• No results found

Abrahams dood

In document HISTORIE DER JODEN (pagina 27-36)

Abraham overleed kort na Isaäks huwelijk; (Gen. 25) hij was uitmuntende in allerlei deugden, en om zijn uitstekende godsvrucht op een bijzondere wijze van God geliefd en begunstigd. Hij leefde honderd vijfenzeventig jaren, en Izaäk en Ismaël zijn zonen begroeven hem te Hebron bij zijn huisvrouw Sara.

HOOFDSTUK 17

Rebekka baart Esau en Jakob. Een grote hongersnood doet Isaäk uit het land Kanaän trekken, en hij woont enigen tijd in ‘t land van de Koning Abimelech. Esaus huwelijk. Isaäk, door Jakob bedrogen, geeft hem zijnen zegen, menende dat hij die aan Esau gaf. Jakob begeeft zich naar Mesopotamië om zijns broeders gramschap te ontwijken.

Rebekka was zwanger toen Abraham stierf, (Gen. 25) en dat op zulk een ongemene wijze, dat Isaäk voor haar beducht zijnde, van God verzocht te weten, hoedanig de uitslag, dier

zwangerheid zijn zou. God antwoordde hem, dat zij twee zonen zou baren, uit welke twee volken, die hun naam zouden voeren, voortkomen zouden, maar dat de jongste machtiger zou zijn dan zijn broeder. Men zag kort daarna de uitkomst dier voorzegging. Rebekka beviel van tweelingen, welker oudste gans harig was, en de jongste had deze bij de hiel gevat toen hij ter wereld kwam. De oudste werd wegens de harigheid; waarmee hij geboren was, Esau genoemd;

en Isaäk droeg hem een bijzondere liefde toe. De jongste noemde men Jakob, en Rebekka beminde hem veel meer dan haar oudste. 45 Het land Kanaän werd terzelfder tijd door een groten hongersnood gedrukt, (Gen. 28) en in Egypte daarentegen was een grote overvloed:

weshalve Isaäk besloot derwaarts te gaan; maar God beval hem te Gerar te blijven. Overmits er grote vriendschap tussen de Koning Abimelech en Abraham geweest was, betoonde die Vorst hem in ‘t eerst ook veel toegenegenheid. Maar toen hij zag dat God hem in alles begunstigde, werd hij er nijdig om en deed hem vertrekken. Hij ging dan naar een plaats genaamd Pharan, betekenende een dal, hetwelk dicht bij Gerar lag; aldaar wilde hij een put graven; maar Abimelechs veehoeders kwamen gewapenderhand om zulks te beletten; en dewijl hij niet gezind was zich tegen hen te verweren, liet hij de plaats aan hen over, waardoor zij zichzelf vleiden, dat zij hem met geweld daartoe gedwongen hadden, schoon hij vrijwilligen afstand had gedaan. Hij begon daarna een anderen put te delven, en werd daarin weer door andere herders verhinderd. Ziende zich dus de voet dwars gezet, besloot hij zeer voorzichtiglijk een gunstiger gelegenheid af te wachten; en die tijd kwam welhaast: want Abimelech gaf er hem verlof toe, en daarop groef hij er een, die hij Rohoboth noemde, dat is: groot en wijd. Hopende de twee andere, welke hij begonnen had, de éénen noemde hij Hesek, dat is krakeel, en de anderen Sithnath, dat is vijandschap. Terwijl nu God dagelijks nieuwe zegeningen over Isaäk uitstortte, deden zijn voorspoed en rijkdom Abimelech vrezen, dat de oorzaken, welke hij had om zich over hem te beklagen, dieper indruk op zijn gemoed zouden maken, dan de gedachtenis der vriendschap, welke hij hem in de beginne betuigd had, en dat hij daardoor mocht aangespoord worden om zich te wreken. Om hem derhalve niet tot vijand te hebben, kwam hij bij hem verzeld van een der voornaamsten van zijn Hof, Phikol genoemd, om hun verbond te

