• No results found

Hoewel uit de interviews naar voren was gekomen dat de respondenten geen etnische hiërarchie terugzagen in de Nederlandse samenleving was acceptatie nog wel een belangrijk concept binnen het kader van sociale afstand. Sommige respondenten hebben aangegeven op welke manieren een groep (sneller) geaccepteerd kan worden in de Nederlandse samenleving. Contact met vluchtelingen zorgt ook voor een positieve beeldvorming. Naast het hoe van het accepteren wordt ook het waarom achter het accepteren behandeld. Het ‘ingroup’ en ‘outgroup’ principe speelt ook een rol in de verbondenheid die de respondenten voelen met de vluchtelingen.

Van respondent tot respondent verschillen de redenen om vluchtelingen te accepteren maar het helpen van mensen wordt vaak genoemd. Respondent 2 leeft bijvoorbeeld heel erg mee met het lot van kinderen in oorlogssituaties: “Je hebt ook heel veel kleine kinderen, ze hebben geen schuld, ze zorgen niet voor oorlog en ze doen niemand iets kwaad.” Respondent 3 is van mening dat als er hulp gegeven kan worden, het moet worden gedaan: “Als jij die hulp kan geven hier dan zou ik het niet tegenhouden om hen te helpen.” Respondent 4 benadrukt dat mensen soms gezinsleden achter hebben moeten laten en zegt: “Om toch wat zij hebben achtergelaten daar … dan vind ik dat voor mij part zij hier wel echt welkom zijn.” Respondent 6 vindt dat er in Nederland voor de vluchtelingen die komen ruimte vrijgemaakt moet worden door bijvoorbeeld kraakpanden op te knappen. Sommigen vinden dat de vluchtelingen ook zelf een rol spelen in het al dan niet geaccepteerd worden. Respondent 5 heeft er een harde kijk op en is van mening dat de vluchtelingen zich wel moeten bewijzen: “Van wij zijn niet diegene die komen zitten en niks willen doen.” en Respondent 9 geeft aan dat de vluchtelingen inderdaad hun sporen nog moeten verdienen: “…dat ze een boel hebben om te bewijzen.”

Voor het accepteren van groepen mensen door de Nederlandse samenleving worden ook weer verschillende redenen gegeven door de respondenten. De mate van acceptatie hangt voor een deel samen met de onwetendheid die besproken is met betrekking tot racisme. Volgens Respondent 7 is contact namelijk van groot belang voor acceptatie: “Maar het [accepteren van een groep] is echt, ja samenleven en dat iedereen gewoon met elkaar moet omgaan dat alles gewoon gemixt moet blijven.” Het gedrag van een groep vindt men ook van belang. Respondent 9:

”…als de vluchtelingen zich naar behoren gedragen dat ze er veel sneller bij zullen horen. Dat geldt zowel voor de vluchtelingen als alle buitenlanders inclusief mijzelf of alle andere Marokkanen of wie dan ook. Zolang je je gewoon houdt aan de regels en gewoon doet wat je moet doen, hoor je erbij.”

De mening van Respondent 12 sluit hier bij aan en geeft aan wat hij ziet als goed gedrag:

“Je gaat, je doet je dagelijkse dingen, je leeft gewoon zoals een normaal mens, zoals een normaal gezin in Nederland, je gaat naar je werk, je doet geen rare dingen, je gaat niet stelen, je gaat niet aandacht trekken van mensen op straat.”

Het “naar behoren gedragen” en “leven als een normaal mens” zijn vormen van aanpassing aan wat er van de omgeving verwacht wordt. Dit is terug te zien in de mening van Respondent 11 over acceptatie: “Ja, vooral je aanpassen in je omgeving. Want uiteindelijk hebben wij dus ook, hebben wij dat ook gedaan, mijn ouders hebben dat uiteindelijk ook gedaan.” Zij is zelf ook in contact gekomen met een vluchteling en sindsdien is zij van mening dat “…het zijn gewoon mensen die, ze zijn gewoon normaal…. ze kunnen zich wel aanpassen aan ons.” Respondent 6 komt in contact met vluchtelingen op straat en in de moskee en hij is positief omdat hij vragen krijgt over mogelijke plekken om vrijwilligerswerk te verrichten en Nederlands te leren. Hierdoor is hij van mening dat: “Zij [de vluchtelingen] willen ook zichzelf verbeteren, dat ik wat ik merk.” Respondent 4 heeft tijdens haar werk in het ziekenhuis een vluchteling behandeld. Toen zij zijn verhaal hoorde over het achterlaten van zijn familie was zij ervan overtuigd dat hij echt een vluchteling is die het verdient om in Nederland te zijn.

