• No results found

In 1974 kwam er na veertien jaar een einde aan de Angolese onafhankelijkheidsoorlog, een

onverwacht einde. Geen van de onafhankelijkheidsbewegingen was hier direct verantwoordelijk voor, noch was dit door toedoen van de Portugezen in Angola. De oorzaak voor het beëindigen van de oorlog lag in een van Portugals andere koloniën, namelijk Portugees Guinea. Ook hier was jarenlang gewapend verzet gepleegd tegen Portugese kolonisatie. In tegenstelling tot Angola verliep de strijd hier uiterst succesvol voor de onafhankelijkheidsbeweging, de PAIGC. De Portugese

opperbevelhebber aldaar, generaal Spinola, besefte dat de strijd daar niet gewonnen kon worden. Portugal diende zijn kolonie op een of andere manier onafhankelijkheid te verlenen. Hij zette zijn standpunt uiteen in een boek getiteld “Portugal en de toekomst”. Niet lang na het verschijnen ervan pleegde een groep officieren, samenwerkend in de Movimento das Forcas Armadas (Beweging van de Strijdkrachten), een coup in Lissabon. Na de coup bond de nieuwe leiding gesprekken aan met de verschillende onafhankelijkheidsbewegingen in Angola, Mozambique en Portugees Guinea. Dit leidde in 1975 tot de onafhankelijkheid van de drie gebieden.

Een belangrijk omslagpunt waardoor Spinola uiteindelijk zijn boek wist te publiceren kwam in 1968. In dat jaar verdween Antonio de Oliveira Salazar, na 36 jaar eerste minister te zijn geweest, van het Portugese politieke toneel. Een hersenbloeding zorgde ervoor dat Salazar niet meer geschikt was om zijn werkzaamheden uit te voeren. Twee jaar later kwam hij te overlijden. Salazar was echter al in 1968 opgevolgd door zijn aide Marcelo Caetano. Onder diens leiding bleef Portugal doorstrijden om Angola bij Portugal te houden. In tegenstelling tot Salazar begon Caetano toe te staan dat er gesproken kon worden over de situatie in de koloniën. Dit hield in dat er ook kritiek geleverd mocht worden op de Portugese aanpak. De publicatie van Spinola's werk was hier een uitvloeisel van. Dit was niet wat Caetano voor ogen had gehad. Het doorbreken van de stilte rondom de strijd in de overzeese gebieden diende een politiek doel. Caetano zette dit in tijdens de verkiezingen van 1969. Hij wilde zo het publieke debat over de overzeese strategie gebruiken om zijn buitenlandse beleid te legitimeren. Een stem op Caetano zou beteken dat Portugal zou blijven strijden in Angola, Mozambique en Guinea. Toen Caetano de verkiezingen ruim won, hij kreeg 88% van de stemmen, bleef hij dezelfde koers varen als zijn voorganger. Portugal zou zich blijven toeleggen op het verdedigen van zijn overzeese gebieden.138

Hervormingen onder Caetano

Speerpunten van Caetano's overzeese beleid waren: de reorganisatie van de strijdkrachten, meer bestuurlijke autonomie voor lokale autoriteiten, een grotere rol voor de lokale bevolking in politiek en bestuur en het versnellen van economische ontwikkeling door buitenlands kapitaal en vaardigheden.139 Caetano ging anders te werk dan zijn voorganger Salazar. Salazar probeerde zoveel mogelijk zelf te regelen zonder inmenging van anderen. Onder Caetano kwam de Supreme Defence Council terug en kwam deze ook regelmatig bijeen, iets wat onder Salazar nooit was gebeurd. Daarnaast verkreeg de Minister van Defensie meer bevoegdheden doordat de ministers van de verschillende takken van de krijgsmacht onder hem kwamen te staan.140

