• No results found

Achtergrond van de totstandkoming van de WMCO

De Wet melding collectief ontslag van 1976 is te beschouwen als een implementatie van de EG-richtlijn van 17 februari 1975 betreffende de aanpassing van de wetgevin-gen van de lidstaten inzake collectief ontslag (75/129/EEG; thans vervanwetgevin-gen door Richtlijn 98/59/EG).4De wet kan ten eerste beschouwd worden als implementatiewet-geving van de richtlijn, omdat beide betrekking op hetzelfde onderwerp: collectief ont-slag, of meer specifiek het opleggen van raadplegings- en meldingsverplichtingen aan werkgevers die collectief ontslag overwegen. Daarnaast blijkt dit uit de wetsgeschiede-nis van de WMCO: de regering geeft in de memorie van toelichting aan dat het wets-ontwerp voldoet aan de voorschriften die de richtlijn zal5bevatten. Daarmee lijkt zij te verwijzen naar de verplichting die ex art. 189 lid 3 EG-Verdrag op de lidstaten rust om

1. De richtlijn zal echter zoveel mogelijk (pas) in hoofdstuk 15 worden behandeld.

2. In de Nederlandse literatuur is – tot het verschijnen van de dissertatie van Heinsius in 2004 – slechts mondjesmaat aandacht aan de WMCO besteed. Naast Heinsius 2004 kan worden gewe-zen op: Heinsius 2003; Heinsius 1997, p. 349-358; Losbl. Arbeidsovereenkomst (Luttmer-Kat), WMCO; Naber 1977, p. 342-349; Naber 1983, p. 125-138; Van Rijs (Praktijkboek ontslagrecht), C 30, p. 163-194; Rood 1975, p. 995-999; Rood 1984, p. 116-121, 146-147. Voorts wijs ik op een vóór de totstandkoming van de WMCO geschreven dissertatie over collectief ontslag: Houtman 1973.

3. Stb. 2004, 104.

4. Richtlijn 75/129/EEG, PbEG 1975 L 48/29.

5. Ten tijde van het schrijven van het wetsontwerp was de richtlijn nog niet formeel vastgesteld.

De indiening van het ontwerp bij Koninklijke Boodschap van 24 februari 1975 bij de Tweede Kamer, geschiedde één week na de vaststelling van de EG-richtlijn.

richtlijnen te implementeren.6 Het feit dat de WMCO implementatiewetgeving is, brengt mee dat de bepalingen van de wet ‘richtlijnconform’ moeten worden uitgelegd;

richtlijnconforme uitlegging wil zeggen dat de nationale rechter bij toepassing van de WMCO deze zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn.7

In Nederland werd reeds vóór de totstandkoming van bedoelde richtlijn aan regel-geving op het gebied van collectieve ontslagen gewerkt. In 1968 stelde de SER in een advies over het arbeidsmarktbeleid8 voor, binnen het bedrijfsleven een algemene afspraak te maken om bepaalde omvangrijke ontslagen aan het arbeidsbureau te mel-den. De Raad schrijft in bedoeld advies dat voor een goede taakvervulling van de arbeidsbureaus medewerking van het bedrijfsleven noodzakelijk is. De arbeidsbemid-deling zou aanzienlijk kunnen worden verbeterd indien de arbeidsbureaus door de bedrijven tijdig op de hoogte zouden worden gesteld van te verwachten ontslagen. Dit zou arbeidsbureaus de kans bieden tijdig maatregelen te treffen om ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen. Vervolgens schrijft de Raad: “De Raad denkt daarbij aan een algemene afspraak binnen het bedrijfsleven, dat in elk geval ontslagen van personeel van enige omvang ten gevolge van (…) reorganisaties e.d. ten minste een bepaalde periode voor de ingang van het ontslag, bijvoorbeeld twee maanden, vertrouwelijk aan de arbeidsbureaus worden gemeld. (…) In andere gevallen, zoals dreigend faillisse-ment, bedrijfsslapte e.d. zou de melding in een zo vroeg mogelijk stadium plaats moe-ten vinden als in verband met het bedrijfsbelang mogelijk is.”9Het voorstel van de SER moet worden gezien in het licht van de ontwikkelingen die zich in de tweede helft van de jaren zestig in het bedrijfsleven voordeden. In bedoelde periode fuseerden steeds meer ondernemingen. De intensivering van het concentratieproces ging veelal gepaard met inkrimping van het aantal arbeidsplaatsen en afvloeiing van werknemers.10In zijn in 1973 uitgebrachte advies schrijft de Raad dat “het toegenomen aantal omvangrijke ontslagen gedurende de laatste jaren als gevolg van opheffing, vermindering, verplaat-sing en reorganisatie van bedrijfsactiviteiten alle aandacht verdient”.11Deze negatieve ontwikkelingen in het Nederlandse bedrijfsleven waren met name het gevolg van ener-zijds een inzakkende wereldconjunctuur (waarvan de open Nederlandse economie onmiddellijk de weerslag ondervindt), en anderzijds verslechterde economische omstandigheden door autonome binnenlandse ontwikkelingen.12

