• No results found

abstractiebezit, terwijl hij zelf protesteert tegen de bekrompenheid van den vader, die hèm opvoedde; want de angst voor de verandering, voor de vernietiging der

formule, die veilig gevonden is, doet hem den vooruitgang verloochenen, zoodra het

zijn bestaan geldt. Nà de liefde, nà den dood, wordt den burger de erkenning van den

dichter afgedwongen in het onvermijdelijk afsterven der heiligste gemeenschappen,

dat de wereldgeschiedenis hem voorhoudt; het drijft hem tot die redelooze vereering

van een toevallige gemeenschap en een toevallige autoriteit, tot dat dichten in

gemeenplaatsen, dat wij het carnaval der burgers noemden.

Het carnaval der burgers: de formules der ‘samenleving’, waarvan wij allen burgers

zijn, de leuzen der groepen en partijen, waarvoor wij allen geestdrift hebben,

verbergen in hun dwaze veelvoudigheid en door hun toevallige abstractie den dichter

niet zòò goed, of men herkent hem ondanks zijn costuum, gehuurd uit het nuchtere

magazijn. Zonder den carnavalsroes der geestdrift zou de Aschwoensdag der orde

nooit aanbreken; want welke orde zou bestaanbaar zijn, zonder dat zij tevens de

poëzie der gemeenplaats was?

Aan iedere gemeenschap, die de burger abstraheert en aanbidt, kleeft de toevalligheid

van de grens. Door de grens scheidt hij liefde van geloof, door de grens scheidt hij

liefde en geloof van gemeenschap. Liefde, geloof, gemeenschap: niet de dichter kent

hun verschil, maar de burger. De burger schept de verschillen, omdat zij den dichter

grenzen geven. Hij heeft den term ‘liefde’ noodig, om de geslachtsdrift te styleeren,

den term ‘geloof’ om den dood te bestrijden; door den term ‘gemeenschap’ duidt hij

aan, dat hij vaste verhoudingen heeft gevonden temidden van het vloeiend samenspel

der persoonlijkheden.

Vaste verhoudingen en toevalligste toevalligheid bepalen het carnavalskarakter

der gemeenschappen. Zij zijn dor, droog, onpersoonlijk als de initialen, waarmee

men vereenigingen aanduidt, grootste gemeene deelers van burgerlijkheid; de

individuen, die ‘deel uitmaken’ van een gemeenschap, met hart en ziel in vaste

verhoudingen verkeeren, zijn gedisciplineerd door den feldwebel abstractie. Zij zijn,

anderzijds, h a r t s t o c h t e l i j k abstract; beangst voor het fatum der

wereldgeschiedenis, dat de gemeenschappen tot ontbinding doet overgaan, zetten zij

hun passie in voor het behoud van de toevalligheid, die hen beveiligt. Men ziet de

burgers van alle tijden te wapen vliegen voor de eer van hun staat, men ziet hen

ook te wapen vliegen voor hun dialect en spelling. Wat hen bindt, is vruchtbaar; wat

vruchtbaar is, is de passie waard. Soms zijn de gemeenschappen taai, bloedeloos,

voortvegeteerend, omdat geen nieuwe leuze de sleur der discipline vermag te

verstoren; soms zijn zij abrupt, sanguinisch, als een dier opspringend van den grond

en uitgeput weer neerstortend; het accent kan vallen op de vaste verhoudingen, maar

ook op de toevalligheid. Soms prevelen de burgers der gemeenschappen eeuwen

lang onverstaanbaar mummelend het parool, dat hun van oudsher werd voorgezegd;

een andermaal vereenigt het Nieuwe Jeruzalem één oogenblik een bezeten schare,

om na een kortstondige razernij van gemeenschapsdronkenschap te verstuiven op

den wind. Onder de twee aspecten der gemeenschap: ideaal èn redding der burgers,

wordt het uitzinnigste pathos naast de slaperigste conventie mogelijk; maar steeds

is het pathos kort van duur en trekt de conventie aan het langste eind. Immers het

pathos dreigt de winst in verlies te doen verkeeren; de tijden, waarin de burgers zich

werpen op een nieuwe lokkende abstractie, de tijden van gemeenschapskoorts en

gemeenschapspaniek, doen ook de grenzen onduidelijk en vaag worden; de muren

tusschen liefde, geloof en gemeenschap vallen, de sexueele roes paart zich aan de

mystische confusie van begrippen, het

schapsideaal wordt demonische tendenz, omdat de hartstocht over de grenzen

heenstroomt. De burger komt spoedig tot het inzicht, dat hij de betamelijkheid heeft

overschreden, dat roekelooze passie niet ad infinitum kan worden doorgevoerd,

zonder iedere abstractie te vernietigen; het zijn Luther en de vorsten, die triomfeeren,

het is Thomas Münzer, die ondergaat; nà de guillotine Thermidor, nà de bacchantische

verdwazing van het onbelemmerd vergoten bloed en het Être Suprême de bourgeoise

lichtzinnigheid van het Directoire. Men keert terug tot een zuiniger beheer der

dichterlijke fondsen; de groote angst en de bandelooze verlangens worden weer

vastgelegd, de orde viert een betrouwbare opstanding.

De twee aspecten - of, als men wil, hèt carnavalsaspect - der gemeenschap bepalen

haar beveiligenden duur en opzweepende vergankelijkheid. De burger draagt zijn

gemeenschap als zijn mode. De mode is de gemeenschap der kleeding, ijzeren,

abstracte wet, norm, die niet geschonden mag worden, maar kleine dichterlijke

variaties toelaat; geen ledige abstractie, geen vormlooze overall, maar een

gemeenplaats, die in beperkte dichterlijke vrijheid wordt gediend, een voorloopig

knippatroon. Zij is de abstractie van allen, en niettemin de mogelijkheid tot dichten

voor allen; zij is onafwijsbaar voorbeeld, maar zij is tevens smaak,

miteerde poëzie. Een blinde autoriteitsvereering drijft de burgers naar Poiret en

Vionnet; zij ‘geven’ de mode ‘aan’ en decreteeren, wat chique moet worden genoemd,

zij spreken in het oordeel ‘chique’ uit, wat millioenen hen zullen nazeggen. Er wordt

heftig geprotesteerd tegen iedere nieuwe modegemeenschap; men acht de nieuwe

vorm goed voor dandy's en lichtekooien,... maar na verloop van tijd draagt het gansche

burgerleger parmantig, wat niet meer geheel nieuw is: verachtelijk spreekt men over

de mode van het verleden, tenzij het conservatisme van den ouderdom of het gebrek

aan coquetterie (deze geringe dichterlijkheid!) doen vasthouden aan de oude norm.

Niemand kan d e mode aanwijzen als een gegevenheid; maar ieder abstraheert uit

de veelheid der colberts en japonnen h e t modieuze, ieder weet, wat d e mode

‘voorschrijft’. Geen schooner exempel van het carnaval der burgers dan de

gemeenschap der mode, die men via een blind autoriteitsgeloof abstraheert, om er