In de koloniën zelf zorgde Caetano ook voor verandering. De Gouverneur-generaal van een kolonie had altijd maar beperkte bevoegdheden gehad. Deze behoorde zich bezig te houden met routinezaken en de handhaving van de wet. Economische aangelegenheden werden grotendeels geregeld door Portugese bedrijven. Daar kwam nu verandering in. Tot 1969 had een Gouverneur- generaal ook geen eigen staf tot zijn beschikking. De opperbevelhebber kampte met hetzelfde

probleem. Daarnaast had de opperbevelhebber in de kolonie nog een ander probleem, het ontbrak hem aan compleet gezag over zijn troepen. Dit had onder andere te maken met senioriteit. Vaak was de opperbevelhebber jonger dan degenen die de operaties in het veld leidden. De laatste hadden er moeite mee om de operationele leiding over te laten aan een junior, en gingen dan in tegen de

opperbevelhebber. Een andere factor die de opperbevelhebber tegenwerkte was frequente inmenging door Lissabon. Ook was de coördinatie tussen de drie krijgsmachttakken, landmacht, luchtmacht en marine, niet goed. De Portugezen hadden problemen deze goed te laten samenwerken.141 Deze drie punten zorgde ervoor dat de krijgsmacht traag en inefficiënt opereerde. Onder Caetano kreeg de opperbevelhebber de operationele bevelvoering. Zijn ondergeschikten van de luchtmacht, landmacht en marine bleven verantwoordelijk voor het personeel en logistiek van de desbetreffende tak van de krijgsmacht. Verder kreeg de opperbevelhebber ook zijn eigen operationele hoofdkwartier, waarbij de nadruk lag op het centraliseren van operaties en inlichtingen.142 Deze verandering zorgde ervoor dat de opperbevelhebber beter geïnformeerd was en dat het leger beter kon opereren. Ook bemoeide Caetano zich minder met militaire aangelegenheden dan Salazar.

In Angola bleef een tweehoofdige leiding bestaan waarin er zowel een militair als een civiele structuur aanwezig was. Dit hield in dat de taken van de Gouverneur-generaal en de opperbevelhebber niet samengebracht werden in een persoon. Deze aanpak creëerde zijn eigen problemen. Coördinatie tussen het militaire en civiele apparaat gebeurde via Provinciale Defensie Raden. Er moest

overeenstemming worden bereikt tussen veel mensen en coördinatie moest op grote schaal tot stand komen. Hierdoor was het systeem erg arbeidsintensief, log en werkte het traag. De redenen dat de Portugezen niet kozen voor een éénhoofdige leiding, waarbij de Gouverneur-generaal ook

opperbevelhebber was, zijn niet duidelijk. Volgens Cann was de tweehoofdige leiding vastgehouden om politieke of psychologische redenen of als een concessie aan het civiele bestuur.143 Alleen in Portugees Guinea was een éénhoofdige leiding aanwezig. Volgens Beckett was dit alleen doordat

139 Ibid, 198-199

140 Beckett en Pimlott, Counter-Insurgency: Lessons from history, 142

141 Cann, Counterinsurgency in Africa, 76

Becket en Pimlott, CO-IN:Lessons from history, 142-143

Spinola zijn eigen voorwaarden had afgedwongen voor zijn benoeming.144 Een andere reden kan zijn geweest dat de oorlog slechter verliep voor de Portugezen in Guinea dan in Angola of Mozambique en dat verandering van systeem daarom een optie was.

Maar het waren niet alleen veranderingen aan de top die Portugezen doorvoerden, ook in de lagen daaronder vonden veranderingen plaats. Training van nieuwe rekruten en officieren begon op steeds grotere schaal plaats te vinden in de kolonie zelf. Dit zorgde ervoor dat steeds meer soldaten al gewend raakten aan het opereren in het heersende klimaat. De Portugezen verdeelden Angola in vijf verschillende fronten. Elk front had zijn eigen hoofdkwartier, waarin alle takken van de krijgsmacht vertegenwoordigd waren. Deze fronten waren weer verder onderverdeeld in sectoren, waaronder zich de bataljon- en compagnielagen bevonden. Op alle niveaus konden elite-eenheden worden ingezet. Op frontniveau was dit voornamelijk het bestrijden van opstandelingen in bepaalde gebieden of stedelijke centra beschermen tegen sabotage. Op de lagere niveaus was de inzet gericht op mobiliteit. Deze alarmeenheden traden bijvoorbeeld op als ergens snel versterkingen nodig waren of voor het

beschermen van konvooien.145 Nog steeds bleef het grootste deel van de landmacht statisch. Dit hield in dat zij een van de sectoren overzagen en ook aan de sector gebonden waren. Zij traden op als bewakers van een sector. De elitetroepen waren de mobiele eenheden van het leger in Angola. Het opzetten van dit systeem gebeurde geleidelijk, en was grotendeels afhankelijk en een gevolg van het uitbreiden van de militaire aanwezigheid in Angola. De totale troepenmacht in het land groeide tot 60.500 in 1973. Hiervan kwamen er 37.500 uit Portugal zelf en 23.000 uit Angola. Tevens opereerden er rond de 2000 flechas in Angola.146 Dit waren niet langer uitsluitend Bosjesmannen, maar voor een groot deel ex-guerrillas.147 Portugal's totale mankracht in 1970 was rond de 142.000,zowel militairen als paramilitairen, zoals politie en het vrijwilligerskorps van 38.000 man (3500 daarvan waren gewapend).148