6. Richtlijn 75/129/EEG wordt echter niet in de considerans van de WMCO genoemd. De richt-lijn bevat ook geen verplichting voor de lidstaten om de richtricht-lijn in hun implementatiewetgeving te noemen. Wel dienden de lidstaten ingevolge art. 6 lid 2 Richtlijn 75/129/EEG aan de Europese Commissie de tekst mee te delen van hun implementatiewetgeving.

7. Zie bijvoorbeeld HvJ EG 13 november 1990, zaak C-106/89, Jur. 1990, p. I-4135 (Mar-leasing). Zie over richtlijnconforme interpretatie Devloo 1993, p. 377-382 en De Búrca 1992, p.

215-240. Zie voorts paragraaf 15.3.1.1.

8. Onder ‘arbeidsmarktbeleid’ moet volgens de SER worden verstaan “het beleid, dat zich bin-nen de vijf doelstellingen van het sociaal-economische beleid in het bijzonder richt op het berei-ken van een optimale economische groei door een zo goed mogelijke onderlinge afstemming van vraag en aanbod in de diverse sectoren van de arbeidsmarkt” (SER-advies arbeidsmarktbeleid 1969, p. 8). De genoemde vijf doelstellingen zijn: een volledige werkgelegenheid, een evenwich-tige betalingsbalans, een optimale economische groei, een rechtvaardige inkomensverdeling en een stabiel prijspeil. Het gaat er, aldus de SER om, dat de beschikbare arbeidskrachten kwantita-tief en kwalitakwantita-tief zo volledig mogelijk worden benut teneinde een optimaal produkt per hoofd van de bevolking te bereiken (t.a.p., p. 8).

9. SER-advies arbeidsmarktbeleid 1969, p. 66, 67.

10. Zie hierover het hoofdstuk over de SER-Fusiecode, paragraaf 2.2.

11. SER-advies melding collectief ontslag 1973, p. 3.

12. Zie Windmuller & De Galan 1979, p. 186-191 en p. 196.

In mei 1972 vroeg de Minister van Sociale Zaken aan de Raad voor de Arbeids-markt, een commissie van de SER,13advies over de vraag of het wenselijk en mogelijk is ondernemers te verplichten een voorgenomen omvangrijk ontslag tijdig bij het daar-voor in aanmerking komende arbeidsbureau te melden.14In zijn adviesaanvraag wijst de Minister erop dat het regelmatig voorkomt dat een voorgenomen omvangrijk ont-slag niet of op een zeer laat tijdstip aan de betrokken overheidsinstanties en organen van het bedrijfsleven wordt gemeld. Volgens de Minister biedt een tijdige melding van een voorgenomen omvangrijk ontslag de mogelijkheid maatregelen te treffen om werk-loosheid van de betrokkenen te voorkomen of een onvermijdelijke werkwerk-loosheidspe- werkloosheidspe-riode zoveel mogelijk te bekorten.