vernieuwen. Het viel hem niet zwaar tot zijn oogmerk te komen, omdat Isaäks goedaardigheid, uit herdenken van de oude vriendschap diens Vorsten jegens hem en zijnen vader Abraham, hem gemakkelijk al de kwade bejegeningen deed vergeten. Esau, veertig Jaren oud geworden zijnde, trouwde met Ada, dochter van Helon, en Alibame dochter van Esebeon, beiden Vorsten der Kanaänieten. Hij had van zijn vader geen verlof tot dat huwelijk verzocht, want die zou het hem nooit toegestaan hebben, omdat hij het niet goedkeurde, zich met de inwoners van dat land te vermaagschappen. Niettemin liet hij het toe zonder daartegen te spreken, omdat hij zijnen zoon niet voor ‘t hoofd wilde stoten, door hem het terugzenden zijner twee vrouwen te bevelen. Als nu deze zo rechtvaardige man reeds afgemat was van ouderdom, en daarbenevens zijn gezicht verloren had, deed hij Esau bij zich komen, (Gen. 27) en zei tot hem: dat hij niet langer de klaarheid van de dag kunnende zien, noch God zo nauwkeuriglijk dienen als hij gewoon was, hem, eer hij stierf, zijnen zegen wilde geven; dat Esau derhalve ter jacht zou gaan, en hem hetgene hij ving ten eten brengen; dat hij daarop God bidden zou altoos zijn beschermer te willen zijn, vermits hij de kleinen tijd, die hem nog overig was te leven, niet beter kon

besteden, dan de Here hem gunstig te maken. Esau vertrok aanstonds om dit bevel uit te voeren.

Maar Rebekka, welke wenste dat Gods zegen op zijnen broeder, en niet op hem mochte vallen, alhoewel zulks het oogmerk van hun vader niet was, beval Jakob een geitje te doden, en het gereed te maken om er hem van te laten eten. Hij gehoorzaamde, en toen het avondmaal bereid was, bedekte hij zijn armen en handen met het geitenvel, opdat Isaäk hem aanrakende, menen zou dat hij Esau was; want dewijl zij tweelingen waren, geleken zij in al het overige naar elkaar en. Vervolgens bood hij hem aan hetgene hij gereed gemaakt had, maar het was niet zonder grote vreze, dat indien het bedrog uitlekte, hij hem zijnen vloek zou geven in plaats van de zegen; want Isaäk tot hem sprekende, bemerkte in zijn antwoord enig onderscheid tussen zijn stem en die van zijnen broeder, weshalve Jakob zijnen arm uitstrekte en Isaäk die aangeraakt hebbende, zei tot hem: "Uw stem, mijn zoon, schijnt mij die van Jakob te wezen, maar het haar dat ik op uw armen voel, doet mij geloven dat gij Esau zijt." Isaäk aldus geen mistrouwen meer hebbende, deed thans zijn gebed in dezer voege: "Eeuwige God! van wien alle schepselen hun aanwezen ontvangen hebben, Gij hebt mijn vader overvloed van goederen verleend; ik ben aan U verschuldigd voor al deze, welke ik bezit; en Gij hebt beloofd mijn nakomelingen nog gelukkiger te maken. Bekrachtig, Here, door de uitwerking de waarheid uwer woorden, en versmaad de zwakheid niet, in welke ik mij bevind, naardien ze mij uw bijstand nog meer doet van node hebben. Wees, zo ‘t U belieft, de beschermer van deze knaap, die ik U aanbied;

bewaar hem voor alle gevaren, doe hem een gerust leven leiden; stort met volle handen op hem uit de goederen, waarvan Gij meester zijt; maak hem ontzaglijk voor zijn vijanden, en geef dat zijn vrienden hem beminnen en eren." Nauwelijks had Isaäk dat gebed uitgesproken, of Esau, voor wien hij het meende gedaan te hebben, kwam terug van de jacht. Hij bemerkte alstoen zijn dwaling en zei het hem, maar zonder zich daarover te ontstellen. Esau bad hem dat hij ten minste hetzelfde gebed voor hem tot God wilde doen, hetwelk hij voor zijnen broeder gedaan had. Hij antwoordde hem dat hij zulks niet doen kon, omdat hij ten gunste van Jakob alles gedaan had wat van hem afhing. Esau, moeilijk van droefheid dat hij zich dus bedrogen zag, kon zijn tranen niet inhouden, en zijn vader werd er zo door getroffen, dat hij hem een anderen zegen gaf, zeggende: dat hij en zijn nakomelingen in de oefening der jacht, in de kunst des oorlogs, en in alle andere bedrijven van kracht en dapperheid zouden uitmunten, en een altoos durenden roem bezitten; doch dat zij Jakob en zijn nakomelingschap zouden dienstbaar zijn. 48 Rebekka, om Jakob te redden van het gevaar, dat de wwaakzucht van zijnen broeder Esau haar deed vrezen, overreedde Isaäk hem naar Mesopotamië te zenden, om daar een vrouw uit zijn geslacht te nemen; en Esau, die bemerkt had dat zijn vader misnoegd was over de vermaagschapping, welke hij met de Kanaänieten had aangegaan, had toen Basemmath, Ismaëls dochter getrouwd, en beminde haar meer dan enige van de andere zijner vrouwen.