Vanaf 1968 begon Portugal ook op steeds grotere schaal de lokale bevolking op te nemen in zijn militaire en civiele structuren. In 1962 bestond 24.9% van het Portugese leger uit Afrikanen. In 1966 was dit gestegen naar 30%. In 1971 was dit 41.8%.149 De Portugezen zetten de lokale bevolking ook in als hulptroepen, milities en lokale zelfverdedigingstroepen. De Portugezen hadden door de geschiedenis heen vaker gebruik gemaakt van de lokale bevolking in zijn oorlogen in de koloniën, maar nooit op deze schaal. Er was een aantal redenen waarom de Portugezen er voor kozen de lokale bevolking een belangrijkere rol te laten spelen. Twee daarvan hadden te maken met een tekort aan mankracht. Ten eerste kwamen door de lokale bevolking te laten helpen in hun eigen verdediging en als ondersteunende troepen te laten optreden er meer legereenheden vrij om niet-statische rollen te vervullen en dus actief de strijd met de guerrillas aan te gaan.150 Ten tweede konden de lokaal

gerekruteerde troepen de arbeidsintensievere taken op zich nemen, zodat de hoger opgeleide Portugese

143Cann, Counterinsurgency in Africa, 75-76

144 Beckett en Pimlott, CO-IN, Lessons from history, 143

145 Beckett en Pimlott, CO-IN, Lessons from history, 143

146 Van der Waals, Portugal's War in Angola, 212

147 Cann, Counterinsurgency in Africa, 113

148 Ibid, 212

149Coelho, “African Troops in the Portuguese Colonial Army”, Portuguese Studies Review (2002), 136

soldaten technische taken konden uitvoeren.151 De Portugezen zagen nog een ander voordeel in het gebruiken van de lokale bevolking. “The more the native population is implicated in our cause, the

greater will be the difficulty of the enemy to win it over to its cause.”152

MPLA en het Oostfront

Hoewel de Portugezen in 1968 via een grootse operatie de MPLA een slag hadden weten toe te brengen was dit toen niet genoeg om de oorlog te winnen. De MPLA wist de tegenslag te boven te komen en in een steeds groter gebied te infiltreren en opereren. In 1971 zat de groepering op zijn hoogtepunt. Via Zambia kwamen er meer en betere voorraden binnen, hoewel er ook leveringen waren waar de groepering niets aan had, zoals MP40's ( een Duits machinepistool) uit de Tweede

Wereldoorlog. Het hielp de groepering dat ze de beschikking kreeg over vuurwapens, maar de MP40 was vooral effectief op korte afstand. Dit betekende dat de guerrillas te dicht bij de Portugezen moesten komen om slachtoffers te maken. De kans om weg te komen na een aanval was dan kleiner.153 Hoewel er meer voorraden binnen kwamen bleef de groepering nog steeds een te kort aan wapens houden. Tot eind 1970 beschikte de groep nauwelijks over terugstootloze vuurmonden (anti-tank wapens). Er was ook een tekort aan mortieren evenals automatische en niet automatische geweren. Aan handgranaten was er juist geen tekort. Guerrillas die niet over een vuurwapen beschikten ongeveer de helft van het totaal aantal strijders) hadden wel handgranaten tot hun beschikking.154

