• No results found

Aansluiting bij voorgaande onderzoeken

Rijn Maas

3.6 Aansluiting bij voorgaande onderzoeken

Advies bescherming trekvissen Haringvliet en Voordelta (Kroes Consultancy) & Visstand Haringvliet en Voordelta (ATKB)

Kroes & Reeze (2017) hebben de invloed van de visserij op trekvissen rond de Haringvlietsluizen onderzocht en hebben advies gegeven welke maatregelen het meest effectief zijn voor de

bescherming van trekvissen tegen de negatieve gevolgen van de visserij. Voor dit rapport hebben zij gebruik gemaakt van gegevens over de abundantie van trekvissen in het Haringvliet en de Voordelta zoals geschat door Hop & Vriese (2016). Daarnaast is geanalyseerd welke vormen van visserij er plaatsvinden en (waar mogelijk) van de aantallen vistuigen die daarbij worden gebruikt. Hierbij is gebruik gemaakt van het rapport van van Giels & Vriese (2016).

Overzicht visserij zoet-zout overgangen (ATKB)

Van Giels & Vriese (2016) hebben onderzoek gedaan naar de bijvangsten van salmoniden in verschillende visserijvormen langs de kust en bij intrekpunten. Vergunningsgegevens van

verschillende visserijvormen in verschillende gebieden zijn door RVO inzichtelijk gemaakt voor ATKB. Deze vergunningsgegevens zijn daarna met goedkeuring van RVO gedeeld met WMR om deze ook te gebruiken voor het huidige rapport. Daarnaast worden aanvullende gegevens over visserij inspanning, die in het ATKB-rapport ontbraken, in het huidige rapport gebruikt; en de resultaten van beide rapporten worden met elkaar vergeleken.

Kleinschalige visserij in het Goerese gat (Aheinen Visserijadvies)

Recentelijk is er door Aheinen Visserijadvies aan de hand van interviews een onderzoek uitgevoerd naar de vangsten door vissers in het Goerese Gat, aan de zeekant van de Haringvlietsluizen (Heinen 2018). Gegevens over visserij-inspanning die ontbraken in het huidige rapport worden gebruikt en resultaten van beide rapporten worden met elkaar vergeleken.

Bijvangst Wolhandkrabvisserij in de spuikommen van de afsluitdijk (Altenburg & Wymenga)

Bij Kornwerderzand is over de periode oktober 2014 - december 2015 door Altenburg & Wymenga een onderzoek gedaan naar de bijvangsten van de visserij met korven waarbij op wolhandkrab wordt gevist (van der Zee & Sikkema 2016). Resultaten uit dit onderzoek worden gebruikt om een inschatting te maken van de bijvangsten van de wolhandkrabbenvisserij met korven bij Kornwerderzand.

Effecten garnalenvisserij in Natura 2000 gebieden (WMR)

De vangsten in de garnalenvisserij zijn bepaald aan de hand van de gegevens verkregen uit Glorius et al. (2015). In dit onderzoek is aan de hand van zelfbemonstering bepaald wat de bijvangst is van de garnalenvisserij en is gewerkt met een referentievloot van schepen, ervan uitgaande dat dit een representatieve afspiegeling is van de garnalenvloot en visserij-inspanning. Voor het

zelfbemonsteringsprogramma zijn 24 schepen geselecteerd die maandelijks monsters nemen van hun bijvangsten van 2012-2014. Ter validatie van de zelfbemonsteringsreizen zijn ook nog controlereizen uitgevoerd met de inspectieschepen van directie Regio en Ruimtelijke Economie van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken (thans LNV) (Glorius et al. 2015).

Inschatting aanbod diadrome vis Kornwerderzand (WMR)

Griffioen et al. (2014b) & Griffioen & Winter (2019) hebben een inschatting gemaakt van het jaarlijkse aanbod van trekvissoorten bij Kornwerderzand. Deze schattingen zijn gebruikt om in te schatten wat de impact is van de visserij op de trekvissen rondom Kornwerderzand.

3.7

Populatieschattingen

Om een indicatie te krijgen van de totale aantallen intrekkende volwassen zalmen (adulten) en uitrekkende jonge zalmen (smolts) binnen het stroomgebied van de Rijn zijn gegevens gebruikt van zowel uitzettingsprogramma’s, monitoringsreeksen als telemetrisch (zender)onderzoek. Voor de overige trekvissoorten zijn kwalitatieve populatieschattingen gebruikt uit voorgaande onderzoeken (zie hoofdstuk 15)

In Nederland en Duitsland ligt een unieke infrastructuur van detectiestations. Hiermee is gedurende 1997-2016 transponderonderzoek uitgevoerd naar de stroomopwaartse intrekroutes van volwassen salmoniden (Bij de Vaate & Breukelaar, 2001; Hop, 2018; Van Giels & Breukelaar 2011; Vriese & Breukelaar, 2011). In dit rapport hebben we telemetrie-data van 2001-2016 gebruikt. In deze studies zijn 926 zeeforellen en 195 zalmen operatief van een zender voorzien en uitgezet bij de buitenzijde van de Haringvlietdam of in de Voordelta (Hop, 2018; Van Giels & Breukelaar 2011; Vriese & Breukelaar, 2011).