HOOFDSTUK 18

Jakobs gezicht in ‘t land Kanaän, alwaar God hem allerlei geluk voor hem en zijn nakomelingen belooft. Hij trouwt in Mesopotamië met Lea en Rachel, Labans dochters. Hij vertrekt heimelijk om weer naar zijn land te keren. Laban vervolgt hem, maar hij wordt van God beschermd. Hij worstelt met een Engel, en verzoent zich met zijnen broeder Esau. De zoon des Konings van Sichem schendt Dina, Jakobs dochter. Simeon en Levi, haar broeders doen alles in de stad Sichem door t zwaard sneuvelen. Rachel baart Benjamin en Sterft. Jakobs kinderen.

Jakob dan, met het goedvinden zijns vaders, door zijn moeder naar Mesopotamië gezonden zijnde, (Gen. 28) om met een dochter van zijnen oom Laban te trouwen, reisde door het land der Kanaänieten; maar omdat die landaard bij hem gehaat was, ging hij in niet één van hun huizen.

Hij lag op het veld, en had tot zijn hoofdpeluw niets dan stenen. Terwijl hij sliep, had hij in een droom dusdanig een gezicht: het scheen hem toe dat hij een ladder zag, die van de aarde tot aan de hemel reikte; dat enige doorluchtige en meer dan menselijke personen langs die ladder afklommen, en dat God eindelijk daar boven verscheen, hem bij zijn naam riep, en tot hem zei:

"Jakob, nademaal gij een treffelijken man tot een vader hebt, en dat uw grootvader zich door zijn deugd vermaard gemaakt heeft, waarom zijt gij dan dus neerslachtig door droefheid? Vat betere hope op; u hangen grote goederen boven het hoofd; en Ik zal u nooit verlaten. Toen Abraham uit Mesopotamië verdreven werd, deed Ik hem hier komen; uw vader heb Ik gelukkig gemaakt, en gij zult het niet minder zijn dan hij. Schep moed, vervolg uw weg, en vrees niet onder mijn geleide. Uw huwelijk zal uitvallen zoals gij begeert: gij zult vele kinderen hebben, en die kinderen zullen ontelbaar zijn. Ik zal dit land onderworpen maken aan hen en hun nakomelingen, die zich zo zullen vermenigvuldigen, dat alle landen en zeeën, welke de zon beschijnt, daarvan bevolkt zullen zijn. Laat u dan geen arbeid noch gevaren verschrikken: van nu af aan draag Ik zorg voor u, en zal in het toekomende nog meer voor u zorgen."

50 Zulk een gunstig gezicht vervulde Jakob met vertroosting en blijdschap; hij zuiverde de steen, op welke hij met zijn hoofd gelegen had, toen hem zulk een groot geluk voorzegd werd, en hij deed een gelofte, dat indien hij gelukkig wederkeerde, hij terzelfder plaatse Gode een offerande opofferen, en Hem het tiende van al zijn goederen geven zou, hetwelk hij daarna getrouwelijk volbracht. Hij gaf ook, om die plaats vermaard te maken, aan haar de naam van Bethel, dat is: huis Gods. Thans vervolgde hij zijn reize naar Mesopotamië en kwam eindelijk te Karran aan. (Gen. 29) Hij ontmoette in de voorstad enige herders, jonge knapen en dochters, zittende op de rand van een put; dies verzocht hij hun of zij; hem eens te drinken wilden geven;

en met hen aan de praat gekomen zijnde, vraagde hij hun of zij niet een man kenden, geheten Laban, en of die nog in ‘t leven was. Zij antwoordden dat ze hem allen zeer wel kenden, en dat hij een man van al te veel aanzien was om niet bekend te zijn; dat hij een dochter had, die doorgaans met hen naar het veld ging; dat ze zich verwonderden dat zij reeds niet al gekomen was, en dat hij van haar alles zou kunnen vernemen, wat hij begeerde te weten. Terwijl zij te samen spraken, kwam de dochter. genaamd Rachel, verzeld van haar herders aangetreden.

