overleggen (BBO en PT) worden door alle partners als kwalitatief en organisatorisch zeer goed gezien. De overleggen worden volgens de respondenten goed voorbereid en bieden goede ondersteuning bij het maken van gezamenlijke besluiten. De frequentie van de overleggen wordt afgestemd op de te behandelen onderwerpen en de ‘zwaarte’ van deze onderwerpen. De respondenten geven aan dat de meeste (politiek-bestuurlijk gevoelige) onderwerpen door deze goede geïnstitutionaliseerde samenwerking het hoofd wordt geboden, echter is er één specifiek onderwerp waarbij de samenwerking tussen verschillende partijen onder druk is komen te staan. De verhitte discussie over de bevaarbaarheid van de Vecht is jarenlang een centraal onderwerp geweest in de beide overleggen. Het botsende belang tussen economie en natuur is in deze discussie duidelijk merkbaar en komt daarom in paragraaf 5.1.3 uitgebreid aan de orde. Het conflict van deze belangen heeft ook weerslag op de kwaliteit van samenwerking en interactie in de (geïnstitutionaliseerde) overlegvormen. Gevoelsmatig geven de economisch georiënteerde partijen aan dat zij zich in het ondervertegenwoordigd voelen en in beperktere mate geldt hetzelfde voor bepaalde natuur georiënteerde organisaties. Wederom bevestigt dit het belang van een principiële en brede (bestuurlijke) discussie over de betrokkenheid van specifieke organisaties. Desalniettemin is het algemene beeld van de geïnstitutionaliseerde samenwerkingsvormen en organisatiestructuur goed. Ook de zojuist benoemde partijen zien het uiteindelijke wederzijdse voordeel van samenwerking in het kader van RvdV en geven aan over het algemeen zeer tevreden te zijn over de manier van samenwerking binnen het programma. Concluderend wordt voldaan aan dit kwaliteitscriterium waarbij de interactievormen binnen het programma en de stabiliteit daarvan centraal staan.

Flexibility

De samenstelling van formeel betrokken actoren op programmaniveau is niet vaststaand of permanent. In de afgelopen jaren zijn er bijvoorbeeld diverse partners toegetreden tot het programma. LTO-Noord en VNO-NCW zijn hier voorbeelden van. Ook wordt door diverse centrale respondenten, waaronder de programmaleiding van de provincie, aangegeven dat wanneer organisaties relevante belangen hebben en bereid zijn een bijdrage te leveren aan de gezamenlijke ambitie, er overleg wordt gevoerd over een eventuele toetreding in de programmaorganisatie. Andere partners geven eveneens aan dat toetreding van organisaties, die daadwerkelijk een bijdrage kunnen en willen leveren aan het geheel, altijd overwogen wordt. Een aanvraag of belangstelling voor het programma wordt echter wel getoetst aan bepaalde criteria. Een gezamenlijke ambitie, gedeelde urgentie en wederzijdse afhankelijkheid worden door een aantal respondenten aangedragen als zijnde belangrijke randvoorwaarden voor samenwerking op programmaniveau. Andere betrokkenen geven aan waakzaam te zijn voor single-issue partijen, waarbij een bovenlokale of boven sectorale visie ontbreekt. Daarbij wordt ook aangegeven dat partijen, wanneer aangesloten op programmaniveau, hoogstwaarschijnlijk niet vrijwillig zullen vertrekken en dat de (gedwongen) mogelijkheden daartoe beperkt zijn. Dat is een aanzienlijke beperking ten aanzien van de flexibiliteit van het programma.

De verschuivende leiding over het programma is bij de uitvoering op projectniveau institutioneel geborgd. Voor elk individueel deelproject wordt een projecttrekkende organisatie aangewezen op basis van pragmatische gronden. Wanneer verschillende fasen binnen een deelproject, pragmatisch gezien, beter uitgevoerd kunnen worden door verschillende organisaties wordt per project fase zelfs een trekkende organisatie aangewezen. De coördinerende provincie staat bij (de meeste) concrete deelprojecten op afstand en heeft dan een beperkte rol. De flexibiliteit ten aanzien van verschuivende leiding op pragmatische gronden is dus groot en geborgd in de institutionele structuur van (projecten van) RvdV. Over het algemeen is er sprake van een aanzienlijke flexibiliteit van governanceregime ten aanzien van betrokken actoren en netwerken. Actoren met relevante belangen kunnen worden betrokken bij het programma en er is veelal de mogelijkheid de leiding van bepaalde projecten neer

te leggen bij de meest geschikte programmapartner(s). Het uitgesproken onderling vertrouwen en de ervaren verbondenheid van actoren binnen het programma voorzien tevens in een basis waarbij overdracht van verantwoordelijkheden en leiding (beter) mogelijk wordt gemaakt. De voornaamste inflexibiliteit ten aanzien van het governanceregime is de beperkte mogelijkheid om partijen tijdelijk te betrekken, waardoor er hogere eisen worden gesteld aan toetreding van organisatie.

Intensity

Zoals hiervoor al is beschreven, blijkt dat bepaalde partijen aansturen op een uitbreiding van de programma-organisatie met betrekking tot formeel betrokken actoren. Sommige partijen ervaren namelijk ondervertegenwoordiging van een specifiek belang. Toch is er over het algemeen geen sprake van hoge intensiteit ten aanzien van (noodzakelijke) verandering van de organisatiesamenstelling. Het onderwerp is in de verschillende programma brede overleggen niet uitgebreid besproken en de discussie hierover wordt (nog) niet uitvoerig gevoerd. Ook blijkt uit de interviews dat men slechts beperkt op de hoogte is van de standpunten van andere programmapartners betreffende dit thema. De programmaorganisatie in brede zin, dat wil zeggen de organisatie van de (institutionele) overleggen, de programmaleiding en de wijze waarop wordt samengewerkt, staat voorlopig niet onder druk van noodzakelijke verandering. De tevredenheid over de algemene programma-organisatie is namelijk groot en de voorsortering op een mogelijk veranderende rol van de provincie in 2018 is op korte termijn nog geen aanleiding voor ingrijpende veranderingen. De strijdigheid van bepaalde belangen en doelen, zoals dat in deze paragraaf al enigszins duidelijk is geworden, komt in de volgende paragraaf aan de orde.