Daarnaast is gedurende 2006-2016 transponderonderzoek uitgevoerd naar de stroomafwaartse migratie van zalmsmolts (Vriese, 2018). Hierbij zijn in totaal 1305 zalmsmolts van een transponder voorzien en uitgezet in de Sieg, Dhünn en Wupper.

Om het verloop van de migratie van smolts en volwassen zalmen in kaart te brengen is het Rijnstroomgebied ingedeeld in een aantal segmenten die begrensd worden door één of meerdere detectiestations (Figuur 3.4). De indeling is zodanig gekozen dat deze goed aansluit bij de indeling zoals die voor de inventarisatie van de diverse visserijen is toegepast. Daarbij is in dit rapport meer nadruk gelegd op de locaties waar de zalmen naar binnen en naar buiten trekken, in vergelijking met het eerdere onderzoek uit 2008 (Jansen et al., 2008). Met behulp van de gegevens uit het

transponderonderzoek wordt voor elk segment bepaald welke ‘fractie’ van de aanwezige hoeveelheid zalmen een segment passeert. Deze bepaling wordt voor zowel smolts als volwassen zalmen

uitgevoerd. Het model en de aannames gedaan voor de populatieschattingen voor respectievelijk smolts en volwassen zalmen worden hieronder verder toegelicht.

Figuur 3.4 Schematisch overzicht van het Rijnstroomgebied ingedeeld in de segmenten zoals gebruikt voor analyse van het transponderonderzoek.

Populatieberekening zalm smolts

In het kader van het herintroductieprogramma van zalm worden tegenwoordig per jaar enkele miljoenen zalmen (in uiteenlopende levensstadia) uitgezet. Alle maatregelen met betrekking tot het uitzetten van trekvissen worden sinds 2002 gedocumenteerd in een centrale database. In de meeste gevallen werden zalmen uitgezet in de rivieren op het moment dat zij nog fry en parrs waren (ICBR, 2018). De zalmen in de verschillende levensstadia zullen niet allemaal datzelfde jaar als smolt weg trekken. Vanuit de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) is een methode ontwikkeld om alle uitzettingen van verschillende levensstadia om te rekenen tot de hoeveelheid smolts die dat jaar wegtrekt uit de bovenstroomse delen van de Rijn, de zogenaamde

smoltequivalenten (ICBR, 2009; Jurjens, 2006, zie Bijlage 2). In dit rapport hebben we uitzettingsdata van 2010-2017 gebruikt (ICBR, 2018).

Naast uitzettingen vindt ook op bescheiden schaal natuurlijke paai plaats. Door de natuurlijke paai bij de uitgezette aantallen op te tellen kunnen we een schatting doen van het aantal wegtrekkende smolts.

Aangezien het op deze wijze bepaalde totale aantal smolts dat gemiddeld per jaar stroomafwaarts trekt een ruwe schatting is, hebben we een minimumwaarde berekend aan de hand van de fractie gezenderde smolts die gedetecteerd wordt bij de monding van de Wupper ten opzichte van het totaal aantal gezenderde smolts. De maximumschatting voor het aantal wegtrekkende smolts is 100% van het uitgezette aantal. Door de fracties gedetecteerde smolts te koppelen aan de smoltequivalenten kan de range in aantallen smolts die de Rijn optrekken worden berekend.

In het rapport van Vriese (2018) staan de percentages van gezenderde smolts die de verschillende segmenten bereiken. Met deze percentages hebben we een range van aantallen smolts die de

verschillende segmenten bereiken kunnen berekenen. De telemetrie-gegevens geven weinig inzicht in de verdwijningskans op het IJsselmeer. Geen enkele gezenderde vis heeft de uittrekpunten bij de Afsluitdijk bereikt. Dit komt deels doordat de aangetroffen hoeveelheid gezenderde zalm in de IJssel al heel laag is. In dit rapport is daarom gekozen voor een ruime marge van 0-27% overleving op het IJsselmeer (conform gemeten maximum 27% overleving van zalm in het benedenrivierengebied en minimum 0% overleving van zalm in het IJsselmeer op basis van de telemetrie-gegevens, waarbij 0 dieren bij de uittrekpunten zijn gedetecteerd).