Daarop toonden ze haar Jakob, en zeiden haar dat die vreemdeling hun naar de gezondheid haars vaders gevraagd had. Zij, nog jong en zeer gulhartig zijnde, betuigde blijde te wezen dat zij Jakob zag, vraagde hem wie hij was, vanwaar hij kwam, en wat de oorzaak zijner komst was; waarbij zij voegde dat ze wenste dat haar ouders hem alles, wat hij van hen begeerde, mochten geven. Zulk een goedaardigheid, en dat ze Jakob zo na bestond, trof hem geweldig, maar nog meer werd hij door haar schoonheid bevangen, die zo ongemeen was, dat hij er over versteld stond. "nademaal gij, " zei hij, "de dochter van Laban zijt, kan ik zeggen dat de verwantschap, die er tussen ons is, ouder is, dan onze geboorte. Want Thare had Abraham, Nachor en Arran tot zonen. Bathuël uw grootvader was de zoon van Nachor; en Isaäk, mijn

vader, is de zoon van Abraham en Sara, Arrans dochter. Maar wij bestaan elkaar en nog nader;

want Rebekka mijn moeder is de eigen zuster van Laban uw vader; zo dat wij volle nichten en neven zijn. Ik kom ulieden dan bezoeken om mijn plicht bij u af te leggen, en zulk een

namaagschap te vernieuwen." Rachel, die haar vader zo dikwijls had horen spreken van Rebekka, en van de begeerte, die hij; had om enige tijding van haar te verstaan, was zo verrukt van blijdschap over dit bescheid, dat zij Jakob al wenende omhelsde, en hem zei: dat haar vader en het ganse huisgezin zo gestadig aan Rebekka dachten, dat zij er telkens van spraken, en dat, dewijl hij hen niet meer zou kunnen verplichten, dan met hun bericht te geven aangaande een persoon, die hun zooliefen waard was, zij hem verzocht haar te volgen, om hun dat vermaak niet een ogenblik te onthouden. Daarop bracht zij hem bij Laban, die zijnen neef ziende, toen hij; hem het minst verwachtte, geen mindere blijdschap had, dan Jakob gevoelde door zich in veiligheid bij hem te bevinden. Enige dagen daarna vraagde Laban hem, hoe hij had kunnen besluiten zijn vader en moeder te verlaten in een ouderdom dat zij zijnen bijstand nog zo zeer van node hadden en terzelfder tijd deed hij hem aanbieding van alles, wat in zijn vermogen was Jakob, om zijn begeerte te voldoen, vertelde hem al, wat er in hun huisgezin was voorgevallen.

Hij zei hem dat hij en zijn broeder tweelingen waren, en dat Rebekka hun moeder, hem meer beminnende dan Esau, haar oudste, door haar behendigheid te wege had gebracht, dat hun vader hem zijnen zegen gegeven had met al de voordelen daarnevens gaande, in plaats van die aan zijnen broeder te geven. Dat Esau uit wraakzucht alle middelen zoekende om hem te doden, zijn moeder hem bevolen had zijn toevlucht te nemen bij hem als zijnen naasten bloedverwant van haar zijde; en dat hij aldus in de staat, waartoe hij zich gebracht zag, alleen op God en hem vertrouwde.