Ondanks deze tekorten was de MPLA in staat het Bie district te infiltreren. Dit was

voornamelijk te wijten aan de Portugezen. Slechts vier van de achtendertig aanwezige bataljons in het Bie district traden op als alarmeenheden, de rest was statisch.155 Volgens de Portugezen was het Bie district van cruciaal belang. Via Bie konden de opstandelingen zich toegang verschaffen naar de dichtbevolkte centrale plateaus. De Portugezen vreesde dat ze niet genoeg manschappen zouden hebben mocht de oorlog de centrale plateaus bereiken.156 In een gebied met een grote bevolking konden potentieel veel rekruten gewonnen worden. Als reactie op de infiltratie door de MPLA

begonnen de Portugezen de bevolking alsnog te hergroeperen. Eerder waren de Ovimbundu, die in het gebied woonden, beloofd dat zij niet verplaatst zouden worden. Nu dit toch gebeurde, zorgde dit voor ontevredenheid onder de stam. Een bijkomend punt van kritiek was dat de Portugezen geen rekening hielden met de leefomstandigheden van de stam. In tegenstelling tot de Bakongo in Noord-Angola leefden de Ovimbundu niet in dorpen samen, maar waren zij veel individualistischer ingesteld. Dit was echter niet mogelijk in de aldeamentos, wat tot spanningen leidden.157 Daarnaast waren de Ovimbundu ontevreden dat zij landbouwgrond verloren aan blanke boeren. Deze namen het land in dat de lokale bevolking had moeten achterlaten toen ze naar de aldementos vertrokken.158

151 Cann, Counterinsurgency in Africa, 116

152 Reuver-Cohen en Jerman, Secret Documents on Counter-Subversion, 58

153 Davidson, In the Eye, 244

154 Ibid, 261-262

155Van der Waals, Portugal’s War in Angola, 212

156G.J. Bender, “The Limits of Counterinsurgency: An African Case”, Comparative Politics (April 1972), 348

Deze situatie had uitgebuit kunnen worden dor de MPLA. Als zij in staat waren de Ovimbundu te overreden tegen de Portugezen te strijdenHet waren de Ovimbundu geweest die de Portugezen hadden geholpen tijdens de opstand van 1961, waarbij ook velen van de stam waren omgekomen. De MPLA diende deze groep duidelijk te maken dat dit het werk van de UPA/FNLA was geweest. Het overbruggen van stam-rivaliteit was eens te meer van het grootste belang. Het grootste probleem ws echter dat het moeilijk was voor de MPLA om überhaupt conctact te krijgen met de bevolking. De MPLA kon in Bie opereren omdat er veel Portugese soldaten de bevolking bewaakten. Dezelfde bevolking die de MPLA wilde bereiken.

Het succes in het oosten stelde de MPLA in staat een nieuwe route uit te proberen om zo de Dembos te versterken. De noordelijke routes waren afgesloten door de FNLA, Zaire en de Portugezen. De MPLA begon nu troepen te sturen vanuit oostelijke richting. Deze colonnes kwamen helemaal vanuit Zambia te voet naar de Dembos. Alhoewel de tochten lang en gevaarlijk waren, waren ze wel nodig om de Portugezen op twee fronten bezig te houden. De eerste colonne, “Bomboko”, vertrok in 1968. Deze kwam nooit aan bij het eindoel. In 1970 stuurde de MPLA opnieuw een colonne nu genaamd “Benedito”. Ook deze werd door de Portugezen tegengehouden.159

In 1971 veranderde de situatie verder in Angola. De Portugezen sloten in dat jaar een overeenkomst met UNITA. Beide partijen besloten niet langer tegen elkaar te strijden. Dit was goed voor UNITA aangezien de groep nauwelijks een rol speelde in militair opzicht. Volgens sommigen hadden de Portugezen de groep niet uitgeschakeld terwijl zij daar in voorgaande jaren wel de

mogelijkheid toe hadden gehad.160 Het belang van deze overeenkomst voor de POrtugezen was dat de aanwezigheid van UNITA er voor zorgde dat de MPLA zijn focus niet compleet op Portugal kon richten. Het verbond tussen UNITA en Portugal was dan ook tot stand gekomen om de MPLA dwars te zitten. De laatste actie van UNITA vond plaats in juli 1971 toen ze nog één keer de Benguela spoorlijn aanviel.161