Populatieberekening volwassen zalmen

In dit rapport zijn telemetrie-gegevens van 2001-2016 gebruikt. Omdat de telemetrie-gegevens van zalm beperkt zijn (195 zalmen zijn van een transponder voorzien en slechts 53 zijn gedetecteerd), hebben we ook telemetrie-gegevens van zeeforellen gebruikt. De zeeforel gegevens zijn gebruikt omdat we aannamen dat de verdwijningskans van een volwassen zeeforel gelijk is aan die van zalm. In het voorgaande rapport uit 2008 is berekend dat deze aanname redelijk lijkt omdat vergelijkbare fracties zalm en zeeforel de paairivieren bereikten (Jansen et al. 2008).

De zalmen/zeeforellen die via de Maas ingetrokken zijn, zijn niet meegenomen in de analyse omdat er geen informatie beschikbaar is over het aantal paaiende zalmen in de zijrivieren van de Maas. De intrek van zalm via het IJsselmeer is niet in beschouwing genomen omdat er geen recente telemetrie- gegevens van intrek via deze route zijn. Het aantal teruggekeerde zalmen dat de paaigronden bereikt is gebaseerd op monitoringsgegevens van de zijtakken van de Rijn van 2010-2016 (ICBR). Geschat wordt dat 35-75% van de teruggekeerde zalmen opgemerkt wordt (persoonlijke communicatie Armin Nemitz, Rheinischer Fischereiverband). Aan de hand van deze marge zijn de minimum- en

maximumwaarde van het aantal teruggekeerde zalmen in de zijrivieren van de Rijn berekend. Met deze waarden in combinatie met de telemetrie-gegevens van intrekkende volwassen zalmen en zeeforellen zijn de geschatte aantallen zalm per segment teruggerekend.

4

Sterfte

Voordat we in de volgende hoofdstukken de vangsten van trekvissen in de verschillende

visserijsectoren in kaart brengen, wordt in dit hoofdstuk op basis van literatuuronderzoek en eerdere onderzoeksresultaten een inschatting gegeven van de sterfte/overleving van de trekvissen in de verschillende visserijvormen. In Nederland geldt sinds 2000 een terugzetverplichting voor zalm en zeeforel. Ook voor de andere trekvissoorten zijn terugzetbepalingen in de Visserijwet opgenomen. Gevangen trekvissen moeten daarom (met uitzondering van een korte periode buiten de trektijd voor rivierprik) direct teruggezet worden in hetzelfde water waar zij gevangen zijn. De vangsten in de visserij zijn daarom niet gelijk aan wat er aan een populatie onttrokken wordt. Hierbij speelt overleving van de vissen in de tuigen een belangrijke rol. Factoren die van invloed zijn op de sterfte/overleving van trekvissen in de visserij zijn onder andere:

- Vissoort en levensstadia: Er worden verschillen gevonden in de overleving van verschillende zalmsoorten (Gjernes et al., 1993). Daarmee moet rekening gehouden worden wanneer

sterftepercentages van andere zalmsoorten op Salmo salar (Atlantische zalm) toegepast worden. Daarnaast zal er ook een effect zijn op verschillende levensstadia van dezelfde soort. Ten slotte bestaat verschil in sterfte tussen verschillende lengteklassen en tussen de seksen (Bendock & Alexandersdottir 1993).

- Tuigspecifieke sterfte: Dat verschillen zullen bestaan tussen de sterfte van vissen gevangen in fuiken of staandwant is overduidelijk. Maar er bestaan ook verschillen in de sterfte binnen hetzelfde soort tuig afhankelijk van de omstandigheden.

- Omgevingsfactoren: Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de sterfte en fysiologisch reactie van de vissen verschilt onder verschillende omgevingsfactoren. Hogere

temperaturen leiden vaak tot hogere sterftecijfers (Anderson et al., 1998, Boyd et al. 2010, Dempson et al., 2002, Sitar et al., 2017), terwijl het in kouder water wel weer langer duurt voor de salmoniden herstellen van stress (Wilkie et al., 1997). Zacht water leidt in vergelijking met hard water tot hogere gehaltes van aan stress gerelateerde stoffen (Kieffer et al., 2002).

- Uitvoering van de visserij: door verschil in vislocaties, de duur dat de tuigen in het water zijn en eventuele specifieke verschillen in de constructie van het tuig worden er verschillende

sterftekansen gevonden voor eenzelfde type tuig (Anonymous, 2001; Vander Haegen et al., 2004). Daarnaast heeft ook de behandeling van de vis effect op de sterfte. Zo wordt de sterfte bijvoorbeeld beïnvloed door de manier waarop de dieren uit een tuig gehaald worden (Candy et al., 1996).

- Handhaving terugzetverplichting: Naast de sterfte als gevolg van visserij is ook de handhaving van de terugzetverplichting bepalend voor het aantal trekvissen dat onttrokken wordt aan een

populatie.

Paragraaf 4.1 geeft een beschrijving van de sterfte in de verschillende tuigen. De meeste gegevens zijn gebaseerd op literatuuronderzoek. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de terugzetverplichting van zalm, zeeforel en andere trekvissoorten en de handhaving hiervan.