Laban, door dit gesprek bewogen, belooft hem allen bijstand, zo uit aanmerking van hun

verwantschap? als om aan hem te betuigen de vriendschap, welke hij jegens zijn zuster, schoon zo lang en verre afwezende, behouden had. Hij zei hem dat hij hem een volkomen gezag over al zijn veehoeders wilde geven; en dat wanneer hij weer naar zijn land keerde, hij door de

geschenken, welke hij alsdan van hem stond te ontvangen, zijn dankbaarheid en vriendschap bemerken zou dewijl Jakob reeds een zeer grote genegenheid tot Rachel had, antwoordde hij hem, dat er geen arbeid zou zijn, die hem niet licht zou schijnen in zijnen dienst, en wat hij zulk een grote achting had voor Rachels deugd en haar goedheid, waardoor zij hem ten zijnen huize gebracht had, dat hij geen andere beloning zijner diensten eiste, dan haar ten huwelijk te mogen hebben. Laban hoorde die voorslag met blijdschap aan, en betuigde hem dat hij niemand liever tot schoonzoon begeren zou: maar dat hij dan enigen tijd bij hem zou moeten blijven, omdat hij niet besluiten kon zijn dochter naar Kanaän te zenden, en dat het hem zelfs smartte dat hij zijn zuster naar zulk een ver afgelegen land had laten vertrekken. Jakob nam de voorwaarde aan, en beloofde hem zeven jaren te zullen dienen, zeggende dat hij blijde was een gelegenheid

gevonden te hebben, om hem door zijn vlijt en diensten te betonen dat hij der vermaagschapping met hem niet onwaardig was. 51 Toen de zeven jaren verstreken waren, en Laban zich verplicht vond zijn beloften na te komen, richtte hij een grote bruiloft aan: maar in plaats van Rachel in het bed te brengen, deed hij er Lea, haar oudste zuster, die gans niet bevallig van wezen was, heimelijk in leggen. De duisternis en de wijn maakten dat Jakob met voor ‘s anderen daags de bedriegelijken trek, die men hem gespeeld had, bemerkte. Hij klaagde daarover aan Laban, die zich verontschuldigde; omdat hij daartoe was gedwongen geweest door de gewoonte des lands, die niet toeliet de jongste voor de oudste uit te huwelijken; doch dat dit hem niet verhinderen zou Rachel ook te trouwen, vermits hij bereid was haar aan hem te geven, zo hij hem nog zeven jaren dienen wilde. Jakob, ziende dat men hem verrast had, en dat er geen verhelpen aan was, werd door zijn zucht tot Rachel bewogen die voorslag, hoewel onbillijk, aan te nemen. Dies diende hij Laban nog zeven andere jaren, en trouwde haar toen. (De schrift zegt dat Jakob Rachel ten einde van zeven dagen trouwde, mits dat hij Laban dan nog zeven jaren zou dienen).

52 Deze twee zusters hadden bij zich twee dochters genaamd Zelpha en Bala, welke Laban haar gegeven had, niet in de hoedanigheid van dienstmaagden, maar om haar gezelschap te houden, en haar nochthans onderdanig te zijn. Lea, die het ondertussen smartte te zien dat Jakob met Rachels liefde alleen ingenomen was, geloofde dat hij haar ook wel beminnen zou, indien het Gode believde haar kinderen te geven; dies bad zij Hem gestadiglijk haar die gunst te willen bewijzen, en verwierf zulks eindelijk van zijn goedheid. Zij baarde een zoon, die zij de naam van Ruben gaf, om te kennen te geven dat zij die van Hem ontvangen had. (Gen. 29) Zij kreeg er daarna nog drie; de éénen noemde zij Simeon, betekenende dat God haar gunstig geweest was;

de anderen Levi, dat is: steun der vriendschap; en de volgenden Juda, zijnde zoveel als

dankzegging. Deze vruchtbaarheid van Lea maakte inderdaad dat Jakob haar meer beminde: en de vreze die Rachel had, dat deze genegenheid tot haar zuster die, welke hij haar toedroeg, zou verminderen, deed haar besluiten Bala aan Jakob over te geven, die twee zonen bij dezelve teelde, welker oudste zij Dan noemde, dat is te zeggen: Gods oordeel, en de jongste Nephtali,

dankzegging. Deze vruchtbaarheid van Lea maakte inderdaad dat Jakob haar meer beminde: en de vreze die Rachel had, dat deze genegenheid tot haar zuster die, welke hij haar toedroeg, zou verminderen, deed haar besluiten Bala aan Jakob over te geven, die twee zonen bij dezelve teelde, welker oudste zij Dan noemde, dat is te zeggen: Gods oordeel, en de jongste Nephtali,

In document HISTORIE DER JODEN (pagina 27-36)

GERELATEERDE DOCUMENTEN