Vanaf 1971 begon de MPLA ook zijn strijdmacht te hervormen. Dit was voornamelijk gericht op schaalvergroting. De guerrillas gingen niet langer te werk in kleine groepen maar organiseerden zich in grote mobiele eenheden. Deze eenheden bestonden uit ongeveer honderd tot honderdvijftig man, te vergelijken met een compagnie in een regulier leger. Binnen elk van deze eenheden was een artilleriesectie aanwezig. Deze sectie was getraind in het gebruik van mortieren, kleine kanonnen en draagbare raketten. Deze wapens kwamen na de herfst van 1970 beschikbaar.162 Deze hervorming stelde de groepering in staat zwaardere aanvallen uit te voeren op de Portugese garnizoensposten. Dit kan een verklaring zijn waardoor de MPLA in staat was zo ver naar het westen van Angola op te trekken. Verder was er ook een verandering in de MPLA doctrine. Waar de MPLA eerst de bewoners van de aldeamentos als gevangenen van de Portugezen zag, veranderde die benadering naarmate de strijd voortduurde. In het begin van de jaren zeventig begon de MPLA deze groep te zien als verraders. Dit ging ook met een gewelddadiger optreden tegen de aldeamentos gepaard. De

158 Van der Waals, Portugal's War in Angola, 217-220

159 Van der Waals, Portugal's War in Angola, 211

160Ibid, 211

161 Ibid, 211

aldeamentos zelf moesten vernietigd te worden. De bewoners van de aldeamentos dienden te worden

gedood, aangezien het volgens de MPLA handlangers waren van de Portugezen.163

De MPLA was echter niet in staat andere factoren aan te pakken die problemen veroorzaakten. Zoals eerder besproken kampte de groepering in 1968 met voedseltekorten. Dit probleem bleef in latere jaren bestaan en het was moeilijk voor de MPLA om dit op te lossen. Dit lag aan twee factoren. Ten eerste was de groep aangewezen op de kimbos om de strijders te voorzien van voedsel. Dit waren relatief makkelijke doelen voor de Portugezen aangezien deze niet mobiel waren. De personen in een

kimbo konden wel snel verdwijnen, maar de grond die gebruikt werd voor voedselproductie kon dit

niet. De Portugezen buitten dit uit door vanaf 1970 gebruik te gaan maken van ontbladeringsmiddelen. Portugal verkreeg deze via de VS. Dit was opmerkelijk aangezien dat land vanaf 1961 een boycot van wapenleveranties aan Portugal had ingevoerd.164 Dit leverde de Portugezen een voordeel op aangezien militairen op de grond niet langer een vereiste waren om de kimbos onschadelijk te maken. Het onbladeringsmiddel werkte op twee manieren. Aan de ene kant nam het het beschermende bladerdak weg. De guerrillas konden nu makkelijker geobserveerd worden. En als duidelijk was waar ze zich bevonden konden er helikopters, grondtroepen of vliegtuigen met bommen ingezet worden om de guerrillas uit te schakelen. Aan de andere kant zorgden de ontbladeringsmiddelen ervoor dat de voedselproductie van de kimbo afnam.165 Zonder bladeren konden de gewassen niet overleven. Zonder voedsel konden de mensen in de kimbo niet overleven en moesten ze zich verplaatsen. Dit zorgde tevens voor extra frictie tussen de gewone bevolking en de strijders. Als de bevolking geen voedsel kon produceren, zag zij het als taak van de strijders om in hun onderhoud te voorzien.166 Hier is factor twee van belang. De MPLA beschikte niet over genoeg voedselvoorraden en logistieke middelen om het binnenland van Angola van buitenaf van voedsel te voorzien. De opmars naar het westen

bemoeilijkte de bevoorrading toch al aangezien de aanvoerroutes langer werden. Aangezien het transport grotendeels te voet plaats vond betekende dit dat er extra mankracht gevonden moest worden om de voorraden te transporteren, omdat er of meer goederen vervoerd moesten worden in een keer of om het transport regelmatig te laten plaats vinden. Deze extra mankracht bestond uit Angolezen die onder de MPLA leefden en deze taak vaak onder dwang uitvoerden.167

Einde van het Oostfront

Van 1970 tot 1972 was Generaal Coasta Gomes de opperbevelhebber in Angola. Onder hem boekte Portugal zijn grootste successen. De nieuwe generaal was in staat deze successen te behalen door kordater op te treden dan zijn voorgangers. Een van zijn eerste daden was het uitbreiden van zijn staf. Verder zorgde hij ervoor dat hij het operationele bevel in handen kreeg.168 Costa Gomes zag in dat het tegenhouden van de MPLA in Oost-Angola cruciaal was voor Portugal. Om dit te bereiken Hij voerde jaarlijkse militaire offensieven tijdens het droge seizoen in. Deze term is misleidend aangezien het lijkt

GERELATEERDE DOCUMENTEN