Niet alleen de adviesaanvrage, maar ook het uitbrengen van het advies van de Raad voor de Arbeidsmarkt geschiedde nog vóórdat de EG-richtlijn officieel werd vastge-steld. Hierbij moet wel worden aangetekend dat een ontwerp voor de richtlijn reeds op 8 november 1972 door de Europese Commissie bij de Raad van Ministers van de EG was ingediend, en dat deze ontwerp-richtlijn op 12 april 1973 door het Europese Parlement was goedgekeurd.15

Op 17 februari 1975 stelde de Raad van de Europese Gemeenschappen Richtlijn 75/129/EEG “betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag” vast.16Deze richtlijn is in 1992 gewijzigd bij 92/56/EEG.17Beide richtlijnen zijn in 1998 ingetrokken en vervangen door richtlijn 98/59/EG.18De nieu-we richtlijn geeft de tekst van richtlijn 75/129/EEG, zoals deze was gewijzigd bij richt-lijn 92/56/EEG, weer en bevat geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van beide voorafgaande richtlijnen. Het betreft een codificatie van richtlijn 75/129/EEG die ertoe strekt het Gemeenschapsrecht eenvoudiger en doorzichtiger te maken.19

13. De Minister vroeg het advies van de Raad voor de Arbeidsmarkt. In dat geval brengt inge-volge art. 43 lid 3 Wet op de Bedrijfsorganisatie de betrokken commissie het advies rechtstreeks aan de Minister uit.

14. SER-advies melding collectief ontslag 1973, p. 18.

15. COM (72) 1400 def., respectievelijk PbEG 1973 C 19/10.

16. Zie voor een uitgebreide bespreking van de Europese richtlijn inzake collectief ontslag de dissertatie van Heinsius, met name deel I (Heinsius 2004, p. 31-93).

17. Richtlijn 92/56/EEG, PbEG 1992 L 245/ 3. In verband met de totstandkoming van deze richt-lijn is in 1993 de WMCO gewijzigd.

18. Richtlijn 98/56/EG betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, PbEG 1998 L 225/16.

19. In de context van het ‘Europa van de Burgers’ acht de Commissie vereenvoudiging en dui-delijkheid van het Gemeenschapsrecht van groot belang teneinde dit voor de burgers toeganke-lijker te maken. Dit doel kan volgens haar echter niet worden bereikt “zolang de voorschriften te talrijk zijn en, nadat zij herhaaldelijk ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in het oorspronkelij-ke besluit, gedeeltelijk in de latere wijzigingsbesluiten te vinden zijn”. Overeenkomstig haar besluit van 1 april 1987 zorgt de Europese Commissie daarom voor constitutieve of officiële codificatie van regelgeving uiterlijk nadat zij voor de tiende maal is gewijzigd. Dat is een mini-mumregel; de Commissie streeft ernaar de teksten met kortere tussenpozen te codificeren. Bij constitutieve of officiële codificatie mogen geen inhoudelijke wijzigingen in de betrokken wet-teksten worden aangebracht; slechts formele wijzigingen die voor de codificatie zelf vereist zijn, zijn toegestaan. Hoewel de richtlijn betreffende collectief ontslag pas eenmaal gewijzigd was, werd codificatie zinvol en wenselijk geacht, omdat veel Europese burgers de gevolgen van de voorschriften van deze richtlijn ondervinden. COM (96) 620 def., p.2 en PbEG 1997 C 158/11.

In de preambule van Richtlijn 98/59/EG wordt hierover opgemerkt: “Overwegende dat zowel om redenen van rationele ordening van de tekst als om redenen van duidelijkheid Richtlijn 75/129/EEG (…) dient te worden gecodificeerd”.