Verbondenheid

De verbondenheid die respondenten met vluchtelingen voelen hangt af van verschillende factoren. Allereerst speelt het verschil tussen het autochtoon en allochtoon zijn mee. Respondenten hebben het idee, dat ook al voelen zij zich Nederlands, zij geen deel uitmaken van de Nederlanders. Om dit aan te geven gebruiken respondenten zowel de term Nederlanders als de term autochtonen om de groep te beschrijven waar zij niet toe behoren. Meerdere groepen, die buiten de groep Nederlanders/autochtonen vallen, worden benoemd door de respondenten. Als er gekeken wordt naar hoe de uitsluitende groep wordt beschreven zijn de eerste twee uitgesloten groepen voor de hand liggend. De groep ‘allochtonen’ en groepen met een andere etniciteit dan de Nederlandse zoals Turken of Marokkanen. Omdat allochtonen als geheel als groep worden beschouwd, zorgt het deel zijn van deze groep ongeacht etniciteit voor verbondenheid. Zij vormen een ‘ingroup’ waarbij de autochtonen de ‘outgroup’ zijn. Respondent 8 benoemt het verschil: “Ik denk wel dat er een verschil is tussen autochtonen en allochtonen [en niet tussen allochtonen] ja. Respondent 3 omschrijft het als volgt: “Ja, [ik voel mij verbonden] met eigenlijk alle allochtonen want die worden toch als anders bestempeld dan Nederlanders [door Nederlanders]. Snap je?” Dit gevoel van verbondenheid is ook terug te zien in de omgang tussen etniciteiten. Volgens Respondent 6 is omgang binnen etniciteiten van de net genoemde ‘ingroup’ gemakkelijker dan omgang met de autochtone ‘outgoup’:

“[bij] De Marokkaanse, Turkse en Surinaamse en de Antilliaanse [groep] is het veel makkelijker om die barrière te breken, is het veel makkelijker om in de praat te komen… Met Nederlanders heb je dat ook wel soms maar niet altijd.”

Ook verteld hij over een afstand die hij voelt: “Als hij [de Nederlander] tegen mij praat dan merk je dat er een soort van afstand is, misschien dat hij mij niet kent. Maar als hij een andere persoon ziet die niet Marokkaans is of wat dan ook. Dan is hij iets meer open.” Respondent 9 kon haar gevoel van verbondenheid niet helemaal goed plaatsen maar benoemt wel expliciet de etniciteit:

“Ik denk dat wij als Marokkanen en als Marokkaanse cultuur accepteren wij de vluchtelingen veel meer denk ik. Omdat wij ons een beetje verbonden voelen met ze. Wij hebben met ze te doen, ja soort van ja ik weet niet, soort van alsof ze ons zijn een beetje?”

Omdat vluchtelingen allochtoon zijn, zijn zij deel van de allochtonen ‘ingroup’ en is er sprake van een gevoel van verbondenheid.

De tweede vorm van verbondenheid wordt veroorzaakt door de gedeelde religie. Moslims vormen samen de ‘ingroup’ en niet-moslims de ‘outgroup’. Deze groepsvorming heeft twee achterliggende oorzaken. De eerste oorzaak is dat volgens de koran alle moslims broeders en zusters zijn en dus samen een groep vormen. Respondent 9 zegt hierover: “…als we [het] bekijken van[uit] onze religie dan moeten we voor onze broeders en zusters, ja, er zijn en het beste wensen…” Ook Respondent 3 benoemt het broeder en zusterschap: “Dus eigenlijk moslimbroer zo staat het ook in de koran. Dat elke moslim eigenlijk broer en zus zijn.” De tweede oorzaak heeft te maken met het feit dat moslims door niet-moslims als een groep worden gezien. Deze moslimdiscriminatie zorgt ervoor dat moslims zich meer als groep gaan zien. Dit terwijl er verschillende soorten islam zijn. Dit geeft Respondent 12 ook aan: “Iedereen gebruikt islam anders…” Respondent 10 geeft aan hoe de groepsvorming ontstaat: “Ik denk sowieso dat die mensen met een islamitische afkomst het sowieso zullen accepteren want hun komen uit hetzelfde schuitje in grote lijnen. Dus die zouden het sowieso accepteren in grote lijnen denk ik.”

De derde vorm van verbondenheid is gebaseerd op empathie. Respondent 11 geeft aan dat hoewel zij van mening is dat religie een rol speelt, het uiteindelijk om het menszijn gaat: “…uiteindelijk zijn het mensen en moeten ze geholpen worden…” Respondent 8, die naast

een Turkse achtergrond ook een Pakistaanse achtergrond heeft, benoemde als enige de armoede waar sommige vluchtelingen uit proberen te ontsnappen:

“Jawel maar niet qua religie eigenlijk zozeer maar armoede. Ik bedoel zij kennen veel armoede en oorlog. Mijn vader is hier heen gekomen om uit die armoede weg te komen en daar zie ik wel een beetje een verband in en voel ik ook met hen mee.”

6 Conclusie